ECLI:NL:RBDHA:2024:6149

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 april 2024
Publicatiedatum
24 april 2024
Zaaknummer
C/09/661539 / KG ZA 24-124
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot intrekking van toezichtsrapporten en verwijdering van registratie door IGJ na meldingen van grensoverschrijdend gedrag door internist

In deze zaak vordert een internist de intrekking van vier toezichtsrapporten die zijn opgesteld door de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) naar aanleiding van meldingen van (seksueel) grensoverschrijdend gedrag. De internist stelt dat de rapporten onrechtmatig zijn, omdat hij onvoldoende gelegenheid heeft gehad om zijn standpunt te geven over de meldingen. De IGJ heeft de internist in het kader van haar onderzoek meerdere keren uitgenodigd om te reageren, maar de internist heeft ervoor gekozen om alleen schriftelijk te reageren op de vragen van de onderzoekers. De voorzieningenrechter oordeelt dat de IGJ in redelijkheid tot haar conclusies heeft kunnen komen, met uitzondering van de klacht van de AIOS, waar de internist niet op is gehoord. De voorzieningenrechter gebiedt IGJ om het toezichtsrapport over de AIOS in te trekken, maar wijst de overige vorderingen van de internist af. De zaak heeft betrekking op de waarborgen van hoor en wederhoor in het kader van toezichtonderzoeken door de IGJ en de verantwoordelijkheden van zorgverleners in het omgaan met meldingen van grensoverschrijdend gedrag.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Team handel - voorzieningenrechter
zaak- / rolnummer: C/09/661539 / KG ZA 24-124
Vonnis in kort geding van 25 april 2024
in de zaak van
[eiser]te [woonplaats],
eiser,
advocaat mr. D. Zwartjens te Leiden,
tegen:
DE STAAT DER NEDERLANDEN, (Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd)te Den Haag,
gedaagde,
advocaat mr. I. de Groot te Utrecht.
Partijen worden hierna respectievelijk aangeduid als ‘de internist’ en ‘IGJ’.

1.Het verdere verloop van de procedure

1.1.
Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 14 maart 2024;
- de akte na tussenvonnis van de internist, met producties;
- de akte na tussenvonnis van IGJ, met producties;
- de e-mail van mr. De Groot van 8 april 2024, met producties;
- de op 9 april 2024 gehouden voortzetting van de mondelinge behandeling, waarbij door beide partijen pleitnotities zijn overgelegd.
1.2.
Vonnis is ter zitting van 9 april 2024 bepaald op 1 mei 2024 of zoveel eerder als mogelijk.

2.De feiten

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
2.1.
De internist is werkzaam geweest als internist bij het [ziekenhuis] te [plaats] (hierna: ‘het ziekenhuis’). Bij het ziekenhuis zijn meerdere meldingen binnengekomen van (seksueel) grensoverschrijdend gedrag door de internist. Het betreft meldingen van twee patiëntes (hierna: ‘patiënte 1’ en ‘patiënte 2’), die door de internist in november 2021 (patiënte 1) en gedurende de periode van juni 2021 tot en met oktober 2021 (patiënte 2) zijn behandeld, en drie coassistenten en een arts in opleiding tot specialist (hierna: ‘AIOS), die in november 2021 echo-onderwijs van de internist hebben gehad.
2.2.
De coassistenten en patiënte 1 hebben aangifte gedaan tegen de internist. De internist is aangehouden voor verhoor en in verzekering gesteld. De voorlopige hechtenis is inmiddels door de rechter-commissaris geschorst onder de bijzondere voorwaarde dat de internist hangende het strafrechtelijk onderzoek niet werkzaam mag zijn binnen de individuele gezondheidszorg.
2.3.
Het ziekenhuis heeft onderzoeksbureau Maruda opdracht gegeven tot het verrichten van onderzoek. De internist heeft in het kader van dit onderzoek alleen schriftelijke vragen van Maruda willen beantwoorden. In dat verband heeft hij schriftelijke verklaringen toegezonden. Hij heeft zich niet beschikbaar gesteld voor een gesprek met Maruda. Maruda heeft op 24 februari 2022 een tussenrapportage aan het ziekenhuis beschikbaar gesteld. Naar aanleiding van deze tussenrapportage, die door de advocaat van het ziekenhuis bij brief van 25 februari 2022 aan de internist ter beschikking is gesteld, heeft het ziekenhuis de internist op 10 maart 2022 digitaal gehoord over het voorgenomen besluit hem de toegang tot het ziekenhuis te ontzeggen. De internist heeft daarbij geen gebruik gemaakt van de geboden gelegenheid om bezwaar te maken tegen de tussenrapportage van Maruda. Tijdens het gesprek op 10 maart 2022 heeft de internist met betrekking tot de melding van de AIOS gemeld dat hij niet bekend is met de verklaring en de persoon van de AIOS.
2.4.
Het ziekenhuis heeft bij brief van 17 maart 2022 aan de internist kenbaar gemaakt dat hem naar aanleiding van de meldingen van de coassistenten, patiënte 1 en de AIOS en de bevindingen van Maruda de toegang tot het ziekenhuis definitief wordt ontzegd. Daarbij heeft het ziekenhuis benadrukt dat dit besluit is genomen op basis van alle bekende feiten en omstandigheden en dat de melding van de AIOS daarbij niet doorslaggevend is geweest.
2.5.
Maruda heeft haar definitieve onderzoeksrapport op 18 maart 2022 opgeleverd. In dit rapport concludeert Maruda dat de internist zich schuldig heeft gemaakt aan (seksueel) grensoverschrijdend gedrag ten opzichte van de coassistenten. In paragraaf 3.2 van dit rapport (met als titel
‘Andere meldingen’) valt te lezen dat
‘in de loop van het onderzoek een aantal andere momenten in beeld is gekomen waarop eveneens grensoverschrijdend gedrag is ervaren tijdens onderwijs door de internist’. Daarbij gaat het om vier momenten. Het vierde moment is als volgt door Maruda beschreven:

4. Een andere persoon maakt melding van ervaren grensoverschrijdend gedrag tijdens echo-onderwijs. Hierbij zijn de volgende zaken benoemd:
Opzijschuiven ondergoed, zonder gelegenheid dit zelf te doen, zonder aankondiging en zonder verzoek om toestemming.
Kort aanraken in intieme zone.
Vermenging onderwijs en onderzoek.
Niet prettig vinden zonder dit te zeggen, ondanks de uitnodiging vooraf om aan te geven als iets niet prettig is.
