ECLI:NL:RBDHA:2024:6327

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 april 2024
Publicatiedatum
26 april 2024
Zaaknummer
09-183124-23, 10-137666-21 (tul) en 23-003131-21 (tul)
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak in zaak van aanranding met onvoldoende bewijs en steunbewijs

Op 26 april 2024 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van aanranding. De rechtbank heeft geoordeeld dat het ten laste gelegde feit niet wettig en overtuigend bewezen is. De zaak werd behandeld in een meervoudige kamer, waarbij de verdachte op 12 april 2024 ter terechtzitting is gehoord. De officier van justitie, mr. E.J. van Drongelen, had gevorderd tot bewezenverklaring van de aanklacht en een gevangenisstraf van vier maanden, waarvan twee maanden voorwaardelijk. De verdediging, vertegenwoordigd door mr. M.R. Mantz, pleitte voor vrijspraak.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verklaring van het vermeende slachtoffer, [naam], op zichzelf betrouwbaar was, maar dat er onvoldoende steunbewijs was om de verdachte te veroordelen. De rechtbank benadrukte dat in zedenzaken vaak slechts twee personen aanwezig zijn bij de handelingen, waardoor de verklaring van het vermeende slachtoffer cruciaal is. De rechtbank concludeerde dat de verklaring van [naam] onvoldoende werd ondersteund door ander bewijs, zoals getuigenverklaringen van haar moeder en een collega, die enkel herhaalden wat [naam] had verteld.

Uiteindelijk heeft de rechtbank de verdachte vrijgesproken van de aanklacht van aanranding, omdat er geen overtuigend bewijs was dat de verdachte het ten laste gelegde feit had begaan. De vordering van de benadeelde partij werd niet-ontvankelijk verklaard, en de rechtbank heeft ook de vordering tot tenuitvoerlegging van eerdere straffen afgewezen. Deze uitspraak benadrukt het belang van voldoende bewijs in strafzaken, vooral in zedenzaken waar de verklaringen van de betrokkenen centraal staan.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09-183124-23, 10-137666-21 (tul) en 23-003131-21 (tul)
Datum uitspraak: 26 april 2024
Tegenspraak (art. 279 Sv)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1988 te [geboorteplaats] ,
BRP-adres: [adres] , [postcode] [woonplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzitting van 12 april 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. E.J. van Drongelen en van hetgeen door de raadsman van de verdachte mr. M.R. Mantz naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 2 december 2022 te Zoetermeer, [naam]
door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere
feitelijkheid, te weten door
- onverhoeds te handelen,
- zijn, verdachtes, arm(en) om die [naam] heen te doen/slaan, althans die [naam]
vast te pakken, en/of (vervolgens)
- die [naam] naar zich toe te trekken,
- zeggen tegen die [naam] 'Ik ga je niet loslaten, ik ben heel eenzaam. Je bent een
heel mooi meisje en ik ga je goed behandelen. Ik wil iets met je', althans woorden
van gelijke strekking, en/of
- het aanzienlijke/grote leeftijdsverschil tussen hem, verdachte en die [naam] ,
heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige
handelingen, te weten (meermalen) en/of (onverhoeds)
- het betasten van en/of wrijven over en/of vasthouden van de bil(len) van die [naam]
en/of
- het zoenen op de mond en/of wang van die [naam]
waarbij verdachte voorbij is gegaan aan signalen van verbaal verzet door die [naam]
.

