ECLI:NL:RBDHA:2024:6170

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 maart 2024
Publicatiedatum
24 april 2024
Zaaknummer
C/09/662093 KG ZA 24/158
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van een vordering tot opheffing van conservatoir beslag in kort geding

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter op 15 maart 2024 uitspraak gedaan in een kort geding tussen [eiseres] en Thasha Holding B.V. [Eiseres] vorderde de opheffing van een conservatoir beslag dat door Thasha was gelegd op haar woning. Thasha had het beslag gelegd op basis van een vermeende koopovereenkomst, waarbij [eiseres] de woning voor € 155.000,- aan Thasha zou verkopen. [Eiseres] betwistte echter dat er een koopovereenkomst tot stand was gekomen en stelde dat de vordering van Thasha ondeugdelijk was. De voorzieningenrechter oordeelde dat [eiseres] voldoende aannemelijk had gemaakt dat er geen bindende overeenkomst was en dat het beslag daarom opgeheven moest worden. De vordering van [eiseres] om Thasha te veroordelen tot doorhaling van het beslag in de registers werd eveneens toegewezen. Thasha werd in het ongelijk gesteld en moest de proceskosten betalen, die op € 1.744,42 werden begroot. De voorzieningenrechter wees ook de gevorderde wettelijke rente over de proceskosten toe. Het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Team handel - voorzieningenrechter
zaak- / rolnummer: C/09/662093 / KG ZA 24-158
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak in kort geding ter zitting van 15 maart 2024
in de zaak van
[eiseres]te [woonplaats] ,
eiseres,
advocaat mr. V. Kortenbach te Den Haag,
tegen:
Thasha Holding B.V.te Den Haag,
gedaagde,
advocaat mr. A.S. Douma en mr. H.A. van Dijk te Den Haag.
Partijen worden hierna respectievelijk aangeduid als ‘ [eiseres] ’ en ‘Thasha’.
Aanwezig is mr. S.J. Hoekstra-van Vliet, voorzieningenrechter, bijgestaan door mr. L.M. in ’t Veen, griffier.
Tevens zijn aanwezig:
  • aan de zijde van [eiseres] : [eiseres] en mr. Kortenbach;
  • aan de zijde van Thasha: de heer [naam] (enig bestuurder en aandeelhouder van Thasha) en mrs. Douma en Van Dijk.
Nadat partijen hun standpunten hebben toegelicht, over en weer hebben gereageerd op de standpunten van de wederpartij en vragen van de voorzieningenrechter hebben beantwoord, heeft de voorzieningenrechter de zitting voor korte tijd geschorst. Na hervatting van de zitting heeft de voorzieningenrechter met toepassing van artikel 29a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) mondeling uitspraak gedaan. Deze luidt als volgt.

