ECLI:NL:RBDHA:2024:6309

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 mei 2024
Publicatiedatum
26 april 2024
Zaaknummer
SGR 23/3452 en SGR 23/3456
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WIA- en ZW-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheid en medische beoordeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 1 mei 2024 uitspraak gedaan in de beroepen van eiseres tegen besluiten van het Uwv, waarbij haar zowel een WIA-uitkering als een ZW-uitkering is geweigerd. Eiseres, die voor gemiddeld 30 uur per week werkzaam was als assistent manager, meldde zich op 8 mei 2020 ziek. Het Uwv weigerde haar op 6 mei 2022 een WIA-uitkering, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Eveneens werd haar op 30 december 2022 een ZW-uitkering geweigerd, omdat zij geschikt werd geacht voor haar arbeid. Eiseres heeft tegen deze besluiten beroep ingesteld, waarbij zij aanvullende beroepsgronden indiende. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst en partijen in de gelegenheid gesteld om aanvullende informatie te verstrekken. Uiteindelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat het Uwv op juiste gronden heeft vastgesteld dat eiseres op de datum in geding een arbeidsongeschiktheidspercentage van 25,77% had, en dat zij derhalve geen recht had op een WIA- of ZW-uitkering. De beroepen zijn ongegrond verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummers: SGR 23/3452 (ZW) en SGR 23/3456 (WIA)

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 1 mei 2024 in de zaken tussen

[eiseres], uit [woonplaats], eiseres

(gemachtigde: mr. N.M. Fakiri),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), verweerder
(gemachtigde: mr. J.S de Vreeze).

Procesverloop

Bij besluit van 24 juni 2022 (het primaire besluit 1) heeft het Uwv eiseres per 6 mei 2022 een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) geweigerd omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
Bij besluit van 3 februari 2023 (het primaire besluit 2) heeft het Uwv eiseres meegedeeld dat zij vanaf 30 december 2022, subsidiair vanaf 9 februari 2023, geen recht (meer) heeft op een
uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) omdat zij geschikt is voor haar arbeid.
Bij besluit van 7 april 2023 (het bestreden besluit 1) heeft het Uwv het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit 1 ongegrond verklaard en dat besluit gehandhaafd.
Bij besluit van 12 april 2023 (het bestreden besluit 2) heeft het Uwv het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit 2 ongegrond verklaard en dat besluit gehandhaafd.
Eiseres heeft tegen de bestreden besluiten 1 en 2 beroep ingesteld, welke beroepen zijn ingeschreven onder respectievelijk de zaaknummers SGR 23/3456 en SGR 23/3452. Op 7 december 2023 heeft zij aanvullende beroepsgronden ingediend.
Het Uwv heeft in beide zaken een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 december 2023. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Namens het Uwv is niemand verschenen. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst met het verzoek aan het Uwv om een reactie op een deel van de aanvullende beroepsgronden.
Van het Uwv is in reactie op het proces-verbaal van de schorsing een brief ingekomen van 16 januari 2024.
Bij brief van 14 februari 2024 heeft eiseres gereageerd op voormelde brief van het Uwv.
Bij brief van 20 februari 2024 heeft de rechtbank partijen in de gelegenheid gesteld binnen vier weken kenbaar te maken of zij een nadere zitting wensen. Na het ongebruikt verstrijken van deze termijn heeft de rechtbank het onderzoek op 9 april 2024 gesloten.

Overwegingen

Inleiding
1. Eiseres is voor gemiddeld 30 uur per week, 5 uur per dag werkzaam geweest bij United Fashion Benelux vof als assistent manager. Op 8 mei 2020 heeft zij zich ziekgemeld. Van 1 december 2020 tot en met 5 mei 2022 heeft zij een ZW-uitkering ontvangen. De wachttijd is verstreken op 6 mei 2022 (de datum in geding).
Aanvraag WIA-uitkering
Op 4 februari 2022 heeft eiseres een aanvraag ingediend voor een uitkering op grond van de Wet WIA. Bij besluit van 29 april 2022 is eiseres vanaf 6 mei 2022 een voorschot op de door haar aangevraagde WIA-uitkering toegekend. Bij het primaire besluit 1 is haar een WIA-uitkering geweigerd.