3.De bewijsbeslissing

3.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het tenlastegelegde en gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier maanden, waarvan twee maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en daaraan verbonden de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft namens de verdachte vrijspraak van het tenlastegelegde bepleit.
3.3.
Vrijspraak
De rechtbank is van oordeel dat het tenlastegelegde feit niet wettig en overtuigend is bewezen en overweegt daartoe als volgt.
Unus testis nullus testis
Bij de beoordeling van het bewijs stelt de rechtbank voorop dat zedenzaken zich doorgaans laten kenmerken door het gegeven dat slechts twee personen aanwezig waren bij de ten laste gelegde (seksuele) handelingen: het vermeende slachtoffer en de vermeende dader. Bij een ontkennende verdachte brengt dit in veel gevallen mee dat slechts de verklaring van het vermeende slachtoffer als wettig bewijsmiddel kan dienen.
Ingevolge het tweede lid van artikel 342 van het Wetboek van Strafvordering – dat de tenlastelegging in haar geheel betreft en niet een onderdeel daarvan – kan het bewijs dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, door de rechter niet uitsluitend worden aangenomen op de verklaring van één getuige. Deze bepaling strekt ter waarborging van de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing, in die zin dat zij de rechter verbiedt tot een bewezenverklaring te komen als de door één getuige verklaarde feiten en omstandigheden op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal (zie in dit verband ook de vaste jurisprudentie van de Hoge Raad, o.a. ECLI:NL:HR:2020:637).
Wat betreft het vereiste van steunbewijs kan uit de jurisprudentie van de Hoge Raad in zedenzaken worden afgeleid dat niet is vereist dat de seksuele handelingen als zodanig bevestiging vinden in ander bewijsmateriaal. Het is voldoende wanneer de verklaring van het vermeende slachtoffer op bepaalde punten bevestiging vindt in andere bewijsmiddelen, die afkomstig zijn van een andere bron dan degene die de belastende verklaring heeft afgelegd. Tussen de verklaring van het vermeende slachtoffer en het overige bewijsmateriaal mag echter geen te ver verwijderd verband bestaan.
Gelet op de ontkenning van de verdachte dient er voor een bewezenverklaring sprake te zijn van voldoende steunbewijs voor de verklaring van [naam] (hierna: [naam] ).
Betrouwbaarheid verklaring [naam]
De verklaring van [naam] is naar het oordeel van de rechtbank consequent. .Zij heeft zowel bij de politie als bij haar collega [collega] (hierna: collega [collega] ) en haar moeder [moeder] (hierna: de moeder) verklaard dat de verdachte haar over haar billen heeft gewreven, haar heeft omhelsd en op haar mond heeft gezoend. [naam] heeft tegen de politie verklaard dat dit tegen haar zin was. Dat zij dit ook aan haar moeder en [collega] heeft verteld, leidt de rechtbank af uit hun verklaringen. De moeder heeft tegen de politie verteld dat [naam] huilde en vertelde dat een man “aan haar had gezeten”. [collega] vertelde de politie toen die ter plaatse kwam over het meisje dat “aangerand” zou zijn. Op essentiële onderdelen acht de rechtbank verklaring de verklaring van [naam] voldoende consistent om als betrouwbaar te worden aangemerkt en gaat dan ook uit van haar verklaring als vertrekpunt.
Steunbewijs
Voor een bewezenverklaring is echter vereist dat er ook voldoende steunbewijs is voor de verklaring van [naam] , in het bijzonder op het punt dat zij aan de verdachte kenbaar heeft gemaakt dat zijn handelingen tegen haar zin waren. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Hoewel de rechtbank, zoals zij hiervoor heeft overwogen, geen redenen heeft om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de verklaring van [naam] , acht zij onvoldoende steunbewijs aanwezig om tot een bewezenverklaring te komen.
Tijdens zijn verhoor heeft de verdachte ontkend dat hij [naam] over haar billen heeft gewreven dan wel heeft gezoend op de mond. Wel heeft de verdachte verklaard dat er fysiek contact is geweest met [naam] in de vorm van een knuffel en een zoen op de wang.
De verdachte heeft voorts verklaard dat [naam] niet heeft gezegd dat ze voornoemd fysiek contact niet wilde. Volgens [naam] heeft zij dit wel duidelijk aan de verdachte kenbaar gemaakt. De rechtbank ziet evenwel onvoldoende aanknopingspunten in het dossier die de lezing van [naam] op dit punt, te weten het kenbaar maken dat zij geen fysiek contact wilde, ondersteunen.
De getuigenverklaringen van collega [collega] en de moeder, die hierboven al zijn aangehaald, bevatten geen objectief bewijs van het fysieke contact en de omstandigheden waaronder dit zou hebben plaatsgevonden, aangezien zij enkel verklaren wat [naam] aan hen heeft verteld. Hun verklaringen zijn daarmee te herleiden naar één en dezelfde bron, te weten [naam] zelf.
Uit de verklaring van [naam] blijkt ook dat zij enige tijd met de verdachte in gesprek is gebleven en haar – weliswaar oude – snapchatgegevens heeft gegeven aan hem. De rechtbank kan mede hierdoor niet vaststellen dat [naam] duidelijk is geweest jegens de verdachte dat zij niet gediend was van het (fysieke) contact dat hij zocht. De rechtbank twijfelt niet aan de verklaring van [naam] dat zij de fysieke handelingen niet wilde en uit de verklaringen van collega [collega] en de moeder volgt ook dat [naam] nadien emotioneel werd, maar naar het oordeel van de rechtbank zijn die emoties alleen onvoldoende om te kunnen dienen als steunbewijs. Temeer nu deze emoties ook ingegeven kunnen zijn door een schrikreactie en moment van besef achteraf dat [naam] deze aanrakingen niet wilde.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de (op zichzelf betrouwbare) verklaring van [naam] onvoldoende steun vindt in andere bewijsmiddelen. Alles afwegende kan de rechtbank daarom niet buiten gerede twijfel vaststellen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan en zij zal de verdachte daarom vrijspreken.