1.De gronden van de beslissing

1.1.
Thasha heeft conservatoir beslag laten leggen op de woning van [eiseres] aan de [adres] te [plaatsnaam] (hierna: de woning). Thasha heeft hieraan ten grondslag gelegd dat tussen partijen een koopovereenkomst tot stand is gekomen op basis waarvan [eiseres] gehouden is de woning aan Thasha te leveren voor een koopsom van € 155.000,-.
1.2.
[eiseres] vordert in deze procedure (zakelijk weergegeven) opheffing van het op de woning gelegde beslag, Thasha te veroordelen tot doorhaling van het beslag op straffe van een dwangsom van € 5.000,- per dag, Thasha te verbieden om conservatoir beslag te leggen op de koopsom van de woning op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 100.000,- per overtreding en € 25.000,- voor iedere dag dat de overtreding voortduurt en veroordeling van Thasha tot betaling van (buiten)gerechtelijke kosten.
1.3.
[eiseres] legt aan haar vorderingen ten grondslag dat de vordering waarvoor Thasha beslag heeft laten leggen ondeugdelijk is. Volgens [eiseres] is tussen haar en Thasha geen (mondelinge of schriftelijke) koopovereenkomst tot stand gekomen. Voor zover zou komen vast te staan dat er wel een koopovereenkomst met Thasha tot stand is gekomen, stelt [eiseres] zich op het standpunt dat deze vernietigbaar is vanwege dwaling omdat haar voormalig makelaar ook voor Thasha is opgetreden. [eiseres] heeft de woning inmiddels verkocht aan een derde voor een koopsom van € 276.000,-. Nu beslag aan de beoogde levering van de woning op 27 maart 2024 in de weg staat, heeft [eiseres] naar eigen zeggen belang bij opheffing daarvan.
1.4.
Thasha voert verweer tegen het gevorderde. Volgens Thasha hebben partijen wilsovereenstemming bereikt over de essentialia van de koopovereenkomst. Dat [eiseres] de koopovereenkomst die haar is toegezonden niet heeft ondertekend doet hier niet aan af, omdat het schriftelijkheidsvereiste in dit geval niet van toepassing is, aldus Thasha.
1.5.
Het gevorderde is toewijsbaar op de wijze zoals hierna vermeld. Daartoe is het volgende redengevend.
1.6.
Het spoedeisend belang van [eiseres] volgt uit de aard van haar vorderingen.
1.7.
Volgens artikel 705 lid 2 Rechtsvordering (Rv) moet het beslag worden opgeheven als summierlijk van de ondeugdelijkheid van het door de beslaglegger ingeroepen recht blijkt. Dit brengt mee dat het op de weg van [eiseres] ligt om, met inachtneming van de beperkingen van de kort geding procedure, aannemelijk te maken dat de door Thasha gepretendeerde vordering ondeugdelijk is.
1.8.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat [eiseres] voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat er geen koopovereenkomst tussen partijen tot stand is gekomen. Niet gebleken is dat [eiseres] het aanbod van Thasha heeft aanvaard. Het standpunt van Thasha dat [eiseres] in december 2023 aan haar voormalig makelaar zou hebben medegedeeld akkoord te zijn met de door Thasha aangeboden koopsom van € 155.000,- overtuigt niet. De voorzieningenrechter stelt vast dat uit de gedragingen van de voormalig makelaar blijkt dat ook zij er zelf niet vanuit ging dat een partijen bindende overeenkomst tot stand gekomen was. De voormalig makelaar schrijft op 15 december 2023 immers aan Thasha dat de koopovereenkomst
na akkoord van [eiseres]in de tweede helft van januari zal worden opgesteld. Uit het e-mailbericht van 1 maart 2024 van de gemeente Den Haag aan de advocaat van [eiseres] volgt dat de voormalig makelaar op 12 januari 2024 aan de gemeente Den Haag heeft medegedeeld dat zij [eiseres] zal
aanraden akkoord te gaanmet het aanbod van Thasha. Deze mededeling strookt niet met het standpunt dat [eiseres] het aanbod van Thasha al in december 2023 zonder meer zou hebben aanvaard. Bovendien verkeerde de voormalig makelaar van [eiseres] blijkens de overgelegde correspondentie en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling aan de orde is gekomen in de veronderstelling dat partijen pas gebonden zouden zijn na het ondertekenen van een schriftelijke koopovereenkomst. Dat blijkt ook uit de omstandigheid dat uit het e-mailbericht van 19 januari 2024 van de voormalig advocaat van [eiseres] volgt dat de makelaar hem heeft medegedeeld dat de door haar opgestelde en aan [eiseres] toegezonden koopovereenkomst vóór 1 februari 2024 diende te worden ondertekend, bij gebreke waarvan het bod van Thasha van € 155.000,- zou komen te
