ECLI:NL:RBDHA:2024:6187

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 april 2024
Publicatiedatum
25 april 2024
Zaaknummer
NL24.12970
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Besluit tot niet-ontvankelijk verklaring van asielaanvraag op basis van interstatelijk vertrouwensbeginsel met betrekking tot Bulgarije

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 18 april 2024 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de asielaanvraag van een statushouder uit Bulgarije. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had de asielaanvraag van eiser op 21 maart 2024 niet-ontvankelijk verklaard, waarop eiser beroep instelde. Tijdens de zitting op 18 april 2024 was eiser niet aanwezig, maar werd hij vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft de zaak onmiddellijk na de behandeling ter zitting afgedaan.

De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris terecht het interstatelijk vertrouwensbeginsel toepaste, wat inhoudt dat EU-lidstaten de verplichtingen uit het Vluchtelingenverdrag en het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens naleven. Eiser kon niet aannemelijk maken dat de situatie voor statushouders in Bulgarije zodanig was verslechterd dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel niet meer van toepassing was. De rechtbank verwees naar eerdere uitspraken van de Raad van State, waaruit bleek dat de Bulgaarse autoriteiten niet structureel de toegang tot fundamentele behoeften zoals wonen en voedsel ontzeggen.

Eiser had weliswaar verklaard dat hij in Bulgarije op straat had geleefd zonder hulp, maar deze verklaringen waren niet met bewijsstukken onderbouwd. De rechtbank concludeerde dat eiser niet had aangetoond dat hij bij terugkeer naar Bulgarije in een situatie van verregaande deprivatie zou komen. Daarom werd de aanvraag terecht niet-ontvankelijk verklaard en werd er geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd openbaar gemaakt en er werd een rechtsmiddel tegen de uitspraak aangegeven, waarbij hoger beroep mogelijk is bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.12970
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser] , eiser

V-nummer: [V-nr.]
(gemachtigde: mr. I.M. van Kuilenburg),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. H.J. Metselaar).

Procesverloop

Bij besluit van 21 maart 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiser niet-ontvankelijk verklaard. [1]
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 18 april 2024 op zitting behandeld. Eiser is, met bericht vooraf, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Na afloop van de behandeling van de zaak ter zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Overwegingen

1. Op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel gaat de staatssecretaris er terecht van uit dat de lidstaten van de Europese Unie de verplichtingen uit het Vluchtelingenverdrag, artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) naleven.
2. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat ten aanzien van Bulgarije niet kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. De situatie is voor statushouders in Bulgarije weliswaar verslechterd, maar de situatie is niet zo ernstig dat er sprake is van ‘verregaande materiële deprivatie’ zoals in het arrest Ibrahim. [2] De rechtbank verwijst in dit verband naar een recente uitspraak van 1 november 2023 van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. [3] De Afdeling overweegt in die uitspraak dat de Bulgaarse autoriteiten weliswaar nog steeds geen ondersteuning verlenen bij integratievoorzieningen aan statushouders en dat statushouders nog steeds het risico lopen om in een catch-22-situatie terecht te komen, maar dat zij niet structureel op grote schaal en voor langere periodes het reële risico lopen dat zij daadwerkelijk geen toegang hebben tot fundamentele behoeften zoals wonen, onderdak en eten. De situatie in Bulgarije waar er onzekerheid bestaat over een mogelijke catch-22-situatie en de gevolgen van het zero integration policy, haalt de drempel van een reëel risico op schending van artikel 4 van het Handvest [4] en artikel 3 van het EVRM [5] niet.
3. Eiser heeft ook niet aannemelijk gemaakt dat in zijn geval bij terugkeer naar Bulgarije de hoge drempel van het Ibrahim-arrest wordt overschreden. Hij heeft geen elementen aangevoerd waaruit blijkt dat hij terecht zal komen in een toestand van zeer verregaande deprivatie, waardoor hij niet kan voorzien in zijn belangrijkste basisbehoeften.
4. Eiser heeft verklaard dat hij in eerste instantie opvang heeft genoten in Bulgarije. Na het verkrijgen van internationale bescherming heeft hij de opvang moeten verlaten. Hij heeft op straat moeten leven zonder uitzicht op werk, zonder hulp en zonder toegang tot medische zorg. Hij heeft enige tijd gewerkt als stoffeerder maar werd onder druk gezet om voor mensensmokkelaars te werken. Deze verklaringen zijn echter niet met documenten onderbouwd. Eiser verklaart verder geen problemen te hebben ondervonden met de Bulgaarse autoriteiten. Uit de verklaringen van eiser blijkt niet dat hij serieuze inspanningen heeft verricht om zich in Bulgarije te vestigen en zijn rechten daar te effectueren. Eiser heeft bovendien niet aannemelijk gemaakt dat er sprake is van zodanige psychische problemen dat hij zich in Bulgarije niet staande zal kunnen houden. Onder die omstandigheden wordt eiser niet gevolgd in zijn stelling dat in zijn geval niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan ten aanzien van Bulgarije of dat het bestreden besluit onzorgvuldig tot stand is gekomen.
5. De aanvraag is daarom terecht niet-ontvankelijk verklaard.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 18 april 2024 door mr. S.E. van de Merbel, rechter, in aanwezigheid van mr. S.S. van der Velde, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
Dit proces-verbaal is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking van dit proces-verbaal.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
2.Arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 19 maart 2019, ECLI:EU:C:2019:219.
4.Handvest van de grondenrechten van de Europese Unie.
5.Europees Verdrag voor de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.