ECLI:NL:RBDHA:2024:6181

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 april 2024
Publicatiedatum
25 april 2024
Zaaknummer
09/047032-23
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontucht met een aan zijn zorg of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige, verdachte verminderd toerekeningsvatbaar, taakstraf opgelegd

Op 24 april 2024 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, geboren op 1 januari 1955, die beschuldigd werd van ontucht met een minderjarige, die aan zijn zorg was toevertrouwd. De zaak werd behandeld in de meervoudige kamer van de rechtbank, na verwijzing door de politierechter. De verdachte werd beschuldigd van het plegen van ontuchtige handelingen met een minderjarige tussen 1999 en 2002. De rechtbank heeft het bewijs beoordeeld, waaronder aangiften en verhoren, en kwam tot de conclusie dat de verdachte meermalen ontuchtige handelingen heeft gepleegd met de minderjarige, die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt. De rechtbank oordeelde dat de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar was, gezien zijn verstandelijke handicap, maar dat hij voldoende besef had van de impact van zijn handelen. De officier van justitie had een taakstraf van 180 uren geëist, en de rechtbank volgde dit advies. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij, die zich had gevoegd in het strafproces. De rechtbank kende een schadevergoeding toe van € 4.944,65, bestaande uit materiële en immateriële schade, en legde de verdachte de verplichting op om dit bedrag te betalen, vermeerderd met wettelijke rente. De rechtbank concludeerde dat de verdachte voldoende in een hulpverleningskader is ingebed en zag geen aanleiding voor een voorwaardelijk strafdeel.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09/047032-23
Datum uitspraak: 24 april 2024
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de door de politierechter naar de meervoudige kamer verwezen zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedag 1] 1955 te [geboorteplaats] ,
BRP-adres: [adres] , [postcode] [woonplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzittingen van 12 september 2023 (verwijzing door politierechter) en 10 april 2024 (inhoudelijke behandeling).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. S. Heslinga en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman mr. C.I. Zaad naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op een of meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van [geboortedag 2] 1999 tot en met [geboortedag 2] 2002 te 's-Gravenhage, met (de aan zijn zorg en/of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige) [naam] , die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd, bestaande uit het zijn, verdachtes, penis laten betasten en/of zich laten aftrekken door die [naam] .

