ECLI:NL:RBDHA:2024:6141

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 maart 2024
Publicatiedatum
24 april 2024
Zaaknummer
SGR 23/1485
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen de vastgestelde WOZ-waarde van een onroerende zaak in Pijnacker-Nootdorp

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 8 maart 2024 uitspraak gedaan in een geschil over de vastgestelde waarde van een onroerende zaak in Pijnacker-Nootdorp. De belanghebbende, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde G. Gieben en mr. M.M. Vrolijk, heeft bezwaar gemaakt tegen de beschikking van de heffingsambtenaar van de gemeente Pijnacker-Nootdorp, die de waarde van de woning op 1 januari 2021 had vastgesteld op € 437.000. De belanghebbende betwist deze waarde en stelt dat de woning een waarde van € 417.000 zou moeten hebben.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de heffingsambtenaar voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de vastgestelde waarde niet te hoog is. De rechtbank oordeelt dat de vergelijkingsobjecten die door de heffingsambtenaar zijn aangedragen, voldoende vergelijkbaar zijn en dat de heffingsambtenaar rekening heeft gehouden met de verschillen tussen de woning en deze objecten. De rechtbank heeft ook overwogen dat de mogelijke overlast van het spoor en de aanwezigheid van de brandgang niet leiden tot een lagere waardering, omdat deze factoren al zijn verdisconteerd in de verkoopprijzen van de vergelijkingsobjecten.

Daarnaast heeft de rechtbank geoordeeld dat de heffingsambtenaar niet verplicht is om alle details van de waardering inzichtelijk te maken, en dat de schending van artikel 40, tweede lid, van de Wet WOZ, waarbij niet alle gevraagde stukken zijn verstrekt, niet leidt tot niet-ontvankelijkheid van het beroep. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en de heffingsambtenaar veroordeeld in de proceskosten van de belanghebbende, vastgesteld op € 438,50, en in de kosten voor het woningwaarderapport, vastgesteld op € 10,69. Tevens is de heffingsambtenaar opgedragen het griffierecht van € 50 aan de belanghebbende te vergoeden.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Team belastingrecht
zaaknummer: SGR 23/1485

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 maart 2024 in de zaak tussen

[belanghebbende] , wonende te [woonplaats] , belanghebbende(gemachtigde: G. Gieben),

en

de heffingsambtenaar van de gemeente Pijnacker-Nootdorp, heffingsambtenaar.

De bestreden uitspraak op bezwaar

De uitspraak van de heffingsambtenaar van 13 januari 2023 op het bezwaar van belanghebbende tegen de beschikking waarbij de waarde van de onroerende zaak gelegen aan de [adres 1] te [plaatsnaam] (de woning) op 1 januari 2021 (de waardepeildatum) op de voet van artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) voor het kalenderjaar 2022 is vastgesteld op € 437.000 (de beschikking).

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op [adres 3] februari 2024.
Namens belanghebbende is verschenen mr. M.M. Vrolijk, kantoorgenoot van gemachtigde. De heffingsambtenaar heeft zich laten vertegenwoordigen door [naam 1] en [naam 2] .