vervallen. [eiseres] heeft de haar toegezonden koopovereenkomst niet ondertekend en heeft haar voormalig makelaar bij e-mailbericht van 23 januari 2024 medegedeeld dat het bod van € 155.000,- voor haar onacceptabel is. [eiseres] heeft de bemiddelingsovereenkomst met haar voormalig makelaar in ditzelfde e-mailbericht ook beëindigd.
1.9.
Van belang is verder dat uit de overgelegde stukken volgt dat de woning aanvankelijk door de voormalig makelaar in de markt is gezet voor een vraagprijs van € 310.000,-. Gelet hierop en in het licht van de omstandigheid dat [eiseres] zich op basis van een vaststellingsovereenkomst met de gemeente Den Haag heeft verbonden om haar woning uiterlijk 1 april 2024 voor een koopsom van minimaal € 150.000,- onderhands aan een derde te leveren teneinde haar schuld af te lossen, is ook niet aannemelijk dat zij, gegeven de vraagprijs, akkoord zou zijn gegaan met het aanbod van Thasha. Met een koopsom van
€ 155.000,- zou immers feitelijk geen overwaarde voor [eiseres] zijn gerealiseerd, terwijl onder meer uit overgelegde correspondentie met de gemeente Den Haag volgt dat dit juist wel de bedoeling was. Het heeft er alle schijn van dat de makelaar in het verkoopproces feitelijk het belang van Thasha heeft gediend in plaats van dat van [eiseres] , nu ter zitting duidelijk is geworden dat die makelaar Thasha heeft medegedeeld dat de vraagprijs van de woning
€ 155.000,- bedroeg en hem als koper courtage in rekening zou worden gebracht.
1.10.
Gelet op het voorgaande is niet aannemelijk dat [eiseres] het aanbod van Thasha heeft aanvaard en dat er een koopovereenkomst tussen partijen tot stand is gekomen. Bij gebreke van voldoende aannemelijkheid daarvan is summierlijk van de ondeugdelijkheid van het vorderingsrecht van Thasha gebleken.
1.11.
De vordering van [eiseres] om het beslag op te heffen zal worden toegewezen. Ook de vordering om Thasha te veroordelen tot doorhaling van het beslag in de registers zal worden toegewezen. De voorzieningenrechter gaat er vanuit dat Thasha deze veroordeling vrijwillig zal nakomen, zodat zij geen aanleiding ziet daaraan een dwangsom te verbinden. De voorzieningenrechter ziet daarnaast geen aanleiding voor oplegging van een verbod aan Thasha om conservatoir beslag te leggen op de koopsom van de woning, onder de notaris of de koper. Voor het leggen van een dergelijk beslag is immers voorafgaand verlof van de voorzieningenrechter nodig. Dat verlof zal bij de gebleken feiten en omstandigheden, die in een volgend verzoek tot beslaglegging moeten worden vermeld, niet worden verkregen. De vordering van [eiseres] tot veroordeling van Thasha in de buitengerechtelijke kosten van € 868,18 zal eveneens worden afgewezen bij gebrek aan spoedeisend belang
1.12.
Thasha is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [eiseres] worden begroot op:
- dagvaarding € 139,42
- griffierecht € 320,-
- salaris advocaat € 1.107,-
- nakosten € 178,00 (plus de verhoging zoals vermeld in de
beslissing)
Totaal € 1.744,42
1.13.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

2.De beslissing

De voorzieningenrechter:
2.1.
veroordeelt Thasha het ten laste van [eiseres] gelegde conservatoire beslag per omgaande op te heffen;
2.2.
veroordeelt Thasha tot aansluitende doorhaling van het conservatoire beslag in de openbare registers, althans het Kadaster;
2.3.
veroordeelt Thasha in de proceskosten van € 1.744,42, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als Thasha niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet Thasha € 92,00 extra betalen, plus de kosten van betekening;
2.4.
veroordeelt Thasha tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 Burgerlijk Wetboek over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn voldaan;
2.5.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
2.6.
wijst af het meer of anders gevorderde.
WAARVAN PROCES-VERBAAL,
…………………………………. …………………………………
mr. L.M. in ‘t Veen mr. S.J. Hoekstra-van Vliet