3.De bewijsbeslissing

3.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het tenlastegelegde. Voor zover relevant, zal de rechtbank hierna op specifieke standpunten van de officier van justitie nader ingaan.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat het tenlastegelegde kan worden bewezen maar heeft verweer gevoerd met betrekking tot de ten laste gelegde periode en de stelselmatigheid van de handelingen binnen die periode.
3.3.
Gebruikte bewijsmiddelen
De rechtbank heeft hierna opgenomen de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden.
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2023018073, van de politie eenheid Den Haag, met bijlagen (doorgenummerd pagina 1 t/m 44).
1. Het proces-verbaal van aangifte van [naam] (geboren op [geboortedag 2] 1993), opgemaakt op 24 januari 2023, voor zover inhoudende (p. 9-19):
Ik wil graag aangifte doen van misbruik door mijn buurman, [verdachte] .
V: Wanneer heeft dat misbruik plaatsgevonden?
A: Tussen mijn zesde en achtste levensjaar.
V: Waar heeft dat misbruik plaatsgevonden?
A: Thuis bij mijn ouders.
V: Kun je de herinnering vanaf het begin af aan omschrijven?
A: Ja, ik zie mijzelf op [verdachte] zitten. Hij ligt dan languit op de bank. Hij ligt op zijn rug met zijn armen naar achter en zijn handen onder zijn hoofd. Ik zie mijzelf zitten op zijn bovenbenen, met mijn gezicht kijkend naar zijn gezicht. Ik moest met zijn geslachtsdeel spelen met mijn handen. Hij zei: "Hoe beter je je best doet, hoe harder hij wordt." Hij gaf ook hints. Hij vertelde ook constant wat lekker was of wat beter kon. Hij pakte dan mijn hand om de bewegingen korter of langer te maken. Als hij bijna op zijn hoogte punt was, met de wetenschap van nu, dan zij hij: "Ga door met hoe je bezig bent" En daarna was het klaar.
V: Want wat deden jouw handen?
A: Om zijn geslachtsdeel. Hij pakte mijn handen en liet zien welke bewegingen ik moest maken en liet dan los en dan moest ik doorgaan.
V: En wat waren die bewegingen dan?
A: Op en neer....zijn geslachtsdeel.
V: Hoeveel van deze herinneringen heb jij?
A: Acht, zeker wel.
V: Hoe weet jij dat het 8 verschillende momenten zijn?
A: Omdat het ook ooit op de kleine bank is gebeurd. Op de tweepersoonsbank liggend. Het is ook ooit zittend gebeurd. Het was daarna ook gewoon normaal, dat als hij er was, dat het dan gebeurde. Het werd een soort onderdeel van het oppassen.
V: Je beschrijft drie verschillende momenten. Hoe weet jij dan dat het minstens 8 keer gebeurd moet zijn?
A: Omdat hij minimaal 10 tot 15 keer op ons heeft gepast. Misschien dat hij het de eerste keren niet aan durfde. Van de laatste 8 a 9 keren weet ik zeker dat het gebeurd is.
