2.1.De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Voorgaand verblijfsrecht en aanvraag vanwege medische behandeling
3. De staatssecretaris heeft op 17 december 2021 aan eiser een machtiging voor voorlopig verblijf (mvv) toegekend met het verblijfsdoel ‘verblijf voor studie’. Deze verblijfsvergunning is geldig van 25 januari 2022 tot 30 april 2026. Eiser is vervolgens op 21 januari 2022 Nederland ingereisd om hier te studeren aan [naam school] . Eiser heeft de ziekte [naam ziekte] en werd hiervoor ook al behandeld in Suriname. In Nederland heeft hij operaties ondergaan en staat hij onder medische controle en behandeling. Dit is voor eiser de aanleiding geweest om een aanvraag in te dienen die ertoe strekt dat de staatssecretaris hem toestaat om tijdens zijn medische behandeling in Nederland te verblijven.
Heeft eiser alle informatie verstrekt die nodig is voor het in behandeling nemen van zijn aanvraag?
4. De staatssecretaris heeft de aanvraag niet in behandeling genomen, omdat de aanvraag niet compleet was. Bij de aanvraag zijn volgens de staatssecretaris niet alle gevraagde medische gegevens (compleet) overgelegd.
5. Eiser betoogt dat de staatssecretaris zijn aanvraag ten onrechte niet in behandeling heeft genomen. Hij voert hiertoe aan dat hij patiënt is en dat de benodigde medische informatie door de artsen moet worden verstrekt. Dat eiser informatie heeft overgelegd die ouder is dan drie maanden kan niet leiden tot het niet in behandeling nemen van de aanvraag. Hij heeft namelijk alle informatie aan de staatssecretaris verstrekt waar hij op dat moment over beschikte. Zodra eiser de ingevulde formulieren van zijn artsen heeft ontvangen, heeft hij de formulieren aan de staatssecretaris toegezonden. De huisarts van eiser heeft voor zijn antwoorden verwezen naar de informatie van de specialisten.
6. Op grond van artikel 4:5, eerste lid, onder c van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan een aanvraag niet in behandeling worden genomen als de aanvrager niet heeft voldaan aan enig wettelijk voorschrift voor het in behandeling nemen van de aanvraag, of de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking, als de aanvrager de gelegenheid heeft gehad om een aanvraag binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn aan te vullen.
In paragraaf A3/7.2.4. van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000) staat omschreven welke bewijsmiddelen de vreemdeling met betrekking tot zijn medische situatie moet overleggen. Hierin is onder andere opgenomen dat het bewijsmiddel de naam en het adres van de behandelaar bevat. De relevante medische gegevens bevatten de antwoorden van de behandelaar op de vragen die door het Bureau Medische Advisering (BMA) zijn gesteld.
7. Naar het oordeel van de rechtbank stelt de staatssecretaris zich terecht op het standpunt dat de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsrecht voor het verblijfsdoel medische behandeling, niet compleet is. De staatssecretaris heeft de aanvraag daarom terecht niet in behandeling genomen.
Tussen partijen is niet in geschil dat bij de aanvraag in eerste instantie niet alle gevraagde (medische) stukken zijn overgelegd. De staatssecretaris heeft eiser vervolgens in de gelegenheid gesteld alsnog de gevraagde informatie aan te leveren. Hierbij heeft de staatssecretaris aangegeven dat wanneer de juiste medische informatie niet wordt overgelegd, er geen medisch advies kan worden opgevraagd.
Eiser heeft in reactie hierop wel medische gegevens overgelegd, maar nog steeds niet alle door de staatssecretaris gevraagde gegevens. Vast staat namelijk dat eiser de toestemmingsverklaringen van MDLarts [naam MDLarts] en huisarts [naam huisarts] incompleet heeft overgelegd, omdat de adressen ontbreken. Echter is belangrijker dat eiser ook niet de antwoorden van huisarts [naam huisarts] op de vragen van het BMA heeft overgelegd. Eiser heeft weliswaar gesteld dat huisarts [naam huisarts] heeft verwezen naar de informatie van de specialisten, maar uit het dossier blijkt nergens dat hiervan sprake is. Ook ter zitting heeft eiser, nadat hij hiertoe meermaals in de gelegenheid is gesteld, niet kunnen toelichten of onderbouwen waaruit blijkt dat [naam huisarts] heeft verwezen naar de informatie van de specialisten. De beroepsgrond slaagt dus reeds om die reden niet, nog daargelaten of dergelijke verwijzingen op zichzelf voldoende kunnen zijn. De staatssecretaris heeft dan ook terecht geconcludeerd dat de gevraagde informatie ontbreekt.