2.6.
Het ziekenhuis heeft bij IGJ melding gemaakt van de door de coassistenten, de AIOS en patiënte 1 ontvangen meldingen van (seksueel) grensoverschrijdend gedrag van de internist. De IGJ heeft hierop besloten de meldingen zelfstandig in samenhang te onderzoeken.
2.7.
IGJ heeft de internist in het kader van haar onderzoek bij brief van 12 mei 2022 uitgenodigd voor een gesprek. In die brief valt onder meer het volgende te lezen:
“Op 16 februari 2022 meldde het [ziekenhuis] bij de Inspectie (…). Deze melding betreft vermeend grensoverschrijdend gedrag door u als internist jegens collega zorgverleners. Op 12 maart 2022 meldde het [ziekenhuis] over vermeend grensoverschrijdend gedrag door u als internist jegens een patiënte. Tot slot meldde het Openbaar Ministerie op 21 maart 2022 over het vermeend handelen buiten de beroepsnorm. (…)
De inspectie gaat, op basis van haar wettelijke taak, bij een dergelijke melding na of maatregelen noodzakelijk zijn vanwege risico’s voor de veiligheid van patiënten of voor goede zorg. In verband hiermee wil de inspectie met u in gesprek.
2.8.
Het gesprek tussen IGJ en de internist heeft op 30 juni 2022 plaatsgevonden. IGJ heeft van dit gesprek een verslag opgemaakt. Hierin valt onder meer het volgende te lezen:
“De inspectie onderzoekt deze meldingen op basis van artikel 8.8 en 8.20 Uitvoeringsbesluit Wkkgz.
Het doel van het eigen onderzoek is om vast te kunnen stelen of bij de internist sprake is van een situatie die voor de veiligheid van patiënten of het leveren van goede zorg een bedreiging kan betekenen. Om hier antwoord op te kunnen geven, staat binnen het inspectieonderzoek de vraag centraal in hoeverre de internist heeft gehandeld zoals van een redelijk handelend en redelijk bekwaam arts mag worden verwacht.
(…)
De meldingen
De inspectie vraagt aan de internist zelf te vertellen wat zich heeft voorgedaan in de periode waar de meldingen betrekking op hebben.
De internist geeft aan niet voor een vierde maal een verklaring te willen doen om het verhaal opnieuw te vertellen. Dit omdat hij heeft gemerkt dat zijn geheugen niet meer goed meewerkt. Hij stelt voor dat de inspectie zijn verklaringen ontvangt zoals die zijn gegeven tijdens het onderzoek naar de meldingen dat door onderzoeksbureau Maruda is verricht. Hierin worden de zaken geschetst zoals deze in de beleving van de internist zijn gegaan. De inspectie gaat akkoord en de internist en zijn advocaat zeggen toe de verklaringen aan de inspectie te zullen overleggen.
(…)
Afsluiting
Het gesprek werd na 1,5 uur beëindigd. (…) De volgende afspraken werden gemaakt:
  • De inspectie ontvangt de feitelijke verklaringen die als reactie op de aantijgingen door de internist zijn gegeven en eventuele andere stukken die door de advocaat als relevant worden beschouwd voor het inspectieonderzoek (inmiddels door de inspectie ontvangen d.d. 11 juli 2022)
  • Een eventueel vervolggesprek of aanvullende vragen zullen via de advocaat worden geregeld/gesteld.
2.9.
Bij e-mail van 11 juli 2022 heeft de advocaat van de internist onder meer als volgt aan IGJ bericht:
“In vervolg op het gesprek van 30 juni jl. treft u bijgaand, als toegezegd, de door cliënt aangegeven verklaringen aan. Het betreffen reacties op de aantijgingen door zowel de 3 co-assistenten als door de patiënte.”
2.10.
IGJ heeft in het kader van haar onderzoek gesprekken gevoerd met het ziekenhuis, de coassistenten, de AIOS, patiënte 1 en patiënte 2. Patiënte 1 heeft tijdens haar gesprek na de introductieronde haar moeder mondeling toestemming gegeven om namens haar het woord te voeren. IGJ heeft het gesprek vervolgens vervolgd met de moeder van patiënte 1.
2.11.
De in juni 2022 door het ziekenhuis ontvangen melding van patiënte 2 is separaat door Maruda onderzocht. Dit resultaten van dit onderzoek zijn neergelegd in de rapportage van Maruda van 14 november 2022. Deze rapportage is als addendum bij het eerste Maruda-rapport gevoegd. Ook ten aanzien van patiënte 2 heeft de internist zich volgens Maruda schuldig gemaakt aan (seksueel) grensoverschrijdend gedrag.
2.12.
Bij e-mail van 9 februari 2023 heeft IGJ met betrekking tot de melding van patiënte 2 onder meer als volgt aan de advocaat van de internist bericht:
“Het ziekenhuis stelde met behulp van extern onderzoeksbureau Maruda (…) intern onderzoek in. De inspectie ontving op 14 november 2022 de onderzoeksrapportage van het ziekenhuis. In bijlage 1, die aan deze brief is toegevoegd, staat het door patiënte ervaren grensoverschrijdend gedrag beschreven. Deze informatie is afkomstig uit het rapport van het onderzoeksbureau van 14 november 2022.
In het kader van het inspectieonderzoek aan uw cliënt het verzoek zijn zienswijze te geven over de behandeling van patiënte in de periode juni 2021 t/m oktober 2021.
Graag hierbij in het bijzonder zijn motivatie voor de frequentie van de poliklinische consulten en de door hem ingestelde diagnostiek (zoals het bloedonderzoek, het door hem meermaals uitgevoerde diagnostisch echografisch onderzoek, de verwijzingen naar andere specialisten en het door hem meermaals uitgevoerde onderzoek naar een hartruisje).”
2.13.
De advocaat van de internist heeft IGJ verzocht om kennisneming van het rapport van Maruda van 14 november 2022. IGJ heeft de advocaat van de internist bij e-mail van 28 februari 2023 bericht dat aan dit verzoek niet zal worden voldaan. Daarbij heeft IGJ erop gewezen dat het aan het ziekenhuis is om te beslissen of zij aan de internist een kopie van dit rapport wil verstrekken. De advocaat van de internist heeft hierop aan IGJ te kennen gegeven dat de internist zich niet over patiënte 2 zal uitlaten zolang hij het rapport van Maruda niet heeft.
2.14.
