ECLI:NL:RBDHA:2024:6185

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 april 2024
Publicatiedatum
25 april 2024
Zaaknummer
NL24.13286
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag Algerijnse eiser wegens kennelijk ongegrondheid en eerdere strafbare feiten

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 25 april 2024, wordt het beroep van een Algerijnse eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag beoordeeld. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had de aanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond, onder verwijzing naar het feit dat de eiser niet onverwijld asiel had aangevraagd in Italië of Frankrijk en eerder uit Nederland was vertrokken met onbekende bestemming. De rechtbank behandelt het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening, waarbij de eiser wordt bijgestaan door zijn gemachtigde, mr. M.R. van der Pol.

De eiser, die eerder in Nederland asiel had aangevraagd, heeft verklaard dat hij vreest voor zijn schuldeisers in Algerije en dat hij eerder gedetineerd is geweest. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris terecht heeft gesteld dat de eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij terugkeer in Algerije te vrezen heeft voor ernstige schade. De rechtbank wijst erop dat de eiser geen documenten heeft overgelegd ter onderbouwing van zijn detentie en dat zijn verklaringen inconsistent zijn. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris de aanvraag terecht als kennelijk ongegrond heeft afgewezen en herhaalt het eerder opgelegde terugkeerbesluit en inreisverbod.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat de eiser terug moet keren naar Algerije. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.13286

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiser,

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. M.R. van der Pol),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. V.R. Bloemberg).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag. Verweerder heeft deze aanvraag met het bestreden besluit van 25 maart 2024 afgewezen als kennelijk ongegrond. Daarbij is een eerder aan eiser opgelegd terugkeerbesluit en inreisverbod herhaald.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit en de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Dit verzoek is geregistreerd onder zaaknummer NL24.13286.
De rechtbank heeft het beroep samen met het verzoek op 11 april 2024 op zitting behandeld. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Beoordeling door de rechtbank

