ECLI:NL:RBDHA:2024:6303
Rechtbank Den Haag
- Kort geding
- Rechtspraak.nl
Verzoek tot opheffing van gijzeling in verband met ontnemingsvordering na veroordeling voor oplichting
In deze zaak heeft de eiser, die in het verleden is veroordeeld voor meerdere gevallen van oplichting, een kort geding aangespannen om de gijzeling die hem is opgelegd in het kader van een ontnemingsvordering te laten opheffen. De ontnemingsvordering, die in 2013 door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch is opgelegd, betreft een bedrag van € 492.193,60. Eiser heeft in 2017 en 2023 meerdere verzoeken ingediend om de ontnemingsvordering kwijt te schelden of te verminderen, maar deze zijn telkens afgewezen. In maart 2024 is eiser in gijzeling genomen omdat hij niet in staat was om aan zijn betalingsverplichting te voldoen. Eiser heeft in het kort geding gevorderd dat de voorzieningenrechter de Staat verbiedt om de gijzeling verder te executeren en hem in vrijheid stelt, onderbouwd met de stelling dat hij niet in staat is om te betalen.
De voorzieningenrechter heeft echter geoordeeld dat eiser onvoldoende bewijs heeft geleverd voor zijn betalingsonmacht. Eiser heeft enkel aangegeven dat hij afhankelijk is van een bijstandsuitkering en dat zijn faillissement in 2019 is opgeheven bij gebrek aan baten. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat er in het verleden waardevolle vermogensbestanddelen bij eiser zijn aangetroffen en dat hij nooit vrijwillig heeft afgelost op de ontnemingsvordering. De voorzieningenrechter heeft de vorderingen van eiser afgewezen, omdat hij niet heeft aangetoond dat hij daadwerkelijk niet in staat is om te betalen. Eiser is in het ongelijk gesteld en moet de proceskosten vergoeden.