ECLI:NL:RBDHA:2024:6305

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 april 2024
Publicatiedatum
26 april 2024
Zaaknummer
NL24.14647
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen maatregel van bewaring in vreemdelingenzaak met verzoek om schadevergoeding

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 22 april 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een maatregel van bewaring die aan eiser was opgelegd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De maatregel was gebaseerd op artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000, en was noodzakelijk in het kader van de overdracht van eiser aan België onder de Dublinverordening. Eiser, die de Armeense nationaliteit heeft, heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld, dat tevens als verzoek om schadevergoeding moet worden aangemerkt. Eiser heeft zich akkoord verklaard met schriftelijke afdoening van het beroep en heeft op 5 april 2024 de gronden van het beroep ingediend. De staatssecretaris heeft op 9 april 2024 een verweerschrift ingediend, waarna de rechtbank het onderzoek op 15 april 2024 heeft gesloten.

De rechtbank overweegt dat eiser Nederland is ingereisd zonder een geldig identificerend document, wat de feitelijke juistheid van de gronden 3a en 3b bevestigt. Eiser heeft niet betwist dat hij zich niet heeft gemeld na zijn binnenkomst in Nederland, wat ook de grond 3b ondersteunt. De rechtbank concludeert dat de maatregel van bewaring terecht is opgelegd, gezien het risico dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. De overige gronden behoeven geen verdere bespreking. De rechtbank oordeelt dat er geen aanwijzingen zijn dat de maatregel onrechtmatig is geweest tot het moment van sluiting van het onderzoek.

Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond en wijst het verzoek om schadevergoeding af. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Deze uitspraak is gedaan door rechter J.F.I. Sinack, in aanwezigheid van griffier E.C. Jacobs, en is openbaar gemaakt via geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl. Tegen deze uitspraak kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.14647

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser] , eiser

V-nummer: [V-nr.]
(gemachtigde: mr. R.E. Temmen),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. M. Lorier).

Procesverloop

Bij besluit van 4 april 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Eiser heeft zich akkoord verklaard met schriftelijke afdoening van het beroep. Eiser heeft op 5 april 2024 de gronden van het beroep ingediend. Verweerder heeft op 9 april 2024 een verweerschrift ingediend. De rechtbank heeft het onderzoek op 15 april 2024 gesloten.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] en de Armeense nationaliteit te hebben.
2. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de maatregel nodig is, met het oog op eisers overdracht aan België onder de Dublinverordening [1] , omdat een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. In de maatregel staan als zware gronden [2] vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
en als lichte gronden [3] vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
3. Uit het verweerschrift volgt dat verweerder grond 3d heeft laten vallen.
4. Eiser voert tegen de zware gronden 3a en 3b en lichte grond 4a aan dat hij niet wist dat hij niet vrij naar Nederland mocht reizen. Hij wist daarom niet dat hij niet beschikte over de juiste documenten of dat hij zich moest melden. Verder voert eiser tegen de lichte grond 4c aan dat hij in België een vast woonadres heeft en niet de intentie had om in Nederland te verblijven. Tegen grond 4d voert eiser tot slot aan dat hij in België een uitkering ontvangt en daarmee wel beschikt over voldoende middelen van bestaan.
5. Uit de maatregel en het gehoor voorafgaand aan de maatregel van bewaring blijkt dat eiser Nederland is ingereisd zonder een geldig identificerend document. Daarmee staat de feitelijke juistheid van de grond 3a vast. Daarnaast heeft eiser niet betwist dat hij zich niet heeft gemeld nadat hij Nederland was ingereisd. Daarmee staat ook de feitelijke juistheid van grond 3b vast. Deze gronden zijn voldoende gemotiveerd en kunnen de maatregel van bewaring dragen. Verweerder heeft reeds op grond hiervan terecht aangenomen dat sprake is van een risico dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en hij de voorbereiding van zijn vertrek ontwijkt of belemmert. De overige gronden behoeven daarom geen bespreking meer.
6. Ook overigens is niet gebleken dat de maatregel van bewaring tot aan het moment van het sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig is geweest.
7. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.F.I. Sinack, rechter, in aanwezigheid van mr. E.C. Jacobs, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Verordening (EU) 604/2013.
2.Artikel 5.3, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vw).
3.Artikel 5.3, vierde lid, van het Vb.