Totstandkoming bestreden besluit
1. Eiser stelt van Algerijnse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [datum] . Eiser heeft eerder op 21 januari 2023 in Nederland asiel aangevraagd en is gehoord op 2 februari 2023 (het aanmeldgehoor). Eiser is door het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA) per 16 februari 2023 als met onbekende bestemming vertrokken gemeld. Verweerder heeft eisers aanvraag daarom bij besluit van 22 september 2023 buiten behandeling gesteld en aan hem een terugkeerbesluit en een inreisverbod voor de duur van twee jaar opgelegd.
1.1.
Op 18 oktober 2023 hebben de Zwitserse autoriteiten Nederland verzocht om eiser terug te nemen (het claimverzoek). Eiser is op 31 januari 2024 overgedragen en heeft in Nederland opnieuw een asielaanvraag ingediend. Hieraan heeft eiser ten grondslag gelegd dat hij bij terugkeer vreest voor zijn schuldeisers en dat hij in Algerije eerder gedetineerd is geweest. Eiser heeft verklaard dat hij in 2019 een lening van ongeveer 5000 euro heeft afgesloten om een kapperszaak te openen, dat hem door de gemeente een pand was toegewezen, maar dat dit pand aan iemand anders is gegeven. Eiser heeft verder verklaard dat hij zich hierover heeft beklaagd en de autoriteiten corrupt heeft genoemd, dat hij als gevolg hiervan is opgepakt en is gedetineerd wegens verdenking van opruiing, maar dat hij met behulp van een advocaat is vrijgelaten en hiervoor de geleende gelden heeft aangewend. Vervolgens zouden de schuldeisers druk hebben uitgeoefend op eiser, hem en zijn familie hebben lastiggevallen en eiser hebben achtervolgd met wapens. Eiser heeft verklaard dat hij om deze reden eind 2021 is gevlucht naar Europa, dat hij in Italië en Frankrijk heeft verbleven en dat hij na zijn asielaanvraag in Nederland naar Zwitserland is gevlucht omdat familie van zijn schuldeisers hem in Nederland achtervolgden. Eiser vreest bij terugkeer voor ernstige schade, vanwege de problemen met zijn schuldeisers of vanwege een mogelijke strafrechtelijke (voortzettende) vervolging.
2. Verweerder heeft de asielaanvraag van eiser afgewezen en op voorhand aan hem tegengeworpen dat eiser niet onverwijld asiel heeft aangevraagd in Italië of Frankrijk, dat hij zijn asielprocedure in Nederland in eerste instantie niet heeft afgewacht en dat eiser in Nederland is veroordeeld voor twee strafbare feiten. Verweerder acht de identiteit, nationaliteit en herkomst van eiser geloofwaardig. Ook acht verweerder de problemen met de schuldeisers geloofwaardig, maar niet zwaarwegend. Verweerder acht de tijd in detentie niet geloofwaardig wegens het ontbreken van documenten en wisselende verklaringen. Verweerder heeft de asielaanvraag als kennelijk ongegrond afgewezen, omdat eiser geen zaken naar voren heeft gebracht die van belang zijn voor de vraag of hij een asielvergunning zou moeten krijgen en omdat hij tegenstrijdige verklaringen heeft afgelegd (artikel 30b, eerste lid, aanhef, onder a en onder e, van de Vreemdelingenwet 2000). Daarbij is het eerder aan eiser opgelegde terugkeerbesluit en inreisverbod voor de duur van twee jaar herhaald.
Beroepsgronden
3.1.
Eiser is het niet eens met het bestreden besluit. Onder verwijzing naar zijn zienswijze heeft eiser aangevoerd dat hem ten onrechte is tegengeworpen dat hij geen asiel heeft aangevraagd in Italië of Frankrijk en dat hij eerder met onbekende bestemming is vertrokken. Eiser heeft gesteld dat het altijd zijn intentie was om naar Nederland te komen, dat verweerder eerder verblijf in bijna geen van de asielzaken tegenwerpt en dat hij is vertrokken omdat hem is aangezegd Nederland te moeten verlaten. Bovendien verkeerde eiser in een noodsituatie omdat zijn schuldeisers hem in Nederland achtervolgden en met de dood hebben bedreigd. Omdat familieleden van de schuldeisers hem continue opwachtte, vreesde eiser voor consequenties indien hij het AZC zou verlaten en heeft hij geen aangifte gedaan. Volgens eiser dient hem het voordeel van de twijfel worden gegund met betrekking tot de geloofwaardigheid en zijn vrees, gelet op de integrale toetsing en de Werkinstructie (WI) 2014/10. Voor zover sprake is van tegenstrijdigheden of documenten ontbreken is hiervoor een plausibele verklaring gegeven, of is het van ondergeschikt belang, aldus eiser. Voorts