ECLI:NL:RBDHA:2024:6176

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 februari 2024
Publicatiedatum
24 april 2024
Zaaknummer
22/6646
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen WOZ-beschikking over waarde onroerende zaak

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 14 februari 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen de WOZ-beschikking van de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking Gouwe-Rijnland. De belanghebbende, vertegenwoordigd door gemachtigde G. Gieben, had bezwaar gemaakt tegen de vastgestelde waarde van zijn woning op 1 januari 2021, die was vastgesteld op € 380.000. De belanghebbende stelde dat de waarde te hoog was en bepleitte een waarde van € 338.000. Tijdens de zitting op 17 januari 2024 was de gemachtigde afwezig vanwege ziekte, en zijn verzoek tot uitstel werd afgewezen door de rechtbank.

De rechtbank overwoog dat de heffingsambtenaar voldoende aannemelijk had gemaakt dat de vastgestelde waarde niet te hoog was. De rechtbank vond de door de heffingsambtenaar gebruikte vergelijkingsobjecten voldoende vergelijkbaar en oordeelde dat er rekening was gehouden met de relevante verschillen. De belanghebbende had niet overtuigend aangetoond dat de waarde lager zou moeten zijn, en de rechtbank verwierp zijn argumenten over de opgevraagde gegevens en de totstandkoming van de waarde.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en gaf geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof Den Haag.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Team belastingrecht
zaaknummer: SGR 22/6646
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 februari 2024 in de zaak tussen

[belanghebbende] , wonende te [woonplaats] , belanghebbende

(gemachtigde: G. Gieben).
en
de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking Gouwe-Rijnland, heffingsambtenaar.
22/5327
De bestreden uitspraak op bezwaar
De uitspraak van de heffingsambtenaar van 13 september 2022 op het bezwaar van belanghebbende tegen de beschikking waarbij de waarde van de onroerende zaak gelegen aan de [adres] te [plaats] (de woning) op 1 januari 2021 (de waardepeildatum) op de voet van artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) voor het kalenderjaar 2022 is vastgesteld op € 380.000 (de beschikking).

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 januari 2024. Belanghebbende (de gemachtigde) is, met bericht van verhindering, niet verschenen. De heffingsambtenaar heeft zich laten vertegenwoordigen door [naam 1] en [naam 2] taxateur.

