Op 26 april 2024 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tussen een Armeense verzoekster en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De verzoekster had een aanvraag ingediend op basis van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000, welke door de Staatssecretaris op 28 maart 2017 buiten behandeling was gesteld. Na verschillende adviezen van het Bureau Medische Advisering (BMA) en een langdurige procedure, heeft de rechtbank op 21 maart 2024 het onderzoek gesloten. De voorzieningenrechter heeft in een eerdere uitspraak (zaaknummer AWB 20/4680) het beroep van verzoekster gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd. Hierdoor was een voorlopige voorziening niet meer nodig, en werd het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen.
De voorzieningenrechter heeft echter de Staatssecretaris veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van verzoekster, vastgesteld op € 875,- voor de rechtsbijstand, en het griffierecht van € 178,-. De uitspraak is openbaar gemaakt en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.