handhaaft verweerder ten onrechte dat eiser wisselend heeft verklaard over de data van zijn detentie. Eiser heeft in de correcties en aanvullingen aangegeven moeite te hebben met het terugrekenen van de exacte data. Tot slot heeft verweerder miskend dat na het voorarrest van eiser nog een definitieve afdoening kan volgen en eiser een civiele schuld onbetaald heeft gelaten wat strafrechtelijke consequenties kan hebben. Daarom bestaat een reële kans op een gevangenisstraf en een onevenredige en/of discriminatoire afdoening. De detentieomstandigheden in Algerije zijn daarbij erg slecht, wat maakt dat terugkeer in strijd is met artikel 3 van het Verdrag tot Bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden (EVRM). Ter onderbouwing heeft eiser een rapport van Vluchtelingenwerk Nederland overgelegd. Verweerder heeft, gelet op het voorgaande, de asielaanvraag van eiser ten onrechte als (kennelijk) ongegrond afgewezen, het besluit als een terugkeerbesluit gekwalificeerd en een inreisverbod uitgevaardigd.
3.2.
Ter zitting heeft eiser laten vallen dat hem zou zijn aangezegd Nederland te moeten verlaten en hij om deze reden in 2023 is vertrokken. Eiser heeft benadrukt dat hij toen is vertrokken omdat hij achtervolgd werd.
Oordeel rechtbank
4.1.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder aan eiser heeft mogen tegenwerpen dat hij niet onverwijld asiel heeft aangevraagd in Europa, dat hij zijn asielprocedure in Nederland niet heeft afgewacht en dat eiser eerder in Nederland is veroordeeld voor twee strafbare feiten. Verweerder heeft zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat dit op voorhand afbreuk doet aan de gestelde noodzaak voor internationale bescherming. Eisers stelling dat het zijn intentie was om asiel aan te vragen in Nederland laat onverlet dat hij meer dan een jaar in Italië en Frankrijk heeft verbleven maar geen asiel heeft aangevraagd. Verweerder heeft terecht gesteld dat indien een vreemdeling te vrezen heeft, verwacht mag worden dat diegene onverwijld om bescherming vraagt. De rechtbank is ambtshalve bekend dat dit in meerdere asielzaken wordt tegengeworpen aan vreemdelingen. Dat dit niet in iedere zaak het geval is, maakt niet dat het niet aan eiser kan worden tegengeworpen. Eiser heeft verder niet langer betwist dat hij tijdens zijn eerdere asielprocedure in 2023 met onbekende bestemming is vertrokken uit Nederland. De rechtbank neemt in aanmerking dat uit het claimverzoek blijkt dat eiser in Zwitserland heeft verklaard dat hij naar Frankrijk is gereisd en daar heeft gewerkt in de periode van mei tot oktober 2023. De rechtbank volgt eiser niet in de enkele stelling dat hij wegens bedreigingen genoodzaakt was te vluchten uit Nederland, nu eiser geen aangifte heeft gedaan en naar eigen zeggen naar Frankrijk is gegaan en daar vijf maanden heeft gewerkt – terwijl hij thans ook heeft verklaard en aangevoerd dat zijn schuldeisers een netwerk hebben in Frankrijk. Eiser heeft voorts niet betwist dat hij in Nederland is veroordeeld voor twee strafbare feiten, gepleegd tijdens het eerdere verblijf van twee maanden. Dat eiser meent dat de impact hiervan minimaal is, maakt niet dat verweerder niet ten onrechte heeft gesteld dat eiser de geldende wet- en regelgeving in het land waarvan hij internationale bescherming verlangt kennelijk van ondergeschikt belang vindt. Eiser heeft dit in beroep niet nader betwist.
4.2.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder niet ten onrechte ongeloofwaardig geacht dat eiser in Algerije een tijd is gedetineerd of in voorarrest heeft gezeten. Verweerder heeft terecht gesteld dat eiser geen documenten ter onderbouwing heeft overgelegd, terwijl hij expliciet heeft verklaard een origineel vrijlatingsdocument te hebben ontvangen en dit zou kunnen overleggen. [1] De rechtbank volgt eiser niet in de stellingname ter zitting dat mogelijk sprake is van ruis in de vertaling van zijn verklaring, dan wel dat het opsturen niet mogelijk is gebleken. Eiser heeft dit namelijk eerder niet gecorrigeerd of aangevuld en in de zienswijze gesteld dat hij geen documenten in zijn bezit heeft. Verweerder heeft daarom terecht aan eiser tegengeworpen dat hij in dit verband tegenstrijdig heeft verklaard. Voorts heeft verweerder aan eiser mogen