V: Je hebt aangegeven dat het misbruik zou hebben plaatsgevonden van je 6e tot je 8e. Hoe weet je dat?
A: Omdat dat de leeftijd was dat [verdachte] op ons paste. Ik weet dat van mijn ouders.
2. Het proces-verbaal van verhoor van verdachte [verdachte] , opgemaakt op 13 februari 2023, voor zover inhoudende (p. 36-44):
V: Op wie paste u allemaal?
A: Op hun. Twee broer en [naam] . Toen waren ze allemaal nog klein. Als die ouwe terug kwam, dan ging ik terug naar beneden. Ik heb altijd goede contacten met hun gehad.
V: [naam] vertelde dat zij aan uw piemel moest zitten als u op hun paste. Wat kunt u hierover vertellen?
A: Dat heb ik ook gezegd tegen de ouders. Dat klopt ook. Dat geef ik ook toe.
V: Waar was u toen dat gebeurde?
A: Bij hun. Ik heb mijn pik laten zien.
V: U zegt ik heb [naam] mijn pik laten zien, maar [naam] zegt dat zij ook aan uw pik moest zitten?
A: Ja, dat is ook waar.
V: Wat deed ze dan als ze aan uw pik zat?
A: Het velletje naar beneden.
V: [naam] verklaarde het volgende: “Hij legde uit dat zijn geslachtsdeel van liggend naar staand kon worden. Hij zei: Hoe beter je je best doet, hoe harder hij wordt. Hij gaf ook hints. Dat ik ook langere trekken moest doen of kortere trekken.” Wat kunt u hierover verklaren?
A: Dat kan wel kloppen.
V: Hoe vaak is het voorgekomen dat [naam] aan uw...? (Verdachte geeft al antwoord)
A: Twee keer op z'n hoogst. Meer niet.
V: 8 a 10 keer.
A: Nou.
V: Zou het kunnen?
A: Ja, als zij dat zegt...
3.4.
Bewijsoverwegingen
Op basis van voornoemde bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat de verdachte in de periode van [geboortedag 2] 1999 tot [geboortedag 2] 2002 meerdere malen, [naam] zijn penis heeft laten betasten en zich door haar heeft laten aftrekken. Dit seksueel misbruik vond plaats terwijl de verdachte op Keus (destijds 6 tot 9 jaar oud) en haar broer paste.
De rechtbank acht dan ook bewezen dat de verdachte meermalen ontuchtige handelingen heeft gepleegd met de aan zijn zorg en waakzaamheid toevertrouwde [naam] .
Anders dan de raadsman acht de rechtbank hierbij niet noodzakelijk dat hierbij sprake zou moeten zijn van een zekere stelselmatigheid in de ten laste gelegde periode.
3.5.
De bewezenverklaring
De rechtbank is met betrekking tot het ten laste gelegde feit van oordeel dat dit feit wettig en overtuigend is bewezen. De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
hij in de periode van [geboortedag 2] 1999 tot en met [geboortedag 2] 2002 te 's-Gravenhage, met de aan zijn zorg en waakzaamheid toevertrouwde minderjarige [naam] , die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, bestaande uit het zijn, verdachtes, penis laten betasten en zich laten aftrekken door die [naam] .