4.De vordering van de benadeelde partij

[naam] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van €771,-, te vermeerderen met de wettelijke rente. Dit bedrag bestaat in zijn geheel uit immateriële schade.
4.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij.
4.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft geen verweer gevoerd op de vordering benadeelde partij.
4.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering, aangezien
de verdachte van het feit waarop de vordering betrekking heeft, zal worden vrijgesproken.
Dit brengt mee dat de benadeelde partij moet worden veroordeeld in de kosten die de verdachte tot aan deze uitspraak in verband met zijn verdediging tegen die vordering heeft moeten maken. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil.

5.De vordering tot tenuitvoerlegging

5.1.
De vorderingen van de officier van justitie
De officier van justitie heeft bij vordering van 5 maart 2024 de tenuitvoerlegging gevorderd van de bij parketnummer 23-003131-21 door het Gerechtshof Amsterdam op 10 november 2022 voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf van één maand. Ter terechtzitting heeft de officier van justitie zijn vordering gewijzigd in een niet-ontvankelijk verklaring aangezien is gebleken dat de zaak nog niet onherroepelijk is geworden vanwege een aanhangig cassatieberoep.
De officier van justitie heeft bij vordering van 5 maart 2024 gevorderd dat de bij parketnummer 10-137666-21 door de politierechter van de rechtbank Rotterdam op 23 augustus 2021 voorwaardelijke opgelegde straf van vier weken gevangenisstraf, ten uitvoer wordt gelegd wegens niet naleven van de algemene voorwaarden.
5.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft ten aanzien van de vordering tenuitvoerlegging met parketnummer 23/003131-21 aangevoerd dat deze vordering niet-ontvankelijk moet worden verklaard, omdat deze zaak nog niet onherroepelijk is. De verdediging heeft ten aanzien van de vordering tenuitvoerlegging met parketnummer 10/137666-21 geen verweer gevoerd.
5.3.
Het oordeel van de rechtbank
Vordering tenuitvoerlegging
Vordering tenuitvoerlegging met parketnummer 23-003131-21
Nu gebleken is dat de zaak waarvan de tenuitvoerlegging is gevorderd nog niet onherroepelijk is, zal de rechtbank het openbaar ministerie niet ontvankelijk verklaren in de vordering.
Vordering tenuitvoerlegging met parketnummer 10-137666-21
Nu de rechtbank de verdachte vrijspreekt van het hem ten laste gelegde, zal de rechtbank de vordering tenuitvoerlegging afwijzen.

6.De beslissing

De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
vordering benadeelde partij [naam]
bepaalt dat de benadeelde partij [naam] niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding;
verklaart het openbaar ministerie niet-ontvankelijk in de vordering tot tenuitvoerlegging van de straf, voorwaardelijk opgelegd bij arrest van het Gerechtshof te Amsterdam d.d. 10 november 2022, gewezen onder parketnummer 23-003131-21;
wijst af vordering tot tenuitvoerlegging van de straf, voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de politierechter van de rechtbank te Rotterdam d.d. 23 augustus 2021, gewezen onder parketnummer 10-137666-21.
Dit vonnis is gewezen door
mr. H.H.J. Zevenhuijzen, voorzitter,
mr. M.L. Harmsen, rechter,
mr. C.A.W. Zijlstra, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. I. Verhagen, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 26 april 2024.