ECLI:NL:RBDHA:2024:6314

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 april 2024
Publicatiedatum
26 april 2024
Zaaknummer
09/000013-24
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het aanwezig hebben van grote hoeveelheden harddrugs en hennep met gevangenisstraf en bijzondere voorwaarden

Op 26 april 2024 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een verdachte, geboren in 1987 in Polen, die op 31 december 2023 in 's-Gravenhage werd aangehouden met 4500 gram harddrugs en 1000 gram hennep. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 15 maanden, waarvan 5 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. De uitspraak volgde op een terechtzitting op 12 april 2024, waar de officier van justitie, mr. F.M. de Vries, de bewezenverklaring van de tenlastegelegde feiten vorderde. De verdachte heeft de feiten bekend, maar zijn raadsman, mr. M. Kuipers, heeft verzocht om rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn beperkte rol in de feiten en zijn wens om hulp te ontvangen voor zijn problemen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte opzettelijk aanwezig heeft gehad van een grote hoeveelheid amfetamine, MDMA, cocaïne en 4-CMC, alsook hennep, wat in strijd is met de Opiumwet. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de impact op de volksgezondheid meegewogen in haar beslissing. De verdachte heeft een strafblad en is ontvankelijk voor crimineel gedrag, wat de rechtbank heeft doen besluiten tot een deels onvoorwaardelijke gevangenisstraf met bijzondere voorwaarden, waaronder een meldplicht bij de reclassering en opname in een zorginstelling.

De rechtbank heeft ook de teruggave van in beslag genomen geld, ter waarde van € 700,00, aan de verdachte gelast. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09/000013-24
Datum uitspraak: 26 april 2024
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1987 te [geboorteplaats] (Polen),
BRP-adres: [adres 1] , [postcode] te [woonplaats] ,
op dit moment gedetineerd in de penitentiaire inrichting [plaats] , locatie [locatie] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzitting van 12 april 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. F.M. de Vries en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman mr. M. Kuipers naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1
hij op of omstreeks 31 december 2023 te 's-Gravenhage opzettelijk aanwezig heeft gehad een (grote) hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine en/of MDMA en/of cocaïne en/of 4-CMC (clefedron), zijnde amfetamine en/of MDMA en/of cocaïne en/of 4-CMC (clefedron) telkens een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2
hij op of omstreeks 31 december 2023 te 's-Gravenhageopzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 1000 gram, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd (hasjiesj), zijnde hasjiesj een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;

3.De bewijsbeslissing

3.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ten aanzien van de bewijsbeslissing geen standpunt ingenomen.
3.3.
Opgave van bewijsmiddelen feiten 1 en 2
De rechtbank zal voor de feiten met een opgave van bewijsmiddelen, als genoemd in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering volstaan. De verdachte heeft deze bewezen verklaarde feiten namelijk bekend en daarna niet anders verklaard. Daarnaast heeft de raadsman geen vrijspraak bepleit.
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2023407104, van de politie eenheid Den Haag, district Den Haag-Zuid, met bijlagen (doorgenummerd pagina 1 t/m 81).
De rechtbank gebruikt de volgende bewijsmiddelen:
1. De bekennende verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van 12 april 2024;
2. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 31 december 2023 (p. 22 en 23);
3. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 31 december 2023 (p. 28 en 29);
4. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 31 december 2023 (p. 44 en 45);
5. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 30 januari 2024 (p. 64 t/m 66);
6. Geschriften, namelijk drie rapporten van het Nederlands Forensisch instituut d.d. 29 januari 2024 (p. 68 en 69) en d.d. 15 maart 2024 (losbladig);
7. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 30 januari 2024 (p. 72 en 73);
8. Een geschrift, namelijk een rapport van het Nederlands Forensisch instituut d.d. 29 januari 2024 (p. 74)
3.4.
De bewezenverklaring
De rechtbank is van oordeel dat deze feiten wettig en overtuigend zijn bewezen. De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
1.
hij op 31 december 2023 te 's-Gravenhage opzettelijk aanwezig heeft gehad een (grote) hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine en MDMA en cocaïne en 4-CMC (clefedron), telkens een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
2.
hij op 31 december 2023 te ’s-Gravenhage opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 1000 gram hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II.