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten. Anders dan de raadsman heeft betoogd, is de rechtbank van oordeel dat de verdachte toerekeningsvatbaar kan worden geacht, zij het in verminderde mate. Zoals hieronder nader wordt toegelicht, was en is bij de verdachte sprake van een verstandelijke handicap. De verdachte had en heeft echter voldoende besef om zijn handelen en de impact daarvan te kunnen begrijpen. De rechtbank zal de verdachte dan ook niet ontslaan van alle rechtsvervolging, zoals de raadsman heeft bepleit.

6.De strafoplegging

6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een taakstraf van 180 uren, subsidiair 90 dagen hechtenis en een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht een volledig voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen. Subsidiair heeft de raadsman verzocht een al dan niet geheel of deels voorwaardelijke taakstraf op te leggen.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van het feit
De verdachte heeft zich terwijl hij als oppas in haar woning aanwezig was en in die hoedanigheid geacht werd voor haar te zorgen, meermalen schuldig gemaakt aan het plegen van ontucht met zijn destijds 6 tot 9 jarige buurmeisje. Het is een feit van algemene bekendheid dat ontucht langdurige en ernstige schade kan toebrengen aan de geestelijke gezondheid van een slachtoffer. Dat het gebeurde daadwerkelijk grote impact heeft gehad, blijkt ook uit de ter terechtzitting voorgedragen slachtofferverklaring. De verdachte heeft echter vooral oog gehad voor zijn eigen behoeften en heeft geen rekening gehouden met de kwetsbare positie waarin het nog zeer jonge slachtoffer verkeerde.
Strafblad
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 27 februari 2024, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van het psychologisch onderzoek d.d. 18 december 2023, opgesteld door drs. G.J.W. Pol, GZ-psycholoog. De psycholoog concludeert dat de verdachte lijdt aan een verstandelijke handicap in de zin van een licht verstandelijke beperking. Mogelijk is tevens sprake van een psychische stoornis in de zin van een pedofiele stoornis. Deze stoornis kan echter vooralsnog niet worden vastgesteld, noch worden uitgesloten. Ook ten tijde van het tenlastegelegde was bij de verdachte sprake van genoemde verstandelijke handicap.
In het geval van bewezenverklaring, is volgens de psycholoog sprake van een verband tussen het feit en de bij de verdachte bestaande verstandelijke handicap. De psycholoog acht
het aannemelijk dat de verdachte zich wel bewust is geweest van het ontoelaatbare van het hem ten laste gelegde gedrag, maar dat hij hier alsnog toe gekomen is omdat hij vanwege zijn verstandelijke beperking niet goed in staat is geweest om de bij hem op dat moment aanwezige (pedo)seksuele lustgevoelens te beheersen en om voldoende besef te hebben van de impact van zijn handelen op het slachtoffer (en de gevolgen voor hemzelf). Geadviseerd wordt om de verdachte het hem ten laste gelegde in een (licht) verminderde mate toe te rekenen.
Volgens de psycholoog kan de kans op herhaling van seksueel delict-gedrag worden ingeschat als laag tot matig. De psycholoog acht het raadzaam dat de verdachte, rekening houdend met zijn verstandelijke beperking, een behandeling wordt geboden waarbinnen ingezet wordt op nadere exploratie van zijn psychoseksuele huishouding en vervolgens op het adequaat leren omgaan met dan wel controleren van grensoverschrijdende (pedo)seksuele neigingen. Naast behandeling dient de verdachte blijvend ondersteund en begeleid te worden in zijn sociaal-maatschappelijk functioneren. De verdachte is al volledig in een hulpverleningskader ingebed, krijgt op vrijwillige basis begeleiding en een behandeling (bij De Waag) zoals hierboven beschreven. Tevens wordt verdachte begeleid vanuit Middin die hem praktische ondersteuning biedt. Afgaande op de informatie van deze instanties loopt de begeleiding en behandeling goed en werkt de verdachte hier ook goed aan mee. Het recidive-risico lijkt met het bestaande vrijwillige hulpverleningskader reeds tot aanvaardbare proporties gereduceerd.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het reclasseringsadvies van 19 mei 2023. Ook de reclassering acht het reeds opgerichte hulpverleningstraject vanuit vrijwillig
kader, afdoende om toekomstig recidiverend gedrag te ondervangen. Geadviseerd wordt afdoening zonder gedragsaanwijzingen en/of bijzondere voorwaarden. De reclassering denkt dat een proeftijd onder algemene voorwaarden als extra stok achter de deur kan fungeren voor de verdachte. De reclassering ziet geen contra-indicaties voor het opleggen van een gevangenisstraf of een taakstraf.
Conclusies
Nu de conclusies en adviezen van de psycholoog en reclassering gedragen worden door hun bevindingen en door hetgeen ook overigens op de terechtzitting is gebleken, legt de rechtbank die conclusies mede aan haar oordeel over de straftoemeting ten grondslag. De rechtbank acht de verdachte gelet op het vorengaande in verminderde mate toerekeningsvatbaar.
Hoewel daar gelet op de ernst van het feit in beginsel alle aanleiding voor is, ziet de rechtbank naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting, waar is gesproken over de persoon van de verdachte, af van oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Hierbij neemt de rechtbank in overweging dat de verdachte, zoals hiervoor overwogen, verminderd toerekeningsvatbaar was ten tijde van het plegen van de feiten. Ook weegt de rechtbank mee dat sinds het plegen van het feit lange tijd is verstreken en de verdachte niet eerder veroordeeld is voor soortgelijke feiten.
De rechtbank acht, alles afwegende oplegging van een taakstraf voor de duur van 180 uren passend en geboden.
De verdachte werkt thans vrijwillig mee aan een behandeling door De Waag ter voorkoming van seksueel overschrijdend gedrag. Daarnaast wordt de verdachte met betrekking tot zijn sociaal-maatschappelijk functioneren begeleid door de stichting Middin en is sprake van bewindvoering. De rechtbank concludeert dat de verdachte voldoende in een hulpverleningskader is ingebed en ziet daarom geen aanleiding voor oplegging van een voorwaardelijk strafdeel.