Aanvraag ZW-uitkering
Op 30 december 2022 heeft eiseres zich vanuit de Werkloosheidswet ziekgemeld, wat geleid heeft tot het primaire besluit 2 waarbij haar een ZW-uitkering is geweigerd.
Besluitvorming
2.1.
Primaire besluit 1
Ter beoordeling van de eventuele aanspraak op een WIA-uitkering heeft een medisch en arbeidsdeskundig onderzoek plaatsgevonden. Het medisch onderzoek heeft geleid tot het rapport van de primaire verzekeringsarts van 2 juni 2022 en een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van diezelfde datum, waarin de beperkingen van eiseres op de datum in geding zijn neergelegd. Vervolgens heeft de primaire arbeidsdeskundige aan de hand van deze FML functies geselecteerd en het arbeidsongeschiktheidspercentage op grond daarvan geschat op 0,00%, zoals vermeld in het arbeidsdeskundig rapport van 21 juni 2022.
2.2.
Primaire besluit 2
Ter beoordeling van de eventuele aanspraak op een ZW-uitkering heeft een medisch onderzoek plaatsgevonden, waarvan de bevindingen zijn neergelegd in een medisch onderzoeksverslag van 3 februari 2023. De primaire verzekeringsarts heeft geconcludeerd dat eiseres per datum ziekmelding arbeidsgeschikt is voor de (in voormeld arbeidsdeskundig rapport van 21 juni 2022) geduide functies.
3.1.
Bestreden besluit 1
De volledige heroverweging in de bezwaarprocedure tegen het primaire besluit 1 heeft geleid tot een medisch onderzoek door de verzekeringsarts bezwaar en beroep (b&b) wiens bevindingen zijn neergelegd in een medisch rapport van 9 maart 2023 en een gewijzigde FML van diezelfde datum waarin aanvullende beperkingen zijn aangenomen (meer psychische beperkingen, een aanvullende urenbeperking en enige beperkingen ten aanzien van zware fysieke belastingen).
Vanwege de gewijzigde FML heeft de arbeidsdeskundige b&b in haar rapport van 24 maart 2023 nieuwe functies geduid, waarvan de functies (1) assemblage medewerker elektrotechnische producten (SBC-code 267041), (2) productiemedewerker textiel, geen kleding (functie: modinette) (SBC-code 272043) en (3) productiemedewerker industrie (samenstellen van producten) (SBC-code 111180) aan de schatting ten grondslag zijn gelegd. Op basis van die schatting concludeert de arbeidsdeskundige b&b dat eiseres per 6 mei 2022 een arbeidsongeschiktheidspercentage van 25,77% heeft.
3.2.
Bestreden besluit2
Naar het oordeel van de verzekeringsarts b&b, zoals weergegeven in het bestreden besluit 2, is de belastbaarheid ongewijzigd gebleven ten opzichte van de vorige medische beoordeling per 6 mei 2022. De medische klachten van eiseres geven geen aanleiding om meer beperkingen aan te nemen dan de bestaande beperkingen zoals weergegeven in de gewijzigde FML van 9 maart 2023. Hierdoor is geen sprake van toegenomen arbeidsongeschiktheid. Volgens de verzekeringsarts b&b was eiseres met haar bestaande medische klachten en beperkingen vanaf 30 december 2022 (subsidiair vanaf 9 februari 2023) ook (weer) in staat om haar arbeid te verrichten, dat wil zeggen: de nieuwe (voorbeeld)functies die door de arbeidsdeskundige b&b zijn geduid.
Beoordeling
4. De rechtbank moet beoordelen of het Uwv op juiste gronden heeft geweigerd eiseres een uitkering op grond van de Wet WIA en op grond van de ZW toe te kennen en overweegt daartoe als volgt.
4.1.
Wettelijk kader
Van gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid op grond van artikel 5 van de Wet WIA is sprake als de verzekerde als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van onder meer ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, maar niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Op grond van artikel 6, eerste lid, van de Wet WIA wordt de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek. Op grond van artikel 19, eerste en vierde lid, van de ZW heeft een verzekerde bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken, recht op ziekengeld.
Medisch onderzoek
4.2.
