ECLI:NL:RBDHA:2024:6168

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 april 2024
Publicatiedatum
24 april 2024
Zaaknummer
NL23.31471
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Einduitspraak bestuursrechtelijke procedure inzake motiveringsgebreken door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 17 april 2024 een einduitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen eiser, vertegenwoordigd door mr. S. Oukil, en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid als verweerder. Deze uitspraak volgt op een eerdere tussenuitspraak waarin de rechtbank motiveringsgebreken in het besluit van de verweerder had geconstateerd. De rechtbank had verweerder de gelegenheid gegeven om deze gebreken binnen een bepaalde termijn te herstellen. Verweerder heeft echter niet binnen de gestelde termijn de gebreken hersteld, ondanks dat hij had aangegeven gebruik te willen maken van de hersteltermijn. De rechtbank heeft vastgesteld dat de motiveringsgebreken niet zijn hersteld en heeft het beroep van eiser gegrond verklaard. Hierdoor heeft de rechtbank het bestreden besluit vernietigd en verweerder veroordeeld tot betaling van de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 1.750,-. De uitspraak is openbaar gemaakt op 17 april 2024.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL23.31471
einduitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser], V-nummer: [V-nummer] , eiser (gemachtigde: mr. S. Oukil),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

In de tussenuitspraak van 14 maart 2024 (de tussenuitspraak) heeft de rechtbank verweerder in de gelegenheid gesteld om binnen vier of acht weken na verzending van de tussenuitspraak, met inachtneming van wat in de tussenuitspraak is overwogen, de geconstateerde gebreken in het bestreden besluit te herstellen.
Verweerder heeft op 20 maart 2024 op de tussenuitspraak gereageerd. De rechtbank heeft bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft.
Overwegingen
1. Deze uitspraak bouwt voort op de tussenuitspraak. De rechtbank blijft bij al wat zij in de tussenuitspraak heeft overwogen en beslist, tenzij hierna uitdrukkelijk anders wordt overwogen. Het staat de rechtbank niet vrij om terug te komen van zonder voorbehoud gegeven oordelen in de tussenuitspraak. Dit is alleen anders in zeer uitzonderlijke gevallen.
2. Verweerder heeft het ongeloofwaardig gevonden dat eiser problemen heeft gekregen naar aanleiding van zijn deelname aan de demonstraties in januari 2019. In de tussenuitspraak heeft de rechtbank, kort gezegd, overwogen dat verweerder verschillende argumenten ter onderbouwing van dat standpunt niet goed heeft gemotiveerd. De rechtbank heeft verweerder vier weken de tijd geboden om de geconstateerde motiveringsgebreken te herstellen. Deze termijn bedroeg acht weken, indien verweerder eiser nog aanvullend wenste te horen. De termijn van vier respectievelijk acht weken startte op de datum dat de tussenuitspraak is verzonden. De rechtbank heeft verweerder verzocht om in ieder geval binnen twee weken te laten weten of hij de gebreken zou gaan herstellen.
3. Verweerder heeft met zijn brief van 20 maart 2024 laten weten gebruik te willen maken van de mogelijkheid om de gebreken te herstellen. Verweerder heeft de rechtbank niet laten weten dat hij eiser aanvullend wenst te horen. Om die reden gaat de rechtbank ervan uit
dat verweerder gebruik wilde maken van de hersteltermijn van vier weken. De rechtbank stelt vast dat verweerder de gebreken niet binnen die termijn heeft hersteld. De rechtbank verklaart het beroep daarom gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit wegens motiveringsgebreken.
4. Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiser een vergoeding voor de proceskosten die hij heeft gemaakt. Verweerder moet die vergoeding betalen. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.750,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.750,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.A. Schaaf, rechter, in aanwezigheid van
N.J. Biswane, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
17 april 2024

Documentcode: [documentcode]

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak en de tussenuitspraak, kunt een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een hogerberoepschrift. U moet dit hogerberoepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.