ECLI:NL:RBDHA:2024:6273

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 april 2024
Publicatiedatum
25 april 2024
Zaaknummer
NL24.12505 en NL24.12506
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en overdracht aan Kroatië onder de Dublinverordening

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn asielaanvraag door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser, van Turkse nationaliteit en Koerdische afkomst, heeft asiel aangevraagd in zowel Kroatië als Nederland. De rechtbank concludeert dat de autoriteiten van Kroatië in het claimakkoord hebben gegarandeerd dat eisers verzoek om internationale bescherming inhoudelijk zal worden behandeld. De rechtbank oordeelt dat Nederland aan zijn onderzoeksplicht heeft voldaan en dat er geen bijzondere, individuele omstandigheden zijn die maken dat de overdracht aan Kroatië onevenredig hard zou zijn. Eiser heeft aangevoerd dat hij in Kroatië in een situatie van verregaande materiële deprivatie zal terechtkomen, maar de rechtbank volgt deze redenering niet. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat de staatssecretaris de asielaanvraag van eiser niet in behandeling hoeft te nemen. Tevens wordt het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, en eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummers: NL24.12505 (beroep) en NL24.12506 (voorlopige voorziening)
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter in de zaken tussen

[eiser] , eiser/verzoeker, hierna: eiser

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. A.M.J.M. Louwerse),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. T.J.M. Schilder).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn asielaanvraag. Verweerder heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 21 maart 2024 niet in behandeling genomen omdat Kroatië verantwoordelijk is voor de aanvraag.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit en de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen die ertoe strekt uitzetting te verbieden totdat op het beroep is beslist.
2.1.
De rechtbank heeft de zaken op 8 april 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben eiser, de gemachtigde van eiser, M. Ates als tolk en de gemachtigde van verweerder deelgenomen.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
4. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van zijn aanvragen in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het besluit
5. Eiser is geboren op [datum] 1974, heeft de Turkse nationaliteit en is van Koerdische afkomst. In het Eurodac systeem is geregistreerd dat hij op 29 september 2023 een asielverzoek heeft ingediend in Kroatië en op 16 oktober 2023 in Nederland.
Eiser stelt dat hij in 2019 bij de Sloveense grens is aangehouden en naar Kroatië is gestuurd. Na 25 dagen detentie heeft hij iets moeten ondertekenen, zonder tolk of juridische bijstand, en is hij uitgezet naar Turkije. Bij aankomst werd hij meteen gearresteerd en ongeveer zes maanden gedetineerd.
6. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt verweerder een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. [1] In dit geval heeft Nederland bij Kroatië een verzoek om terugname gedaan. Kroatië heeft dit verzoek aanvaard. Verweerder heeft de asielaanvraag van eiser daarom niet in behandeling genomen.
Blijkt uit het terugnameakkoord dat Kroatië de aanvraag in behandeling gaat nemen?
7. Eiser meent dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd dat Kroatië zijn asielaanvraag zorgvuldig zal behandelen. In het terugnameakkoord is immers vermeld dat de behandeling van het verzoek gestaakt of afgewezen kan worden indien er redelijke gronden zijn om aan te nemen dat een verzoeker zijn of haar verzoek impliciet heeft ingetrokken of ervan heeft afgezien.
7.1.