De rechtbank stelt voorop dat het Uwv besluiten over arbeidsongeschiktheid mag baseren op rapportages van verzekeringsartsen, wanneer deze op een zorgvuldige manier tot stand zijn gekomen, geen tegenstrijdigheden bevatten en voldoende begrijpelijk zijn. Dit betekent niet dat deze rapportages en de daarop gebaseerde besluitvorming in beroep onaantastbaar zijn. Het is aan eiseres om aan te voeren en, zo nodig, aannemelijk te maken dat de rapportages niet op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, tegenstrijdigheden bevatten, onvoldoende begrijpelijk zijn, of dat de in de rapportages gegeven beoordeling onjuist is. Voor het aannemelijk maken dat de gegeven medische beoordeling onjuist is, is in beginsel een rapportage van een arts nodig. Dit betekent dat de manier waarop eiseres zelf haar gezondheidsklachten ervaart, niet voldoende is om een hogere mate van arbeidsongeschiktheid aan te nemen.
4.3.
De rechtbank stelt vast dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek van de verzekeringsarts b&b is gebaseerd op dossierstudie, anamnese, lichamelijk en psychisch onderzoek van eiseres, alle door eiseres naar voren gebrachte klachten, dat wat tijdens de bezwaarprocedure aan bod is gekomen en informatie van de behandelend sector. Ook heeft de verzekeringsarts b&b gereageerd op de bezwaargronden en kenbaar rekening gehouden met de daarbij overgelegde medische informatie. Dat heeft vervolgens geleid tot aanvullende beperkingen die zijn opgenomen in de gewijzigde FML van 9 maart 2023. De rechtbank is van oordeel dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek op voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden.
4.4.
Wat eiseres tegen het verzekeringsgeneeskundig onderzoek heeft aangevoerd, leidt niet tot twijfel aan de juistheid van de medische beoordeling, waartoe de rechtbank het volgende overweegt.
4.4.1.
De rechtbank stelt voorop dat het aan eiseres is om in beroep gemotiveerd en specifiek aan te voeren waarom zij het niet eens is met de bestreden besluiten. Haar enkele verzoek om wat zij in bezwaar heeft aangevoerd als in beroep herhaald en ingelast te beschouwen, is geen gemotiveerde en specifieke betwisting als hier bedoeld, omdat daarop in de bestreden besluiten al is gereageerd.
4.4.2.
De rechtbank volgt eiseres niet in haar betoog dat in bezwaar onvoldoende beperkingen zijn aangenomen omdat ten onrechte is uitgegaan van de diagnose ‘matige depressieve stoornis’ en geen of onvoldoende rekening is gehouden met haar onverwerkte trauma en de verzekeringsarts b&b daar ten onrechte geen eigen onderzoek naar heeft gedaan. De rechtbank stelt vast dat de verzekeringsarts b&b op basis van de door eiseres ingebrachte medische informatie in aanmerking heeft genomen dat de traumagerelateerde klachten van eiseres – waarvan de aanwezigheid dus niet wordt miskend – voor PsyQ geen aanleiding zijn geweest om naast een matige depressie ook een traumagerelateerde nevendiagnose te stellen. De verzekeringsarts b&b heeft van de juistheid en volledigheid van die informatie mogen uitgaan en was daarom niet gehouden tot het verrichten van nader onderzoek. Als eiseres van mening is dat haar traumagerelateerde klachten tot het aannemen van verdergaande beperkingen hadden moeten leiden, had het op haar weg gelegen om hierover in beroep (nieuwe) medische informatie in het geding te brengen, wat zij echter niet heeft gedaan.
4.4.3.
De rechtbank volgt eiseres ook niet in haar betoog dat de urenbeperking van 6-7 uur per dag incorrect is omdat de standaard “Duurbelastbaarheid in Arbeid” (hierna de standaard) de duurbelastbaarheid in stappen van twee uur vaststelt. Dat in deze standaard wordt geadviseerd de belastbaarheid te beoordelen in stappen van 2 uur, betekent namelijk niet dat een andere conclusie niet mogelijk is als daar concrete, specifieke redenen voor zijn en deze worden voorzien van een toereikende motivering (zie de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 10 december 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:3137). Dat is hier aan de orde, nu de gewijzigde FML onder de rubriek ‘Werktijden’ en het beoordelingspunt ‘Uren per dag’ vermeldt dat eiseres licht beperkt is en gemiddeld ongeveer 6 uur per dag kan werken. De daarop in de gewijzigde FML gegeven toelichting vermeldt dat af en toe een overschrijding tot 7 uur per dag toelaatbaar is. Dat 6 uur per dag echter het uitgangspunt is, volgt (uitgaande van 5 werkdagen per week) overigens ook uit de onder 6.3.2 van de gewijzigde FML opgenomen beperking die inhoudt dat eiseres maximaal 30 uur per week kan werken.