Bij e-mail van 13 juni 2023 heeft IGJ de internist nogmaals verzocht zijn zienswijze te geven over de behandeling van patiënte 2. Bij die brief heeft IGJ een kopie van het medisch dossier van patiënte 2 gevoegd. Nadat de advocaat van de internist te kennen had gegeven dat haar advies aan de internist om niet inhoudelijk over de behandeling van patiënte 2 te reageren ongewijzigd bleef, heeft IGJ de internist bij e-mail van 4 juli 2023 nogmaals in de gelegenheid gesteld om inhoudelijk te reageren. Bij e-mail van 18 juli 2023 heeft de advocaat van de internist een schriftelijke verklaring van de internist van 17 juli 2023 over de behandeling van patiënte 2 aan IGJ toegezonden.
2.15.
IGJ heeft bij e-mail van 15 september 2023 vier concept-toezichtsrapporten aan de advocaat van de internist toegezonden, die zijn opgesteld naar aanleiding van de verrichte onderzoeken naar grensoverschrijdend gedrag bij de coassistenten, de AIOS, patiënte 1 en patiënte 2. IGJ heeft de internist in deze e-mail verzocht deze rapporten op feitelijke onjuistheden te controleren.
2.16.
De advocaat van de internist heeft bij brief van 8 november 2023 in reactie op de brief van 15 september 2023 diverse bezwaren aangevoerd tegen de beide rapporten van Maruda en de vier toezichtsrapporten in conceptvorm. In deze brief vermeldt de advocaat van de internist onder meer dat het haar verstandig lijkt dat het onderzoekstraject bij IGJ voor nu on hold wordt gezet en dat op korte termijn hierover van gedachten wordt gewisseld. De inhoud van de brief moet verder volgens de advocaat van de internist – voor zover nodig – worden opgevat als klacht.
2.17.
IGJ heeft bij brief van 19 december 2023 op de brief van de advocaat van de internist van 8 november 2023 gereageerd. Daarbij heeft IGJ geconstateerd dat de brief van 8 november 2023 geen voorstellen bevat voor correctie op feitelijke onjuistheden in de vier conceptrapporten. IGJ heeft daarnaast in deze brief bericht dat geen gehoor zal worden gegeven aan het verzoek om het onderzoekstraject on hold te zetten en dat de brief van 8 november 2023 is doorgestuurd naar onder meer de klachtenfunctionaris van IGJ. Tevens is de internist in deze brief in de gelegenheid gesteld om zijn zienswijze tegen de vier concept-toezichtsrapporten kenbaar te maken.
2.18.
Bij e-mail van 12 januari 2024 heeft de advocaat van de internist de zienswijze van de internist tegen de vier toezichtsrapporten kenbaar gemaakt. Daarbij heeft de internist zich in de kern op het standpunt gesteld dat de toezichtsrapporten van IGJ op (zeer) onzorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen en (mede daardoor) onjuiste conclusies bevatten. Er is volgens de internist sprake van schending van de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. De internist stelt dat hij hierdoor schade lijdt en voor die schade heeft de internist IGJ in deze e-mail aansprakelijk gesteld.
2.19.
IGJ heeft bij e-mail van 23 januari 2024 aan de advocaat van de internist bericht dat zij vindt dat de toezichtsrapporten niet onzorgvuldig tot stand zijn gekomen en dat zij de algemene beginselen van behoorlijk bestuur niet heeft geschonden. Voor wat betreft alle meldingen is volgens IGJ hoor en wederhoor toegepast. Daarnaast wijst IGJ er in deze e-mail onder afwijzing van aansprakelijkheid op dat de internist in de gelegenheid is gesteld om te reageren op feitelijke onjuistheden en dat hij zijn zienswijze heeft kunnen geven. IGJ heeft bij deze e-mail de vier definitieve toezichtsrapporten gevoegd. De toezichtsrapporten zijn voor wat betreft de conclusies naar aanleiding van de zienswijze van de internist niet gewijzigd. IGJ komt in de definitieve toezichtsrapporten tot respectievelijk de volgende conclusies:
1. toezichtsrapport coassistenten:
“6.1 De internist heeft tijdens de onderwijssessie op 12 november 2021 in zijn rol als supervisor niet gehandeld zoals mag worden verwacht van een redelijk bekwaam en redelijk handelend superviserende zorgprofessional en een behoorlijk beroepsbeoefenaar betaamt.
De inspectie komt tot deze conclusie op grond van het volgende:
a. De internist heeft geen veilige opleidingssituatie gecreëerd
(…)
b. De internist ging met de echo-les buiten de reikwijdte van het curriculum coassistenten
(…)
c. De internist bereidde de echoles onvoldoende voor
(…)
d. De internist schond zijn geheimhoudingsplicht door het delen van nevenbevindingen zonder toestemming met derden
(…)
e. De internist gedroeg zich tijdens het echo-onderwijs onbetamelijk en grensoverschrijdend naar de coassistenten en schond hun privacy
(…)
f. Door het gebruikmaken van de videoknop van de privé-iPhone zijn heimelijke video-opnames gemaakt en grenzen van betamelijkheid en veiligheid overschreden
(…)
g. Er zijn schadelijke gevolgen voor de coassistenten, hun ouders, andere directe familieleden en het aanzien van de medische stand
(…)
6.2
In het handelen van de internist is sprake van een situatie die voor de veiligheid van patiënten of de zorg of anderszins voor het leveren van goede zorg een bedreiging kan betekenen.”
2. toezichtsrapport AIOS
“6.1 De internist heeft tijdens de onderwijssessie met de AIOS op 11 november 2021 in zijn rol als supervisor van de AIOS niet gehandeld zoals mag worden verwacht van een redelijk bekwaam en redelijk handelende superviserende zorgprofessional en een behoorlijk beroepsbeoefenaar betaamt.
De inspectie komt tot deze conclusie op grond van het volgende
a. De internist creëerde een onveilige werkrelatie
(…)
b. De internist ging buiten de reikwijdte van het curriculum van een AIOS interne geneeskunde
(…)
c. De voorbereiding op en de uitvoering van de echoles was gebrekkig
(…)
d. De internist gedroeg zich tijdens het echo-onderwijs onbetamelijk en grensoverschrijdend naar de AIOS en schond haar privacy
(…)
e. Er zijn schadelijke gevolgen voor de AIOS en het aanzien van de medische stand
(…)
6.2
In het handelen van de internist is sprake van een situatie die voor de veiligheid van patiënten of de zorg anderszins voor het leveren van goede zorg een bedreiging kan betekenen.”
