ECLI:NL:RBDHA:2024:6327
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - meervoudig
- Rechtspraak.nl
Vrijspraak in zaak van aanranding met onvoldoende bewijs en steunbewijs
Op 26 april 2024 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van aanranding. De rechtbank heeft geoordeeld dat het ten laste gelegde feit niet wettig en overtuigend bewezen is. De zaak werd behandeld in een meervoudige kamer, waarbij de verdachte op 12 april 2024 ter terechtzitting is gehoord. De officier van justitie, mr. E.J. van Drongelen, had gevorderd tot bewezenverklaring van de aanklacht en een gevangenisstraf van vier maanden, waarvan twee maanden voorwaardelijk. De verdediging, vertegenwoordigd door mr. M.R. Mantz, pleitte voor vrijspraak.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de verklaring van het vermeende slachtoffer, [naam], op zichzelf betrouwbaar was, maar dat er onvoldoende steunbewijs was om de verdachte te veroordelen. De rechtbank benadrukte dat in zedenzaken vaak slechts twee personen aanwezig zijn bij de handelingen, waardoor de verklaring van het vermeende slachtoffer cruciaal is. De rechtbank concludeerde dat de verklaring van [naam] onvoldoende werd ondersteund door ander bewijs, zoals getuigenverklaringen van haar moeder en een collega, die enkel herhaalden wat [naam] had verteld.
Uiteindelijk heeft de rechtbank de verdachte vrijgesproken van de aanklacht van aanranding, omdat er geen overtuigend bewijs was dat de verdachte het ten laste gelegde feit had begaan. De vordering van de benadeelde partij werd niet-ontvankelijk verklaard, en de rechtbank heeft ook de vordering tot tenuitvoerlegging van eerdere straffen afgewezen. Deze uitspraak benadrukt het belang van voldoende bewijs in strafzaken, vooral in zedenzaken waar de verklaringen van de betrokkenen centraal staan.