4.4.4.
De rechtbank volgt eiseres evenmin in haar betoog dat de overweging van de verzekeringsarts b&b dat de meerwaarde van het dagverhaal afneemt, naarmate het volledig voorbereid is of duidelijke belangen een rol spelen, zoals in bezwaar, niet is onderbouwd, geen volledige heroverweging in bezwaar is en in strijd is met de waarde die de standaard toekent aan het dagverhaal. De rechtbank overweegt daartoe het volgende. Volgens de standaard kan en mag (niet: moet) het dagverhaal
“(…) worden gebruikt bij het bepalen van de duurbelastbaarheid. Dit uiteraard op voorwaarde dat de verzekeringsarts zich ervan heeft kunnen overtuigen dat het dagverhaal representatief is voor het dagelijks functioneren van cliënt enconsistent is met het vastgestelde medische beeld.”(pagina 16 van de standaard, onderlijning: rechtbank). Gelet hierop heeft de verzekeringsarts b&b op pagina 5 van zijn rapport van 9 maart 2023 terecht overwogen dat het dagverhaal alleen meerwaarde heeft als dit in lijn ligt met de overige onderzoeksbevindingen. Vervolgens heeft de verzekeringsarts b&b toegelicht waarom dat bij eiseres niet het geval is. De rechtbank is van oordeel dat de verzekeringsarts b&b genoegzaam heeft gemotiveerd waarom hij in het dagverhaal van eiseres geen aanleiding ziet een verdergaande urenbeperking aan te nemen. Dat de enkele, algemeen geformuleerde slotoverweging van de verzekeringsarts b&b, dat de meerwaarde van een dagverhaal afneemt naarmate het volledig voorbereid is of duidelijke belangen een rol spelen, zoals in bezwaar, geen steun vindt in de standaard (wat op zichzelf genomen juist is) doet daar niet aan af, nu die overweging onverlet laat dat het dagverhaal van eiseres inhoudelijk is beoordeeld maar vervolgens niet in lijn met de overige onderzoeksbevindingen is bevonden. Voorts is niet gesteld of gebleken dat die slotoverweging voor de verzekeringsarts b&b redengevend is geweest om bij eiseres geen verdergaande urenbeperking aan te nemen.
4.4.5.
De rechtbank volgt eiseres ook niet in haar betoog dat onvoldoende is gemotiveerd waarom er geen sprake is van toegenomen arbeidsongeschiktheid vanwege de toename van haar medicijngebruik. De verzekeringsarts heeft immers in het rapport van 3 februari 2023 al overwogen dat, hoewel de medicatie wordt aangepast, de klachten en belemmeringen van eiseres onveranderd zijn. Eiseres heeft geen medische informatie overgelegd die aanleiding geeft tot twijfel aan die overweging.
4.5.
Ook overigens ziet de rechtbank geen aanleiding om de medische bevindingen en de conclusie van de verzekeringsarts b&b onjuist te achten. De rechtbank heeft geen aanknopingspunten voor het oordeel dat de ernst van de klachten van eiseres is onderschat en dat daarom meer beperkingen hadden moeten worden aangenomen dan al is gedaan. Het is niet medisch objectief gebleken dat eiseres hiermee tekort is gedaan. Eiseres heeft ook geen aanvullende medische (en andere) informatie in het geding gebracht op basis waarvan twijfel over de beoordeling van haar klachten door de verzekeringsarts b&b had kunnen ontstaan.
Arbeidsdeskundig onderzoek
4.6.