3. toezichtsrapport patiënte 1:
“6.1 De internist heeft bij de behandeling van patiënte 1 niet gehandeld zoals mag worden verwacht van een redelijk bekwaam en redelijk handelende internist en als een behoorlijk beroepsbeoefenaar betaamt.
De inspectie komt tot deze conclusie op grond van het volgende:
a. De uitvoering en toepassing van POCUS was niet zorgvuldig en conform de richtlijn
(…)
b. De verslaglegging in het patiëntendossier en de communicatie met patiënte 1 was niet zorgvuldig
(…)
c. Er was sprake grensoverschrijdend gedrag door onnodige aanraking en ontkleding
(…)
d. De verslaglegging en opslag van de echobeelden was onzorgvuldig
(…)
6.2
In het handelen van de internist is sprake van een situatie die voor de veiligheid van patiënten of de zorg of anderszins voor het leveren van goede zorg een bedreiging kan betekenen.”
4. toezichtsrapport patiënte 2:
“6.1 De internist heeft bij de behandeling van patiënte 2 niet gehandeld zoals mag worden verwacht van een redelijk bekwaam en redelijk handelende internist en als een behoorlijk beroepsbeoefenaar betaamt.
De inspectie komt tot deze conclusie op grond van het volgende:
a. De uitvoering van het echografieonderzoek past niet bij de uitgangspunten voor POCUS en het taakgebied van de internist
(…)
b. De internist had onvoldoende aandacht voor de gevoelens en zorgen van patiënte 2, deed onnodig onderzoek en verwees niet tijdig door
(…)
c. De communicatie was niet zorgvuldig en de internist hield zich niet aan de vereisten van informatieverstrekking
(…)
d. Er was sprake van onnodige aanraking en ontkleding
(…)
e. De uitvoering van het rectaal toucher was niet zorgvuldig
(…)
f. de verslaglegging was onzorgvuldig en onvolledig
(…)
g. De verslaglegging en opslag van de echobeelden was onzorgvuldig
(…)
6.2
In het handelen van de internist is sprake van een situatie die voor de veiligheid van patiënten of de zorg of anderszins voor het leveren van goede zorg een bedreiging kan betekenen.”
2.20.
De coassistenten hebben een klaagschrift ingediend bij het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Amsterdam. Bij beslissing van 24 maart 2023 heeft dit college – kort gezegd – de klacht van de coassistenten in alle onderdelen gegrond verklaard en de doorhaling bevolen van de inschrijving van de internist in het BIG-register. De internist is van die beslissing in beroep gekomen. Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg (CTG) heeft bij beslissing van 21 december 2023 de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege uitsluitend voor wat betreft de opgelegde maatregel vernietigd en voor dat deel opnieuw rechtdoende aan de internist de maatregel opgelegd van schorsing van de bevoegdheid om de aan de inschrijving in het BIG-register verbonden bevoegdheden uit te oefenen voor de duur van één jaar.
2.21.
Op 4 april 2024 heeft de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (hierna: ‘de Minister’) beslist op de door de internist ingediende klacht tegen de wijze waarop IGJ de meldingen over hem heeft onderzocht. De Minister heeft de uit dertien onderdelen bestaande klacht – nadat de Klachtadviescommissie IGJ advies had uitgebracht – uitsluitend gegrond verklaard voor zover het betreft dat het zorgvuldig was geweest de internist actief te informeren over het proces van het onderzoek. De Minister heeft dit oordeel als volgt toegelicht:
“Het proces van onderzoeken van de verschillende meldingen, afkomstig van verschillende mensen in verschillende hoedanigheden (patiënten, coassistenten, AIOS) over dezelfde zorgverlener, is voor de inspectie complex want omvangrijk. Een dergelijk onderzoek richt zich op een samenhangend oordeel of de zorgverlener een bedreiging vormt voor de kwaliteit en/of de veiligheid van zorg. Tegelijkertijd dient de inspectie de privacy van de verschillende melders te waarborgen. Het is daarom dat de inspectie heeft gekozen voor het opstellen van vier afzonderlijke rapportages. Rapportages die allemaal bijdragen aan de overall conclusie. Reden waarom de inspectie ervoor heeft gekozen samenhangende informatie van de verschillende onderzoeken in alle vier de rapporten op te nemen. Dit onderzoeksproces heeft mede daarom geruime tijd in beslag genomen. Hiervoor heeft de inspectie al excuses aangeboden aan uw cliënt. Wat ik daarbij van belang vind, is dat bij een onderzoek dat zo lang duurt, de betrokkenen op de hoogte worden gehouden van de voortgang. Uw klacht hierover dat de inspectie dit onvoldoende heeft gedaan is terecht. Voor de inspectie is dit een belangrijk aandachtspunt, omdat een dergelijk onderzoek voor melders en degenen waarover wordt gemeld, een grote impact heeft. Dat maakt het van belang om voortvarend onderzoek te doen, en betrokkenen periodiek te informeren over de voortgang.
Wat betreft de suggestie van de klachtadviescommissie om in de uitnodigingsbrief voor het gesprek op 30 juni 2022 duidelijker op te nemen over welke zorgverleners de meldingen gingen, merk ik het volgende op. De tekst van de brief had op dit punt concreter kunnen zijn. Daar staat wel tegenover dat uw cliënt door het ziekenhuis erover was geïnformeerd dat de melding van het ziekenhuis aan de inspectie zowel de coassistenten, een patiënte als de AIOS betrof. Verder geldt dat als uw cliënt inhoudelijk met de inspectie had gesproken over de melding, ook uitgebreid was besproken dat de melding betrekking had op de drie coassistenten, een patiënte en de AIOS.
Op twee klachtonderdelen heeft de klachtadviescommissie IGJ zich onthouden van een oordeel, Ik volg de klachtadviescommissie wat betreft klachtonderdeel 10 waar wordt opgemerkt dat het in het algemeen past bij de werkwijze en het onderzoek van een inspectie om onderzoeksbevindingen te combineren, bijvoorbeeld uit eigen onderzoek en het Maruda-rapport. Wat betreft uw klacht dat onzorgvuldig geciteerd zou zijn uit het Maruda-rapport, het volgende. De toezichtafdeling heeft in haar brief van 19 december 2023 toegelicht hoe zij het Maruda-rapport heeft gebruikt in de voer meldingen en waarom. Ik onderschrijf de redenering dat het in samenhang gebruiken van de informatie uit de voer deelrapporten en het Maruda-rapport noodzakelijk is om tot een samenhangende conclusie en oordeel te komen.”