7.De vordering van de benadeelde partij/de schadevergoedingsmaatregel

[naam] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 106.274,65, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en te vermeerderen met de wettelijke rente. Dit bedrag bestaat uit € 944,65 aan materiële schade, een bedrag van € 5.330,00 aan immateriële schade en een bedrag van € 100.000,00 aan mogelijke toekomstige, nog niet vast te stellen schade. Voor wat betreft het gedeelte van € 100.000,00 wordt verzocht dit deel van de vordering niet-ontvankelijk te verklaren.
7.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 6.274,65 en tot niet-ontvankelijk verklaring van de benadeelde partij voor het overige.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om de materiële schade, voor zover deze betrekking heeft op behandelingen voor 2023, af te wijzen en om het bedrag aan immateriële schade te matigen. De raadsman heeft verzocht de gevorderde € 100.000,00 aan aanvullende schade af te wijzen.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
De vordering, voor zover deze betrekking heeft op de materiële schade, is namens de benadeelde partij voldoende onderbouwd. Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan dan ook worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden door het bewezenverklaarde feit, ter grootte van het gevorderde bedrag van
€ 944,65.
Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan worden vastgesteld dat de benadeelde partij tevens rechtstreeks immateriële schade heeft geleden door het bewezenverklaarde feit. De verdachte heeft met het door hem gepleegde feit inbreuk gemaakt op de lichamelijke en psychische integriteit van de benadeelde partij, waardoor zij in haar persoon is aangetast. Gelet op het bepaalde in artikel 6:106 lid 1 onder b van het Burgerlijk Wetboek komt de benadeelde partij in aanmerking voor vergoeding van immateriële schade. De rechtbank overweegt daaromtrent het navolgende:
De aantasting in persoon (de psychische klachten van het slachtoffer) is niet vastgesteld door een arts en in die zin niet nader onderbouwd. Aard en ernst van de normschending en aard en ernst van de gevolgen kunnen op grond van vaste rechtspraak evenwel ook aantasting in de persoon met zich brengen.
De rechtbank is van oordeel dat dat het geval is. In het geval zoals het onderhavige, waarin sprake is van ontucht, meermalen gepleegd over een langere periode, tijdens het oppassen, door een huisvriend en in de thuisomgeving van het slachtoffer, de gevolgen van de ontucht voor het slachtoffer zo voor de hand liggen, dat een aantasting in persoon op andere wijze kan worden aangenomen
.
Gelet op wat namens de benadeelde partij ter toelichting op haar vordering is aangevoerd, zal de rechtbank de geleden immateriële schade naar billijkheid vaststellen op een bedrag van € 4.000,00. De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering tot vergoeding van immateriële schade. Dit geldt ook voor het gevorderde bedrag van € 100.000,00 aan mogelijke toekomstige schade.
De rechtbank zal - gelet op het voorgaande - de vordering toewijzen tot een bedrag van
€ 4.944,65, bestaande uit € 944,65 aan materiële schade en € 4.000,00 aan immateriële schade.
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van [geboortedag 2] 2002, omdat vast is komen te staan dat de schade vanaf die datum is ontstaan.
Nu de vordering gedeeltelijk wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
De verdachte zal voor het bewezen verklaarde strafbare feit worden veroordeeld en hij is daarom tegenover de benadeelde partij aansprakelijk voor schade die door dit feit aan haar is toegebracht. De rechtbank zal aan de verdachte de verplichting opleggen om aan de Staat te betalen een bedrag van € 4.944,65, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf [geboortedag 2] 2002 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [naam] .

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen:
9, 22c, 22d, 36f, 57, 247 en 248 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

9.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, zoals hierboven onder 3.5 bewezen is verklaard en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtige handelingen plegen, terwijl de schuldige het feit begaat tegen een aan zijn zorg of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een taakstraf voor de tijd van
180 (honderdtachtig) UREN;
beveelt, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de tijd van
90 (negentig) DAGEN;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij deels toe tot een bedrag van € 4.944,65 en veroordeelt de verdachte om dit bedrag, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf [geboortedag 2] 2002 tot de dag waarop deze vordering is betaald, te betalen aan [naam] ;
bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding en dat de benadeelde partij dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten van de benadeelde partij, begroot op nihil, en de kosten die ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog gemaakt moeten worden;
legt aan de verdachte de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 4.944,65 vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf [geboortedag 2] 2002 tot de dag waarop dit bedrag is betaald
,ten behoeve van [naam] ;
bepaalt dat, als de verdachte niet het volledige bedrag betaalt en/of niet het volledige bedrag op hem kan worden verhaald, gijzeling zal worden toegepast voor de duur van 59 dagen. Het toepassen van gijzeling ontslaat de verdachte niet van zijn betalingsverplichting aan de Staat;
bepaalt dat als de verdachte de toegewezen schadevergoeding deels of geheel aan de benadeelde partij heeft betaald, de verdachte niet verplicht is om dat deel te betalen aan de Staat en dat als de verdachte het toegewezen bedrag deels of geheel aan de Staat heeft betaald, de verdachte niet verplicht is om dat deel aan de benadeelde partij te betalen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. T.T.O. Bakker, voorzitter,
mr. L.K. van Zaltbommel, rechter,
mr. S. Pereth, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. N. de Jong, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 24 april 2024.