Overwegingen

Verzoek tot uitstel van de zitting

1. De gemachtigde van belanghebbende heeft de ochtend van de zitting schriftelijk aan de rechtbank bericht dat hij vanwege ziekte niet aanwezig is bij de zitting, daarbij heeft hij tevens een verzoek tot uitstel ingediend. De rechtbank heeft dit verzoek afgewezen, omdat het op de weg van gemachtigde had gelegen zorg te dragen voor vervanging. Dat gemachtigde geen vervanging kon regelen komt, gelet op de omvang van diens organisatie, voor zijn rekening en risico.
Waarde van de woning
2. In geschil is de waarde van de woning op de waardepeildatum. Belanghebbende bepleit een waarde van € 338.000.
3. Ingevolge artikel 17, tweede lid, van de Wet WOZ wordt de waarde van de woning bepaald op de waarde die aan de woning dient te worden toegekend, indien de volle en onbezwaarde eigendom daarvan zou kunnen worden overgedragen en de verkrijger de zaak in de staat waarin die zich bevindt, onmiddellijk en in volle omvang in gebruik zou kunnen nemen.
4. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de heffingsambtenaar met de matrix en wat overigens is aangevoerd, aannemelijk gemaakt dat de waarde van de woning niet op een te hoog bedrag is vastgesteld. De rechtbank acht de door de heffingsambtenaar gehanteerde vergelijkingsobjecten voldoende vergelijkbaar met de woning, mede gelet op het feit dat de heffingsambtenaar heeft verklaard dat bij de vergelijkingspanden ook geen spouwmuren aanwezig zijn. De heffingsambtenaar maakt aannemelijk dat in voldoende mate rekening is gehouden met de verschillen tussen de vergelijkingsobjecten en de woning waaronder de gebruiksoppervlakte en de isolatie. Belanghebbende maakt met hetgeen hij heeft aangevoerd ten aanzien van Terweeweg 38 niet aannemelijk dat moet worden uitgegaan van een lagere waardering. De heffingsambtenaar heeft dit vergelijkingsobject meegenomen in de waardematrix en daaruit blijkt dat dit niet leidt tot een lagere waardering. De rechtbank volgt belanghebbende ook niet in zijn stelling dat de transactie van Deutzstraat 13 moet worden betrokken in de vergelijking, omdat dit object vanwege het aanzienlijke verschil in oppervlakte minder goed vergelijkbaar is met de woning dan de overige vergelijkingsobjecten.
Overleggen van stukken
5. Volgens belanghebbende heeft de heffingsambtenaar in de bezwaarfase ten onrechte de opgevraagde gegevens, te weten de opbouw van de kavelwaarde, de grondstaffel en de taxatiekaart met de KOUDV- en liggingsfactoren, niet toegezonden. Wat betreft de grondstaffels stelt de rechtbank vast dat de heffingsambtenaar heeft voldaan aan zijn toezendplicht door op 8 juni 2022 deze in bulk te overleggen aan belanghebbende en deze per mail van 12 juli 2022 nader toe te lichten. Verder stelt de rechtbank vast dat de heffingsambtenaar ook voldaan heeft aan zijn toezendplicht wat betreft de KOUDV- en liggingsfactoren en de taxatiekaart door deze bij de uitspraak op bezwaar toe te zenden. Gelet hierop is geen sprake van schending van artikel 40, tweede lid, Wet WOZ dan wel artikel 7:4, vierde lid, of artikel 6:17 van de Algemene wet bestuursrecht.
6. Belanghebbende stelt verder dat de heffingsambtenaar de totstandkoming van de waarde van de objectonderdelen en de indexeringscijfers onvoldoende inzichtelijk heeft gemaakt. De heffingsambtenaar is niet verplicht om de waarde van de deelobjecten te verstrekken. Waarderen is geen exacte wetenschap en het beoordelen van de juistheid van de waarde gaat niet over de vraag of de juiste bedragen van samenstellende onderdelen van het object zijn vastgesteld, maar om de beoordeling van de WOZ-waarde als geheel. [1] Verder heeft de heffingsambtenaar voldoende inzicht gegeven in de indexeringscijfers door tijdens de hoorzitting met een voorbeeld in het systeem te laten zien hoe de indexeringscijfers door permanente marktanalyse tot stand komen. De rechtbank overweegt ten overvloede dat de belanghebbende – die procedeert met een professionele gemachtigde - uit de in het taxatieverslag opgenomen verkoopprijzen en vastgestelde WOZ-waardes van de referentiepanden het indexeringspercentage had kunnen afleiden. Voorts heeft de heffingsambtenaar in beroep zogenoemde bolletjesgrafieken overgelegd. Ter zitting heeft hij bovendien nader toegelicht dat het onmogelijk is om per woning de volledige onderbouwing van de indexeringscijfers te verstrekken. De heffingsambtenaar heeft de wijze waarop de indexeringscijfers tot stand zijn gekomen hiermee voldoende inzichtelijk gemaakt. [2]
7. Gelet op wat hiervoor is overwogen, is het beroep ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J. Arts, rechter, in aanwezigheid van J.C.W. Wahls, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 14 februari 2024.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof Den Haag (team belastingrecht).
Dat kan digitaal via
www.rechtspraak.nl, daar klikt u op “Formulieren en inloggen”. Hoger beroep instellen kan ook door verzending van een brief aan het gerechtshof Den Haag (belastingkamer), Postbus 20302, 2500 EH Den Haag.
Bij het instellen van het hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het hogerberoepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het hogerberoepschrift is, indien het op papier wordt ingediend, ondertekend.
Verder vermeldt u ten minste het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de datum van verzending;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de redenen waarom u het niet eens bent met de uitspraak (de gronden van het hoger beroep).

Voetnoten

1.Gerechtshof Den Haag 19 mei 2022, ECLI:NL:GHDHA:2022:886.
2.Vgl. Gerechtshof Den Haag, 7 december 2022, ECLI:NL:GHDHA:2022:2752.