2.22.
IGJ heeft op 5 april 2024 een tuchtklacht ingediend tegen de internist bij het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Amsterdam. Deze tuchtklacht heeft betrekking op het handelen van de internist ten opzichte van de AIOS, patiënte 1 en patiënte 2. Ter onderbouwing van haar klaagschrift heeft IGJ niet alleen de toezichtsrapporten betreffende de AIOS en de beide patiëntes overgelegd maar ook het toezichtsrapport betreffende de coassistenten. IGJ heeft met het oog op het aflopen van de aan de internist opgelegde schorsing verzocht de tuchtklacht met spoed te behandelen.

3.Het geschil

3.1.
De internist vordert – zakelijk weergegeven – bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. IGJ te gebieden a) de vier toezichtsrapporten (met nummers M2059985, M20559099, M2060023 en M2064311) in te trekken, b) daarop nooit meer een beroep te doen en c) deze instructie op te leggen aan de partijen aan wie zij deze toezichtsrapporten reeds heeft toegezonden;
II. IGJ te gebieden de aantekening in het register als bedoeld in artikel 25 van de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (Wkkgz) juncto artikel 8.28 van het Uitvoeringsbesluit Wkkgz (UB Wkkgz) door te halen;
III. IGJ te veroordelen in de proces- en nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.2.
Daartoe voert de internist – samengevat – het volgende aan. Voor het eigen onderzoek van IGJ ontbreekt een wettelijke grondslag. Aan IGJ zijn verplichte meldingen van geweld in de zorgrelatie gedaan. Op de voet van artikel 8.8 lid 1 van het Uitvoeringsbesluit Wkkgz verricht IGJ eerst zelf onderzoek indien zij vaststelt dat de betrokken zorgaanbieder niet zelf het nodige onderzoek doet of dat onderzoek niet voldoet aan de gestelde eisen. Het ziekenhuis heeft zelf onderzoek gedaan en kennelijk is IGJ van mening dat dit onderzoek aan de gestelde eisen voldoet, aangezien zij volledig aansluit bij de conclusies van de Maruda-rapporten. IGJ is dus op onjuiste gronden een eigen onderzoek gestart. Daarnaast stelt de internist – onder verwijzing naar een rapport van bevindingen van emeritus prof. dr. Van Koppen van 21 februari 2024 – dat aan de toezichtsrapporten zowel qua inhoud als de wijze van totstandkoming de volgende ernstige gebreken kleven:
Hoor en wederhoor is in onvoldoende mate toegepast. Tijdens het gesprek op 30 juni 2022 zijn alleen de meldingen van de coassistenten en patiënte 1 besproken. Na toezending van de vier schriftelijke verklaringen zijn met betrekking tot de coassistenten en patiënte 1 geen nadere vragen door IGJ gesteld. Vervolgens worden door IGJ in de desbetreffende twee toezichtsrapporten wel vergaande conclusies getrokken over kwesties waarover de internist niet zelf heeft verklaard en waarover hij niet is bevraagd. Daarbij wijst de internist in het bijzonder op het hem gemaakte verwijt dat hij de echobeelden niet heeft opgeslagen. De internist stelt dat hij pas eind februari 2023 in kennis is gesteld van de melding van patiënte 2 en het naar aanleiding van die melding door IGJ gestarte onderzoek. Het onderzoeksrapport van Maruda betreffende deze melding stelt de internist pas in het kader van deze kortgedingprocedure te hebben ontvangen. In het toezichtrapport worden vaststellingen gedaan waarover de internist stelt niet te zijn bevraagd. De internist stelt dat hij over de melding van de AIOS in het geheel niet is gehoord. Daarbij merkt de internist op dat hij niet weet wie deze AIOS is en om welk onderwijsmoment het gaat.
Onvoldoende duidelijk blijkt uit de toezichtsrapporten wat de aantijgingen precies inhouden en ook is het feitenkader onvoldoende duidelijk en ontbreekt de toetsingsnorm.
De toezichtsrapporten zijn inhoudelijk misleidend, nu hierin over en weer melding wordt gemaakt van de bevindingen over andere (vermeende) incidenten. In het rapport over de AIOS wordt het Maruda-rapport geciteerd als ware dit rapport ook over de AIOS geschreven. Dat is volgens de internist niet juist. Evenmin is juist dat de melding van het OM eveneens betrekking had op het incident met de AIOS.
IGJ legt ten onrechte de Maruda-rapporten, waartegen serieuze bezwaren bestaan, aan haar eigen toezichtsrapporten ten grondslag.
De conclusies van de IGJ volgens niet consistent uit de rapporten. De internist wijst er daarbij op dat steevast volledig aan zijn verklaringen voorbij is gegaan.
Ter zitting heeft de internist desgevraagd toegelicht dat de gebreken A en E de kern vormen van zijn bezwaren.
3.3.
IGJ dient volgens de internist vanwege deze gebreken de toezichtsrapporten in te trekken en haar moet worden verboden hierop nog een beroep te doen. Ook moet zij de rapporten terughalen bij degenen aan wie zij deze reeds heeft verstrekt en ook die personen moet worden verboden zich nog op deze rapporten te beroepen. Ten slotte stelt de internist dat op basis van gebrekkige toezichtsrapporten is overgegaan tot het maken van de aantekening in het register als bedoeld in artikel 25 Wkkgz en artikel 28 van het Uitvoeringsbesluit Wkkgz. Ook het maken van die aantekening is volgens de internist jegens hem onrechtmatig en om die reden dient deze te worden verwijderd.
3.4.
IGJ voert verweer, dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.

4.De beoordeling van het geschil

4.1.
