ECLI:NL:RBDHA:2024:6237

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 april 2024
Publicatiedatum
25 april 2024
Zaaknummer
23/4369
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag uitkering Schadefonds Geweldsmisdrijven wegens onvoldoende bewijs van getuigenis

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 9 april 2024, wordt het beroep van eiseres, in de hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordiger van haar minderjarige zoon, tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een uitkering uit het Schadefonds Geweldsmisdrijven beoordeeld. De aanvraag was afgewezen door de Commissie Schadefonds Geweldsmisdrijven, omdat niet aannemelijk was gemaakt dat de zoon van eiseres getuige was van een opzettelijk gepleegd geweldsmisdrijf. Eiseres stelde dat haar zoon getuige was van een schietincident waarbij zijn vader gewond raakte. De rechtbank oordeelt dat de enkele verklaring van het slachtoffer niet voldoende is en dat er objectieve aanwijzingen moeten zijn die de verklaring ondersteunen. De rechtbank concludeert dat de Commissie zich in redelijkheid op het standpunt heeft gesteld dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat haar zoon getuige was van het geweldsmisdrijf. Het beroep wordt ongegrond verklaard, wat betekent dat eiseres geen uitkering ontvangt en geen vergoeding van proceskosten krijgt.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 23/4369

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 april 2024 in de zaak tussen

[eiseres] in de hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordiger van [minderjarige] ,uit [woonplaats] , eiseres
(gemachtigde: mr. I. van Baaren),
en

de Commissie Schadefonds Geweldsmisdrijven, verweerder

(gemachtigde: mr. Y. Pieters).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag, ten behoeve van haar minderjarige zoon, voor een uitkering uit het Schadefonds Geweldsmisdrijven.
1.1.
Verweerder heeft deze aanvraag met het besluit van 12 juli 2022 afgewezen. Met het bestreden besluit van 13 februari 2023 op het bezwaar van eiseres is verweerder bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
1.2.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 12 maart 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben eiseres en de gemachtigde van eiseres (via een online-videoverbinding) en de gemachtigde van verweerder deelgenomen.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Eiseres heeft een uitkering uit het Schadefonds Geweldsmisdrijven ten behoeve van haar minderjarige zoon aangevraagd. Zij stelt dat haar zoon getuige is geweest van een ernstig geweldsmisdrijf in de woning van eiseres. Het gaat volgens eiseres om een schietpartij waarbij de vader van haar minderjarige zoon een schotwond aan zijn linkerarm heeft opgelopen.
2.1.
Verweerder heeft deze aanvraag afgewezen, omdat het niet aannemelijk is geworden dat de zoon van eiseres getuige is geweest van een opzettelijk gepleegd geweldsmisdrijf. [1] Hiervoor zijn onvoldoende objectieve aanwijzingen zodat de aanleiding, toedracht en omstandigheden niet duidelijk zijn geworden.
Wat vindt eiseres in beroep?
3. Eiseres stelt dat de aanleiding en de feiten en omstandigheden waaronder het gebeurde plaatsvond duidelijk zijn en voldoende blijkt uit de stukken. Het is aannemelijk dat haar zoon getuige was van het schietincident en direct met de gevolgen daarvan werd geconfronteerd. Hij heeft een schot gehoord en heeft bloed bij zijn vader gezien. Haar zoon heeft zelf bij verschillende instanties verklaringen afgelegd waar dit uit blijkt. Dit is volgens eiseres een objectieve aanwijzing voor de aannemelijkheid van hetgeen waarvan haar zoon getuige is geweest. Ook is hij naar aanleiding van dit incident uit huis geplaatst en heeft een Raadsonderzoek door de Raad voor de Kinderbescherming plaatsgevonden.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
4. Bij de beoordeling van een aanvraag om een uitkering hanteert verweerder het beleid dat is neergelegd in de Beleidsbundel Schadefonds geweldsmisdrijven 2022. Volgens paragraaf 1.1.2 van de Beleidsbundel hoeft een geweldsmisdrijf niet bewezen te worden, maar moet dit aannemelijk worden gemaakt.
4.1.
De enkele verklaring van het slachtoffer over wat er is gebeurd is niet voldoende. Objectieve aanwijzingen moeten de verklaring van het slachtoffer ondersteunen. Uit de onderbouwing moet een duidelijk en logisch beeld volgen van wat er is gebeurd en wat de aanleiding ervoor was. In de eerste plaats is daarbij de feitelijke geweldshandeling van belang. In de tweede plaats moeten de toedracht van het geweldsmisdrijf duidelijk zijn, de aanleiding ervan en de omstandigheden waaronder het plaatsvond. Objectieve aanwijzingen zijn aanwijzingen afkomstig uit een andere bron dan het slachtoffer zelf. Deze bronnen moeten betrouwbaar en onpartijdig zijn en vanuit eigen waarneming verklaren.
5. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft gesteld dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat haar zoon getuige is geweest van een opzettelijke gepleegd geweldsmisdrijf. Weliswaar heeft de zoon van eiseres tegenover het crisisteam van Veilig Thuis verklaard dat hij getuige is geweest van een schietincident waarbij zijn vader in zijn arm is geschoten en is hij naar aanleiding van dit incident uit huis geplaatst, maar dit heeft verweerder onvoldoende mogen vinden om het geweldsmisdrijf aannemelijk te achten. Verweerder heeft daartoe terecht overwogen dat op basis van het strafrechtelijk onderzoek niet aannemelijk is geworden wat er precies is gebeurd, welke geweldshandelingen hebben plaatsgevonden en of, en zo ja tot in hoeverre de zoon van eiseres hiervan getuige was. Zo zijn de verklaringen van alle betrokkenen wisselend en komen zij ten opzichte van elkaar niet overeen.
6. Ter zitting heeft eiseres nog een beroep gedaan op het gelijkheidsbeginsel. Deze grond slaagt evenmin nu, nog los van de vraag of er in het onderhavige geval sprake is van huiselijk geweld, zij door een enkele algemene verwijzing naar huiselijk geweldzaken niet aannemelijk heeft gemaakt dat sprake is van vergelijkbare gevallen.
7. Uit het voorgaande volgt dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat haar zoon getuige is geweest van een opzettelijk gepleegd geweldsmisdrijf.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiseres, in haar hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordiger van haar minderjarige zoon, geen uitkering uit het Schadefonds Geweldsmisdrijven krijgt. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.C. Laagland, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Hoeijmans, griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 9 april 2024.
griffier
Rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Artikel 3 van de Wet schadefonds geweldsmisdrijven (de Wsg).