tegenwerpen dat hij wisselend heeft verklaard over de data van detentie, omdat dit aan eiser in zijn nader gehoor is voorgehouden. De rechtbank volgt eiser niet in de enkele stelling dat dit tegenstrijdigheden van ondergeschikt belang betreffen en dat hij plausibele verklaringen heeft gegeven. De verklaringen dat hij in het nader gehoor de waarheid heeft gesproken en dat eiser moeite heeft met exacte data en het terugrekenen hiervan, laten onverlet dat eiser in het aanmeldgehoor in eerste instantie heeft verklaard dat hij zes maanden gedetineerd is geweest en later in het nader gehoor dat het twee tot drie maand zou betreffen. [2] Verweerder heeft verder terecht tegengeworpen dat de gestelde detentieperiode van maart/april tot juni/juli 2021 tegenstrijdig is met eisers verklaring dat hij in de periode vanaf mei bij zijn zus verbleef. Ook heeft verweerder niet ten onrechte gesteld dat het verschil in de verklaringen over de periode van detentie dermate groot zijn, namelijk detentie in 2019 dan wel detentie in 2021, dat geen sprake is van een verschonende verklaring in de correcties en aanvullingen. De rechtbank volgt eiser dan ook niet in de stelling dat hem het voordeel van de twijfel gegund moet worden in het kader van de integrale geloofwaardigheidsbeoordeling en WI 2014/10. Nu de verklaringen over de gestelde detentie niet geloofwaardig zijn geacht, volgt de rechtbank eiser niet in de stelling dat hij bij terugkeer te vrezen heeft voor een gestelde definitieve afdoening. Los hiervan overweegt de rechtbank dat eiser bovendien heeft verklaard te zijn vrijgekomen zonder dat de zaak is voorgekomen, dat hij niet is veroordeeld en dat hij sindsdien geen problemen heeft gehad. [3]
4.3.
De rechtbank is verder van oordeel dat verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat bij terugkeer sprake is van een reëel risico op ernstige schade vanwege de problemen met zijn schuldeisers. Daartoe heeft verweerder niet ten onrechte gesteld dat uit eisers verklaringen niet blijkt dat hij een risico loopt, noch dat hij niet de bescherming van de autoriteiten zou kunnen inroepen bij voorkomende problemen met zijn schuldeisers. Verweerder heeft terecht gesteld dat, hoewel het lastigvallen of achtervolgen geen toegestane middelen zijn, dit niet betekent dat de autoriteiten eiser bij voorkomende problemen niet willen of kunnen beschermen. Eiser heeft eerder geen aangifte gedaan, maar wel verklaard dat zijn ouders met succes de hulp van de autoriteiten hebben ingeroepen toen zij werden lastiggevallen. De autoriteiten hebben toen ingegrepen en volgens eiser twee van de schuldeisers aangehouden. [4] Ook heeft verweerder terecht gesteld dat de omstandigheid dat eisers schuldeisers zullen blijven vragen om afbetaling, niet maakt dat sprake is van ernstige schade in de zin van artikel 3 van het EVRM.
4.4.
Tot slot overweegt de rechtbank dat uit het voorgaande volgt dat verweerder niet ten onrechte ongeloofwaardig heeft geacht dat eiser bij terugkeer te vrezen heeft voor een voortzettende strafrechtelijke vervolging en eventuele detentie, nu eisers gestelde voorarrest ongeloofwaardig is geacht. De rechtbank volgt eiser verder niet in de enkele stelling dat de civiele vordering die op hem rust zal leiden tot een strafrechtelijke vervolging omdat eiser dit niet nader heeft onderbouwd. Daartoe acht de rechtbank de enkele stelling dat in de toekomst mogelijk aangifte van oplichting zal worden gedaan onvoldoende. Het betoog dat de detentieomstandigheden in Algerije maken dat terugkeer in strijd is met artikel 3 van het EVRM slaagt daarom niet.

Conclusie en gevolgen

5. Verweerder heeft de aanvraag terecht afgewezen als kennelijk ongegrond. Verweerder heeft daarom terecht het eerder aan eiser opgelegde terugkeerbesluit en inreisverbod herhaald. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt en zal moeten terugkeren naar Algerije. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.H. de Groot, rechter, in aanwezigheid van A.J. van Bruggen, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak bekend is gemaakt. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie pagina 12 en 13 van het nader gehoor.
2.Zie pagina 3 van het aanmeldgehoor, en pagina 8 van het nader gehoor.
3.Idem.
4.Zie pagina 10 van het nader gehoor.