De internist heeft in de eerste plaats gesteld dat IGJ niet de bevoegdheid toekwam om zelfstandig onderzoek te doen naar de bij haar door het ziekenhuis gedane meldingen over (seksueel) grensoverschrijdend gedrag van de internist jegens de coassistenten, de AIOS en patiëntes 1 en 2. In die stelling wordt de internist niet gevolgd. Uit artikel 25 Wkkgz volgt dat IGJ meldingen van aanbieders en zorgverleners als bedoeld in artikel 11 Wkkgz en andere meldingen onderzoekt teneinde vast te stellen of sprake is van een situatie die voor de veiligheid van cliënten of de zorg een ernstige bedreiging kan betekenen of met het oog op het belang van een goede zorg anderszins noodzaakt tot nader onderzoek. In artikel 25 lid 2 Wkkgz is bepaald dat krachtens algemene maatregel van bestuur regels worden gesteld omtrent onder meer de wijze waarop een melding wordt gedaan en de wijze waarop een melding wordt onderzocht. Het voorlopig oordeel dat IGJ bevoegd was zelfstandig onderzoek te doen baseert de voorzieningenrechter op de op verzoek van de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal door de Minister bij brief van 28 oktober 2013 verstrekte ‘Doorlopende integrale toelichting op artikelen van het voorstel van Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (32 402)’, (Kamerstukken 2013-2014, 32402 nr. F). In de toelichting op artikel 25 Wkkgz valt te lezen dat er voor IGJ nadrukkelijk een taak ligt indien een melding/meldingen aanleiding geeft/geven te veronderstellen dat mogelijk een groter belang in het geding is, te weten situaties die mogelijk een ernstige bedreiging van de veiligheid van cliënten of de zorg met zich brengen, of waarbij anderszins met het oog op het belang van een goede zorg onderzoek noodzakelijk is te achten. Deze formulering brengt tot uitdrukking dat niet elke melding van een overtreding van een wettelijke bepaling tot nader onderzoek van IGJ behoeft te leiden. Die aanleiding is er echter wel als IGJ in het kader van haar overheidsverantwoordelijkheid voor de zorg vaststelt dat er sprake is van zaken die het individuele belang van de melders overstijgen. Dan kan er wel degelijk reden zijn nader te onderzoeken of sprake is van onveilige situaties of bedreiging van de kwaliteit van de zorg. In dit geval zag IGJ zich geconfronteerd met zes meldingen (drie van de coassistenten, één van de AIOS, één van patiënte 1 en één van patiënte 2), die alle betrekking hebben op (seksueel) grensoverschrijdend handelen van de internist in respectievelijk een zorgrelatie en een onderwijssetting. In die situatie heeft IGJ in redelijkheid kunnen aannemen dat er mogelijk sprake is van zaken die het individuele belang van de melders overstijgen en heeft zij dus tot het verrichten eigen (nader) onderzoek naar alle meldingen kunnen overgaan teneinde te bezien of sprake is van onveilige situaties of bedreiging van de kwaliteit van de zorg. Om dat te kunnen beoordelen is het vervolgens begrijpelijk dat IGJ ervoor heeft gekozen de bevindingen betreffende alle onderzochte meldingen in samenhang te bezien en te beoordelen.
4.2.
Bij de verdere beoordeling van de vorderingen van de internist neemt de voorzieningenrechter als uitgangspunt dat IGJ bij de uitoefening van haar taken, waaronder begrepen het uitvoeren van toezichtsonderzoeken, een grote mate van beoordelingsvrijheid toekomt. Dit brengt met zich dat de voorzieningenrechter zich terughoudend dient op te stellen in het kader van de beoordeling van de rechtmatigheid van het handelen van IGJ. Voor het door de internist gevorderde ingrijpen van de voorzieningenrechter is dan ook slechts plaats indien IGJ in redelijkheid niet tot haar toezichtsrapporten in huidige vorm heeft kunnen komen.
4.3.
Als eerste komt de voorzieningenrechter toe aan de vraag of IGJ het beginsel van hoor en wederhoor heeft geschonden. Ten aanzien van de meldingen van de coassistenten en patiënte 1 is naar het oordeel van de voorzieningenrechter van een schending geen sprake. Daartoe wordt overwogen dat – naar niet ter discussie staat – de internist op 10 maart 2022 digitaal is gehoord door de Raad van Bestuur van het ziekenhuis over een aangezegde toegangsontzegging. In de uitnodigingsbrief voor dat gesprek is de internist erop gewezen dat hij desgewenst ook zijn bezwaren tegen het (destijds tussentijdse) eerste Maruda-rapport naar voren kan brengen. Van die mogelijkheid heeft de internist geen gebruik gemaakt. In het kader van het eerste Maruda-onderzoek is de internist eveneens de mogelijkheid geboden om met de onderzoekers van Maruda in gesprek te treden om zijn kant van het verhaal te vertellen. De internist heeft ervoor gekozen om alleen schriftelijk vragen van de onderzoekers van Maruda te beantwoorden. In dat verband heeft hij schriftelijke verklaringen aan Maruda ter beschikking gesteld. Ook in het kader van het eigen onderzoek van IGJ naar de meldingen van de coassistenten en patiënte 1 heeft de internist ervoor gekozen om de dialoog met de onderzoekers van IGJ uit de weg te gaan en heeft hij volstaan met het toezenden van de door hem in het kader van het Maruda-onderzoek opgestelde schriftelijke verklaringen. Dit is een eigen keuze van de internist geweest en de gevolgen van die keuze komen volledig voor zijn rekening en risico. IGJ heeft de concept-toezichtsrapporten betreffende de coassistenten en patiënte 1 op 15 september 2023 aan de internist voorgelegd voor controle op feitelijke onjuistheden. De internist heeft in zijn reactie van 8 november 2023 niet op feitelijke onjuistheden in de desbetreffende twee toezichtsrapporten gewezen. IGJ heeft de internist vervolgens in de gelegenheid gesteld om zijn zienswijze op de twee toezichtsrapporten kenbaar te maken en van die mogelijkheid heeft de internist gebruik gemaakt. IGJ heeft vervolgens voordat zij tot definitieve vaststelling van de beide toezichtsrapporten is overgegaan inhoudelijk op deze zienswijzen gereageerd. IGJ heeft daarmee het beginsel van hoor en wederhoor in het kader van de totstandkoming van de desbetreffende twee toezichtsrapporten in voldoende mate toegepast.
4.4.