De rechtbank volgt eiser hier niet in. Verweerder heeft zich in het bestreden besluit terecht op het standpunt gesteld dat de autoriteiten van Kroatië in het claimakkoord hebben gegarandeerd eisers verzoek om internationale bescherming inhoudelijk te behandelen. Daarmee heeft Kroatië zich gebonden aan de voorwaarden voor de asielprocedure zoals die gelden op grond van de Opvangrichtlijn, Kwalificatierichtlijn en Procedurerichtlijn. Op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan verweerder er daarom van uitgaan dat Kroatië de asielaanvraag van eiser zorgvuldig zal afhandelen. Voor zover de Kroatische autoriteiten hebben vermeld dat de inhoudelijke behandeling van het verzoek kan worden gestaakt of het verzoek kan worden afgewezen, maakt dit de situatie inderdaad niet anders. De Procedurerichtlijn biedt deze mogelijkheid immers. In het claimakkoord is echter niet gesteld dat (de asielaanvraag van) eiser in deze omstandigheden verkeert. Deze beroepsgrond slaagt daarom niet.
Heeft eiser aannemelijk gemaakt dat hij in een staat van verregaande materiële deprivatie zal geraken?
8. Eiser meent dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd dat eiser in Kroatië niet in een situatie van verregaande materiële deprivatie zal terecht komen. Eiser heeft in de zienswijze verwezen naar het AIDA rapport [2] . Hieruit blijkt dat asielzoekers moeten leven van € 13,30 per maand en dat er geen recht op opvang bestaat voor asielzoekers die langer dan 24 uur uit de opvang zijn weggebleven. Aangezien eiser langer dan 24 uur is weggebleven, omdat hij naar Nederland is gereisd, heeft hij geen opvang in Kroatië te verwachten en zal hij in omstandigheden terecht komen die in strijd zijn met artikel 3 van het EVRM [3] en artikel 4 van het Handvest. [4] Verweerder is hier niet op ingegaan.
8.1.
Ook deze beroepsgrond slaagt niet. In het bestreden besluit heeft verweerder ten aanzien van de stellingen in onder andere het AIDA rapport verwezen naar de uitspraak van de Afdeling [5] van 13 september 2023. [6] Met verweerder concludeert de rechtbank dat uit deze uitspraak volgt dat Nederland aan zijn onderzoeksplicht heeft voldaan, en ten aanzien van Kroatië mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, zoals eerder was geoordeeld in de uitspraken van 13 april 2022. [7] Dat wil zeggen dat ervan kan worden uitgegaan dat Kroatië zich aan zijn internationale verplichtingen houdt en dat de Kroatische autoriteiten Dublinclaimanten, zoals eiser, die worden overgedragen, opvangen en toelaten tot de asielprocedure. Dat in de uitspraak van de Afdeling niet expliciet is verwezen naar de betreffende passage in het AIDA rapport doet daar niet aan af, nu is geoordeeld dat de tekortkomingen in het asielsysteem in Kroatië er niet toe leiden dat voor Dublinclaimanten in het algemeen een reëel risico bestaat op een behandeling in strijd met artikel 4 van het EU Handvest en artikel 3 van het EVRM. Daarmee heeft verweerder voldoende gemotiveerd dat eiser niet in een situatie van verregaande materiële deprivatie zal terecht komen.
Bestond er aanleiding om artikel 17 van de Dublinverordening toe te passen?
9. Eiser voert aan dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom hij de behandeling van zijn asielaanvraag niet, met toepassing van artikel 17 van de Dublinverordening, onverplicht aan zich heeft getrokken, en waarom de aangevoerde omstandigheden daarvoor niet voldoende zijn. Door het ontbreken van beleid op dit punt ontstaat er willekeur. Eiser is onmenselijk, vernederend behandeld tijdens zijn detentie in zeer slechte omstandigheden door de Kroatische autoriteiten en heeft medische problemen. De push-back waarvan hij slachtoffer was leidde tot vervolging in Turkije. Bovendien had verweerder beter moeten betrekken dat eisers zoon in Duitsland verblijft en dat eiser hem gemakkelijker kan bezoeken vanuit Nederland dan vanuit Kroatië. Zijn overdracht getuigt van onevenredige hardheid. Eiser beroept zich op verschillende uitspraken [8] waarin sprake is van een motiveringsgebrek op dit punt.
Ter zitting heeft eiser aangevoerd dat hij in analogie met het Traumata-beleid niet zou moeten worden overgedragen aan een land waarin hij werd blootgesteld aan een behandeling strijdig met artikel 3 van het EVRM.
9.1.
Voor zover eiser heeft aangevoerd dat verweerder geen beleid hanteert over de toepassing van artikel 17 van de Dublinverordening, wijst de rechtbank op het volgende. Uit paragraaf C2/5, onder ‘