Uitgaande van de juistheid van de bij eiseres vastgestelde medische beperkingen, ziet de rechtbank geen grond voor het oordeel dat de geduide functies voor eiseres niet geschikt zijn. Alle functies zoals geselecteerd in het rapport van de arbeidsdeskundige b&b voldoen aan de marges van belastbaarheid als neergelegd in de gewijzigde FML. De arbeidsdeskundige b&b heeft ten aanzien van de signalering bij de rubriek 1.8.7 (waarbij geldt dat geen sprake mag zijn van hoge concentratie- en geheugeneisen boven de gestelde normwaarden) toegelicht waarom de geduide functies geschikt zijn. Volgens de arbeidsdeskundige b&b hebben alle geduide functies een routinematig karakter, bestaande uit deelhandelingen die kort duren en elkaar steeds opvolgen. Weliswaar zal bij de eerste start van de activiteiten in de functie een beroep worden gedaan op het concentreren van de aandacht, maar vervolgens kunnen de werkzaamheden op routine worden verricht, aldus de toelichting. Anders dan eiseres stelt, acht de rechtbank de toelichting niet innerlijk tegenstrijdig. Ook opeenvolgende kortdurende deelhandelingen kunnen namelijk routinematig worden verricht. De toelichting is voldoende en begrijpelijk. Verder vermeldt het rapport van de arbeidsdeskundige b&b als toelichting bij de signalering bij de functie modinette op onderdeel 4.8.0, dat door licht te buigen of te torderen ongeveer 10 cm extra kan worden overbrugd bij het frequent reiken tijdens het werk. Dat eiseres 152 cm lang is, betekent niet dat zij om die reden niet kan buigen of torderen, zoals eiseres zonder enige onderbouwing stelt. De rechtbank ziet dan ook geen grond om aan de juistheid van de arbeidsdeskundige beoordeling te twijfelen.
ILO-conventie 121
4.7.
De rechtbank volgt eiseres niet in haar betoog dat het in strijd is met ILO-conventie 121 dat geen recht op een WIA-uitkering bestaat als het verlies aan verdiencapaciteit minder dan 35% bedraagt. Ter onderbouwing van dit betoog heeft eiseres verwezen naar het standpunt van het Comité van Deskundigen van de International Labor Organization uit 2011 (Report III, Part 1A), dat de ondergrens van 35% in de Wet WIA in strijd is met ILO-conventie 121. De rechtbank overweegt dat de ILO‑conventie 121 alleen van toepassing is wanneer ten gevolge van een arbeidsongeval of beroepsziekte sprake is van algeheel of gedeeltelijk verlies van de geschiktheid om inkomsten uit arbeid te verwerven, zoals blijkt uit artikel 6 van die conventie. Dat bij eiseres van een arbeidsongeval of een beroepsziekte sprake is, is in deze zaak niet gesteld of gebleken. Dat haar klachten (deels) te herleiden zijn tot een arbeidsconflict met haar voormalige werkgever acht de rechtbank niet voldoende voor een ander oordeel, nu Tabel I bij ILO-conventie 121 (‘lijst van beroepsziekten’) hiervoor geen aanknopingspunt biedt.
Artikel 26 van het IVBPR
4.8.
De rechtbank volgt eiseres evenmin in haar betoog dat bij de beoordeling van haar arbeidsongeschiktheid, in strijd met het discriminatieverbod van artikel 26 van het IVBPR, geen rekening is gehouden met de omstandigheid zij een kind is van ouders met een migratieachtergrond en daarom behoort tot een groep kinderen die gemiddeld een lagere inkomenspositie hebben dan kinderen zonder migratieachtergrond als bedoeld in het door haar aangehaalde rapport ‘Inkomensongelijkheid naar migratieachtergrond’ van het Centraal Planbureau (CPB). De rechtbank overweegt daartoe dat de Wet WIA onverkort geldt voor alle verzekerden, ongeacht hun inkomenspositie of (migratie)achtergrond. Dat eiseres zichzelf rekent tot een groep waarop het hiervoor bedoelde rapport van het CPB ziet, brengt dus niet mee dat zij als gevolg hiervan minder aanspraak kan maken op een WIA-uitkering dan een verzekerde zonder migratieachtergrond.
Conclusie
5. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het Uwv op juiste gronden de mate van arbeidsongeschiktheid van eiseres in de zin van de Wet WIA op de datum in geding heeft vastgesteld op 25,77% en dat eiseres daarom geen recht heeft op een WIA-uitkering. Voorts is de rechtbank van oordeel dat het Uwv op juiste gronden heeft geweigerd eiseres per datum ziekmelding een ZW-uitkering toe te kennen. De beroepen tegen de bestreden besluiten 1 en 2 zijn daarom ongegrond.
Proceskosten
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.P. Verloop, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Gerde, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 1 mei 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.