Ook ten aanzien van patiënte 2 is van een schending van het beginsel van hoor en wederhoor geen sprake. Aan de internist kan worden toegegeven dat hij in relatief laat stadium van het onderzoek door IGJ op de hoogte is gesteld van de door patiënte 2 gedane melding en het feit dat Maruda ook die melding onderzocht. Dit is echter onvoldoende reden om een schending van het beginsel van hoor en wederhoor te kunnen aannemen. IGJ heeft de internist immers meerdere keren onder verstrekking van een deel van het tweede Maruda-rapport en het medisch dossier van patiënte 2 verzocht inhoudelijk in te gaan op de behandeling van deze patiënte. De internist heeft op 18 juli 2023 aan dit verzoek gehoor gegeven. Het daarbij aan de internist verstrekte deel van het tweede Maruda-rapport bevat een opsomming van de door patiënte 2 geuite klachten. Dat de internist niet uitdrukkelijk is gevraagd om te reageren op de hem gemaakte verwijten dat hij onvoldoende aandacht heeft gehad voor de zorgen en gevoelens van deze patiënte, dat hij niet zorgvuldig met haar heeft gecommuniceerd en zich schuldig heeft gemaakt aan onnodige aanrakingen, zoals hij stelt, kan de internist niet baten. Uit de door patiënte 2 gedane melding blijkt genoegzaam dat haar klachten ook deze onderdelen betreffen en de internist had zich dat als medisch specialist derhalve moeten realiseren. Het toezichtsrapport betreffende patiënte 2 is vervolgens door IGJ aan de internist gezonden voor controle op feitelijke onjuistheden. De internist heeft van die mogelijkheid geen gebruik gemaakt. IGJ heeft de internist vervolgens in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze op het toezichtsrapport kenbaar te maken en van die mogelijkheid heeft de internist gebruik gemaakt. In reactie op die zienswijze heeft IGJ te kennen gegeven dat zij geen aanleiding ziet om het toezichtsrapport te herzien.
4.5.
De omstandigheid dat de internist – zoals hij terecht opmerkt – niet is gehoord over het hem gemaakte – en naar het oordeel van IGJ gegronde – verwijt dat hij de echobeelden niet heeft opgeslagen, kan ter zake van patiëntes 1 en 2 niet tot een ander oordeel leiden. Daartoe is van belang dat dit onderdeel niet de kern betreft van het verwijt dat de internist door de patiëntes 1 en 2 wordt gemaakt. Kern van het verwijt is immers dat de internist zich schuldig heeft gemaakt aan (seksueel) grensoverschrijdend gedrag. Het niet uitdrukkelijk horen van de internist over het niet opslaan van de echobeelden betreft bovendien een omissie van zodanig gering gewicht, bezien in het licht van het kernverwijt, dat IGJ op grond hiervan in redelijkheid niet tot intrekking van de desbetreffende twee toezichtsrapporten kan worden verplicht. Daarbij tekent de voorzieningenrechter nog aan dat de internist zijn stelling dat hij niet over het opslaan van de echobeelden is gehoord te zijner tijd aan het tuchtcollege ter beoordeling kan voorleggen, zodat hij ook niet op onevenredige wijze in zijn belangen is geschaad.
4.6.
In het kader van het onderzoek naar aanleiding van de melding van het ziekenhuis over de AIOS is naar het oordeel van de voorzieningenrechter het beginsel van hoor en wederhoor wel door IGJ geschonden. Daartoe is redengevend dat de internist niet vóór de totstandkoming van het concept-toezichtsrapport uitdrukkelijk door IGJ in de gelegenheid is gesteld om zijn standpunt over de melding van de AIOS naar voren te brengen. Hoewel in het eerste Maruda-rapport op pagina 9 staat vermeld dat nog een andere persoon melding heeft gemaakt van grensoverschrijdend gedrag tijdens echo-onderwijs en de internist hiermee wellicht de link naar klacht van de AIOS had kunnen leggen, laat dit onverlet dat gesteld noch gebleken is dat Maruda die klacht aan de internist heeft voorgelegd en hij hierop heeft kunnen reageren. Niet ter discussie staat dat de klacht van de AIOS over het handelen van de internist gedurende het echo-onderwijs aan de orde is geweest tijdens de digitale bespreking met de Raad van Bestuur van het ziekenhuis op 10 maart 2022. Van de zijde van de internist is toen vermeld dat hij niet bekend was met de klacht en de persoon van de AIOS. In haar brief van 17 maart 2022 heeft de Raad van Bestuur geconcludeerd dat grensoverschrijdend gedrag ten aanzien van de AIOS niet geheel is komen vast te staan. Kennelijk is daarna niet (meer) door het ziekenhuis en/of Maruda met de internist over de klacht van de AIOS gesproken. Er kan op grond van de thans voorhanden informatie dan ook niet vanuit worden gegaan dat de internist ermee bekend was dat het ziekenhuis de klacht van de AIOS eveneens aan IGJ had gemeld en dat IGJ had besloten ook deze klacht zelfstandig te onderzoeken. Vervolgens is van belang dat – zoals IGJ ter zitting heeft erkend – noch in de aan de internist verzonden uitnodiging voor de bespreking van 30 juni 2022 noch uit het verslag van die bespreking blijkt dat door IGJ aan de internist expliciet is gemeld dat de klacht van de AIOS tijdens die bespreking aan de orde zou komen/is gekomen en dat hij hierop kon/heeft kunnen reageren. De internist behoefde daar dan ook redelijkerwijs niet op bedacht te zijn. Voor zover IGJ de klacht van de AIOS daadwerkelijk op 30 juni 2022 beoogde te bespreken, lag het bovendien op haar weg om de internist er na de ontvangst van de door de internist toegezonden schriftelijke verklaringen expliciet op te wijzen dat hij daarmee nog niet op de klacht van de AIOS had gereageerd. IGJ heeft dit echter niet gedaan. Daarmee heeft IGJ de internist onvoldoende gelegenheid geboden om kennis te nemen van de klacht van de AIOS en om zijn standpunt over de melding van de AIOS voorafgaand aan het opstellen van het toezichtsrapport kenbaar te maken. IGJ heeft in zoverre onrechtmatig jegens de internist gehandeld.
4.7.
De vordering die strekt tot intrekking van het toezichtsrapport over de klacht van de AIOS is op grond van het voorgaande dan ook toewijsbaar. Voor zover IGJ voornemens is opnieuw een toezichtsrapport over deze klacht op te stellen, dient zij de internist vooraf in de gelegenheid te stellen om op die klacht te reageren. Daarbij is het aan de internist om te bepalen of hij die reactie schriftelijk dan wel mondeling wenst te verstrekken. Vervolgens dient IGJ haar toezichtsonderzoek te vervolgen conform de daarvoor geldende wettelijke vereisten. In de veroordeling tot intrekking van dit toezichtsrapport ligt besloten dat IGJ zich niet meer op dit rapport mag beroepen. Er bestaat dan ook geen aanleiding voor een veroordeling van IGJ daartoe. De internist vordert tevens dat aan IGJ wordt opgelegd deze instructie op te leggen aan de partijen aan wie zij deze toezichtsrapporten reeds heeft toegezonden. De voorzieningenrechter gaat ervan uit dat IGJ deze partijen op eigen initiatief zal berichten over de opgelegde intrekking van dit toezichtsrapport en het feit dat daarop geen beroep meer mag worden gedaan. Zodoende bestaat er evenmin aanleiding om IGJ daartoe te veroordelen.