discretionaire bepalingen’, van de Vreemdelingencirculaire 2000 volgt dat verweerder terughoudend gebruik maakt van de bevoegdheid om het verzoek om internationale bescherming in Nederland te behandelen op grond van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening. Deze bevoegdheid wordt gebruikt als er bijvoorbeeld sprake is van bijzondere, individuele omstandigheden die maken dat de overdracht van de vreemdeling aan de voor de behandeling van het verzoek om internationale bescherming verantwoordelijke lidstaat van een onevenredige hardheid getuigt. Verweerder heeft het verzoek van eiser om toepassing van artikel 17 van de Dublinverordening aan dit criterium getoetst. Eiser heeft niet gemotiveerd waarom dit beleid en de toepassing daarvan door verweerder onvoldoende zouden zijn en waaruit blijkt dat dit beleid tot willekeur leidt. Bijzondere individuele omstandigheden kunnen immers per definitie niet worden vastgelegd in beleid.
9.2
De rechtbank stelt verder vast dat verweerder, anders dan in de door eiser aangevoerde uitspraken, in het bestreden besluit uitvoerig is ingegaan op alle door eiser aangevoerde omstandigheden en deze afzonderlijk en in samenhang heeft beoordeeld. Het is voor de rechtbank voorstelbaar dat eiser, gezien alles wat hij daar heeft meegemaakt, niet terug wil naar Kroatië en weinig vertrouwen heeft in de Kroatische autoriteiten. De rechtbank is echter van oordeel dat verweerder zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat sprake is van bijzondere, individuele omstandigheden waardoor van hem niet gevergd kan worden terug te keren naar Kroatië. Verweerder heeft zich daarbij op het standpunt kunnen stellen dat de gestelde omstandigheid dat hij slachtoffer is geweest van een push-back en bewaring aan de grens geen aanleiding vormen om aan te nemen dat eiser opnieuw aan deze behandeling zal worden blootgesteld. Verweerder mag immers op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ervan uitgaan dat eiser deze keer wel conform de internationale richtlijnen zal worden behandeld.
Dat eiser niet zou moeten worden overgedragen aan een land waarin hij eerder is blootgesteld aan vernederende behandelingen, strijdig met artikel 3 van het EVRM (zoals in het Traumata beleid), slaagt om deze reden ook niet. Verweerder heeft zich op het standpunt kunnen stellen dat het Traumatabeleid alleen van toepassing is bij overdracht naar het land van herkomst. Verder betrekt de rechtbank ook dat eiser niet heeft onderbouwd dat hij niet kan worden overgedragen omdat hij (ernstige) fysieke of psychische klachten heeft, overgehouden aan zijn behandeling in Kroatië, waarvoor hij in Nederland behandeld moet worden.
Ten aanzien van eisers bezoeken aan zijn zoon heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat eiser niet heeft onderbouwd waar zijn zoon woonachtig zou zijn, de mate van contact (fysiek dan wel via moderne communicatiemiddelen) en dat die mate van contact niet mogelijk zou zijn vanuit Kroatië.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat verweerder zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat geen sprake is van bijzondere, individuele omstandigheden die maken overdracht aan Kroatië onevenredig hard is.

Conclusie en gevolgen

10. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat verweerder eisers asielaanvraag niet in behandeling hoeft te nemen.
10. Omdat met deze uitspraak op het beroep is beslist, bestaat er geen aanleiding meer voor het treffen van een voorlopige voorziening. Het verzoek wordt daarom afgewezen.
10. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Mac Donald, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. S.E. Harms, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan, voor zover het de hoofdzaak betreft, een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
2.Update 2022, van 26 juni 2023, pagina 84
3.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
4.Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
5.Afdeling bestuursrecht van de Raad van State.
8.NL24.4947, uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Amsterdam van 8 maart 2024, en NL23.34251 uitspraak van deze rechtbank zittingsplaats Rotterdam van 22 januari 2024.