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden, met aftrek van de tijd die hij in voorarrest heeft doorgebracht, waarvan 5 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de reclassering, opname in een zorginstelling en een drugs- en alcoholverbod.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om bij het bepalen van de straf rekening te houden met de volgende omstandigheden. De verdachte heeft niet doelbewust gehandeld. Hij heeft toen hij de tas met drugs kreeg niet voldaan aan zijn onderzoeksplicht, hij wist wel dat er drugs in de tas zaten maar niet precies wat voor drugs. Hierdoor kan gesteld worden dat sprake is van voorwaardelijk opzet. De rol van de verdachte is beperkt geweest en uit het dossier blijkt niet dat hij met het plegen van de ten laste gelegde feiten geld heeft verdiend. Daarbij heeft de verdachte de feiten bekend en heeft hij getoond dat hij met zijn verdere leven op een goede manier aan de slag wil gaan. Hij heeft hier hulp bij nodig. De raadsman heeft verzocht om aan de verdachte een gevangenisstraf op te leggen die gelijk is aan de duur van het voorarrest met daarbij een flink voorwaardelijk gedeelte en oplegging van de voorwaarden zoals die door de reclassering zijn geadviseerd. Daarnaast zou een taakstraf kunnen worden opgelegd.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van ongeveer 4500 gram van verschillende soorten harddrugs en ongeveer 1000 gram hennep. Deze verdovende middelen betreffen stoffen waarvan het gebruik schadelijk is voor de volksgezondheid en deze stoffen leiden tot verslaving bij de gebruikers hiervan. Door zich hiermee in te laten ondersteunt de verdachte tevens het in stand houden van drugsgerelateerde overlast en (zware) criminaliteit.
Strafblad
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 8 maart 2024, waaruit blijkt dat de verdachte op 1 juni 2023 voor soortgelijke feiten is veroordeeld, maar deze uitspraak nog niet onherroepelijk is.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van de adviezen van de reclassering over de verdachte van 10 januari 2024 en 5 april 2024. De reclassering concludeert dat de verdachte een getroebleerde jeugd heeft gehad, dat hij overmatig middelen gebruikt en dat hij veel verdriet ervaart omdat hij geen contact meer heeft met zijn dochter. De reclassering heeft de indruk dat de verdachte door deze omstandigheden emotioneel weinig stabiel is. Daarnaast heeft hij contacten binnen het criminele milieu. Gelet op het bovenstaande is de verdachte volgens de reclassering ontvankelijk voor crimineel gedrag. Indien er geen interventies plaatsvinden wordt de kans op recidive aanwezig geacht. De reclassering adviseert bij veroordeling van de verdachte bijzondere voorwaarden op te leggen, te weten: een meldplicht bij de reclassering, opname in een zorginstelling en een drugs- en alcoholverbod.
Strafmodaliteit en strafmaat
Op de door de verdachte gepleegde feiten kan naar het oordeel van de rechtbank slechts worden gereageerd met oplegging van een (deels) onvoorwaardelijke gevangenisstraf. De rechtbank kijkt bij het bepalen van de duur van die gevangenisstraf naar straffen die in vergelijkbare zaken worden opgelegd. Het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) noemt als uitgangspunt bij het aanwezig hebben van harddrugs met een gewicht tussen de 4000 en 5000 gram een gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden onvoorwaardelijk.
Gelet op de adviezen van de reclassering zal de rechtbank een deel van deze gevangenisstraf voorwaardelijk opleggen en daaraan ook de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden verbinden. Dit om de verdachte ervan te weerhouden zich in de toekomst opnieuw aan strafbare feiten schuldig te maken en om te bewerkstelligen dat een oplossing wordt gevonden voor de problematiek van de verdachte.
De rechtbank acht, alles afwegende, een gevangenisstraf van 15 maanden passend en geboden, met aftrek van de tijd die hij in voorarrest heeft doorgebracht, waarvan 5 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en de bijzondere voorwaarden zoals door de reclassering geadviseerd.

7.De inbeslaggenomen voorwerpen

7.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat het op de lijst van inbeslaggenomen voorwerpen genoemde voorwerp, te weten een geldbedrag van 700 euro zal worden teruggegeven aan de verdachte.
7.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ten aanzien van het in beslag genomen geld geen standpunt ingenomen.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
Nu het belang van strafvordering zich daartegen niet meer verzet, zal de rechtbank de teruggave aan de verdachte gelasten van het op de beslaglijst genoemde voorwerp, te weten een geldbedrag van € 700,00.

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen:
- 14 a, 14b, 14c en 57 van het Wetboek van Strafrecht;
- 2, 3, 10 en 11 van de Opiumwet, en de daarbij behorende lijst I en lijst II.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

9.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven onder 3.4 bewezen is verklaard en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 1:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod;
ten aanzien van feit 2:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van
15 (vijftien) MAANDEN;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt dat een gedeelte van die straf, groot
5 (vijf) MAANDEN, niet zal worden tenuitvoergelegd onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op twee jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
en onder de bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich binnen drie dagen na ingang van de proeftijd meldt bij Reclassering Nederland op het adres [adres 2] te ’s-Gravenhage, op door de reclassering te bepalen tijdstippen, zo frequent en zolang deze de reclassering dat noodzakelijk acht;
- zich gedurende de proeftijd, of zoveel korter als zijn behandelaars in overleg met de reclassering nodig achten, laat behandelen door de forensische poli van Fivoor, of een soortgelijke zorgverlener te bepalen door de reclassering, waarbij de veroordeelde zich houdt aan de huisregels en aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens de zorgverlener worden gegeven;
- zich gedurende de proeftijd onthoudt van het gebruik van drugs en alcohol, zolang de reclassering dat noodzakelijk acht, en zich verplicht ten behoeve van de naleving van dit verbod mee te werken aan urineonderzoek, waarbij de reclassering bepaalt hoe vaak dit gebeurt.
geeft opdracht aan Reclassering Nederland tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht daaronder begrepen;
gelast de teruggave aan de verdachte van het op de beslaglijst genoemde voorwerp, te weten: € 700,00.
Dit vonnis is gewezen door
mr. F.M. Guljé, voorzitter,
mr. E.C. Kole, rechter,
mr. N.S.M. Lubbe, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. E. Scholten, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 26 april 2024.