4.8.
De overige stellingen van de internist rechtvaardigen niet de conclusie dat IGJ in het kader van (de totstandkoming van) de overige drie toezichtsrapporten onrechtmatig jegens hem heeft gehandeld. Dat in deze overige drie rapporten melding wordt gemaakt van de klacht van de AIOS, zonder dat de internist daarover naar behoren is gehoord, brengt niet mee dat die drie rapporten daardoor als onrechtmatig moeten worden aangemerkt. De klacht van de AIOS is hierin slechts als bijkomende informatie benoemd, en niet als doorslaggevend redengevend feit voor de conclusies in de desbetreffende rapporten. Zoals gezegd, komt IGJ bij het uitvoeren van toezichtsonderzoek en het opstellen van toezichtsrapporten een grote mate van beleidsvrijheid toe. Die beleidsvrijheid strekt zich mede uit tot de wijze waarop IGJ haar onderzoek inricht en de weging van de in het kader van het onderzoek door haar vergaarde informatie. De coassistenten en patiëntes 1 en 2 hebben allen in heldere bewoordingen duidelijk gemaakt welke gedragingen zij de internist verwijten en de internist is van die verwijten in voldoende mate door zowel het ziekenhuis, Maruda en IGJ op de hoogte gesteld en hij heeft voldoende gelegenheid gehad om zijn standpunt hieromtrent kenbaar te maken. IGJ heeft in de desbetreffende drie toezichtsrapporten de aan het adres van de internist gemaakte aantijgingen in voldoende mate uitgewerkt. De internist wordt dan ook niet gevolgd in zijn standpunt dat dit niet is gebeurd. Anders dan de internist stelt, heeft IGJ naar het oordeel van de voorzieningenrechter ook de onderzoeksvraag en het toetsingskader in de toezichtsrapporten voldoende helder verwoord. De internist wordt niet gevolgd in zijn stelling dat dat IGJ heeft verzuimd om zelf onderzoek te verrichten. Uit de toezichtsrapporten blijkt genoegzaam dat IGJ niet alleen informatie uit de Maruda-rapporten maar ook zelfstandig verkregen informatie en bevindingen, onder meer uit de door haar gehouden verhoren van de betrokken personen, aan haar conclusies in de toezichtsrapporten ten grondslag heeft gelegd. Daarnaast valt niet in te zien op grond waarvan het IGJ verboden zou moeten worden om de inhoud van de Maruda-rapporten als één van haar ter beschikking staande informatiebronnen mede aan de eigen toezichtsrapporten ten grondslag te leggen. Er is geen aanleiding om te veronderstellen dat Maruda haar onderzoek ten aanzien van de coassistenten en patiëntes 1 en 2 ondeugdelijk zou hebben verricht. De internist stelt dat geen van de door hem in zijn zienswijzen gemaakte op- en aanmerkingen op de concept-toezichtsrapporten heeft geleid tot een inhoudelijke aanpassing van de concept-toezichtsrapporten. Met dit argument wordt de lat voor het aannemen van onrechtmatig handelen van IGJ echter bij lange na niet gehaald. IGJ heeft in haar toezichtsrapporten de inhoud van de zienswijze weergegeven en deze vervolgens in haar oordeelsvorming betrokken. De toezichtsrapporten geven daarmee voldoende inzicht in de wijze waarop IGJ ten aanzien van de coassistenten en patiëntes 1 en 2 tot haar conclusies is gekomen. Meer in het bijzonder heeft IGJ in haar rapporten voldoende toegelicht waarom zij bij tegengestelde verklaringen de ene verklaring aannemelijker vindt dan de andere. Voor zover de internist betoogt dat op IGJ een verplichting rust om de melders met zijn op- en aanmerking op de conceptrapporten te confronteren, geldt dat die verplichting niet op IGJ rust. Niet valt overigens ook in te zien dat met het aannemen van die verplichting een redelijk doel zou worden gediend, omdat naar verwachting een dergelijke confrontatie slechts zal verzanden in een welles-nietes-discussie. De in voldoende mate uit de rapporten blijkende toegepaste wijze van toetsing/weging van de haar beschikbare informatie komt de voorzieningenrechter deugdelijk voor en de uitkomsten van die toetsing/weging door IGJ kunnen de aan te leggen beperkte toets der kritiek eveneens doorstaan. Ten aanzien van de coassistenten tekent de voorzieningenrechter nog aan dat het CTG inmiddels de gegrondverklaring door het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Amsterdam van de klacht van de coassistenten in alle onderdelen in beroep heeft bekrachtigd. Een verdergaande toetsing van de toezichtsrapporten op detailniveau, zoals de internist in feite verlangt, is vanwege de hiervoor geschetste beleidsvrijheid van IGJ en de daaruit voortvloeiende marginale rechterlijke toetsingsmaatstaf in dit kort geding niet mogelijk. De bevindingen van emeritus prof. dr. Van Koppen leggen mede in het licht van deze toetsingsmaatstaf onvoldoende gewicht in de schaal om tot een ander oordeel te komen.
4.9.
Uit het voorgaande volgt dat de vordering van de internist tot intrekking van de toezichtrapporten betreffende de coassistenten en patiëntes 1 en 2 moet worden afgewezen. Voormelde afwijzing brengt reeds met zich dat er evenmin grond is om de aantekening in het register als bedoeld in artikel 25 Wkkgz en artikel 8.28 UB Wkkgz door IGJ te laten verwijderen. De daartoe strekkende vordering zal dus eveneens worden afgewezen.
4.10.
De voorzieningenrechter ziet in de uitkomst van deze kortgedingprocedure aanleiding om te bepalen dat iedere partij de eigen proceskosten draagt.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
5.1.
gebiedt IGJ om het toezichtsrapport over de melding betreffende de AIOS in te trekken en bepaalt dat voor zover IGJ ter zake opnieuw een toezichtsrapport wil uitbrengen, zij gehouden is de internist voorafgaand (naar keuze van de internist schriftelijk of mondeling) gelegenheid te bieden om op de klacht van de AIOS reageren, waarna IGJ gehouden is het toezichtsonderzoek te vervolgen conform de daarvoor geldende wettelijke vereisten;
5.2.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.3.
bepaalt dat iedere partij de eigen kosten draagt;
5.4.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. T.F. Hesselink en in het openbaar uitgesproken op 25 april 2024.
mw