ECLI:NL:RBDHA:2024:6185
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing asielaanvraag Algerijnse eiser wegens kennelijk ongegrondheid en eerdere strafbare feiten
In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 25 april 2024, wordt het beroep van een Algerijnse eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag beoordeeld. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had de aanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond, onder verwijzing naar het feit dat de eiser niet onverwijld asiel had aangevraagd in Italië of Frankrijk en eerder uit Nederland was vertrokken met onbekende bestemming. De rechtbank behandelt het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening, waarbij de eiser wordt bijgestaan door zijn gemachtigde, mr. M.R. van der Pol.
De eiser, die eerder in Nederland asiel had aangevraagd, heeft verklaard dat hij vreest voor zijn schuldeisers in Algerije en dat hij eerder gedetineerd is geweest. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris terecht heeft gesteld dat de eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij terugkeer in Algerije te vrezen heeft voor ernstige schade. De rechtbank wijst erop dat de eiser geen documenten heeft overgelegd ter onderbouwing van zijn detentie en dat zijn verklaringen inconsistent zijn. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris de aanvraag terecht als kennelijk ongegrond heeft afgewezen en herhaalt het eerder opgelegde terugkeerbesluit en inreisverbod.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat de eiser terug moet keren naar Algerije. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.