Overwegingen

1. In geschil is de waarde van de woning op de waardepeildatum. Belanghebbende bepleit een waarde van € 417.000.
2. Ingevolge artikel 17, tweede lid, van de Wet WOZ wordt de waarde van de woning bepaald op de waarde die aan de woning dient te worden toegekend, indien de volle en onbezwaarde eigendom daarvan zou kunnen worden overgedragen en de verkrijger de zaak in de staat waarin die zich bevindt, onmiddellijk en in volle omvang in gebruik zou kunnen nemen.
3. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de heffingsambtenaar met de matrix en wat overigens is aangevoerd, aannemelijk gemaakt dat de waarde van de woning niet op een te hoog bedrag is vastgesteld. De rechtbank acht de vergelijkingsobjecten van de heffingsambtenaar voldoende vergelijkbaar en is van mening dat hij voldoende rekening heeft gehouden met de verschillen tussen de woning en de vergelijkingsobjecten. De heffingsambtenaar heeft de door belanghebbende aangedragen vergelijkingsobjecten, [adres 2] en [adres 3] , opgenomen in zijn matrix en laten zien dat deze objecten ook de huidige waarde onderbouwen. Belanghebbende maakt met wat hij verder aanvoert niet aannemelijk dat moet worden uitgegaan van een lagere waardering. De mogelijke overlast van het spoor en de aanwezigheid van de brandgang leiden niet tot een vermindering van de waarde, omdat de heffingsambtenaar gemotiveerd heeft gesteld dat deze omstandigheden al zijn verdisconteerd in de verkoopprijzen van de vergelijkingsobjecten.
4. Wat belanghebbende verder aanvoert, doet aan het hiervoor gegeven oordeel niets af. Belanghebbende stelt dat de heffingsambtenaar de indexeringspercentages, de onderlinge correcties van KOUDV en liggingsfactoren en de waarde van de objectonderdelen niet inzichtelijk heeft gemaakt. De heffingsambtenaar heeft ter zitting naar het oordeel van de rechtbank voldoende inzichtelijk gemaakt hoe het indexeringspercentage tot stand komt. Wat betreft de correctie van de KOUDV- en liggingsfactoren en de waarde van de objectonderdelen overweegt de rechtbank dat de heffingsambtenaar niet verplicht is deze inzichtelijk te maken. Waarderen is geen exacte wetenschap en het beoordelen van de juistheid van de waarde gaat niet over de vraag of de juiste bedragen zijn vastgesteld voor de verschillen in KOUDV- en liggingsfactoren of over het vaststellen van de juiste bedragen van samenstellende onderdelen van de woning, maar om de beoordeling van de WOZ-waarde als geheel. [1]
5. Belanghebbende stelt verder dat artikel 40, tweede lid, van de Wet WOZ is geschonden, omdat de heffingsambtenaar de door belanghebbende gevraagde stukken in bezwaar niet heeft toegezonden. De heffingsambtenaar heeft ter zitting verklaard, dat enkele gegevens inderdaad niet verstrekt zijn. Artikel 40, tweede lid, van de Wet WOZ is dus geschonden. Belanghebbende heeft in beroep alsnog kennis kunnen nemen van de gevraagde stukken en heeft deze kunnen betwisten. De rechtbank passeert het gebrek daarom met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht. Vanwege de schending van artikel 40, tweede lid, van de Wet WOZ, komt de rechtbank niet toe aan een beoordeling over een proceskostenvergoeding voor het laat indienen van het verweerschrift.
6. Gelet op wat hiervoor is overwogen, is het beroep ongegrond.
7. De rechtbank veroordeelt de heffingsambtenaar in de proceskosten die belanghebbende redelijkerwijs heeft moeten maken in verband met de behandeling van het beroep. De rechtbank stelt het gewicht in deze zaak vast op 0,25 (licht), aangezien het gaat om een lichte schending van formele aard die eenvoudig geconstateerd kan worden en bovendien niets afdoet aan de vastgestelde waarde van de woning. De rechtbank stelt alsdan de te vergoeden kosten op grond van het Besluit proceskostenvergoeding bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 438,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 875 (tarief 2024) en een wegingsfactor 0,25). De vergoeding voor de kosten van het woningwaarderapport zal de rechtbank bepalen op (afgerond) € 10,69 (1/6 uur x € 53 te vermeerderen met 21% btw), nu het niet aannemelijk is dat de taxateur van belanghebbende meer dan een geringe hoeveelheid tijd aan het rapport heeft besteed. [2]

Beslissing

De rechtbank verklaart:
  • het beroep ongegrond;
  • veroordeelt de heffingsambtenaar in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 438,50;
  • veroordeelt de heffingsambtenaar in de kosten voor het woningwaarderapport tot een bedrag van € 10,69;
  • draagt de heffingsambtenaar op het betaalde griffierecht van € 50 aan belanghebbende te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J. Arts rechter, in aanwezigheid van J.C.W. Wahls, griffier. De uitspraak is in het openbaar uitgesproken op 8 maart 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof Den Haag (team belastingrecht).
Dat kan digitaal via www.rechtspraak.nl, daar klikt u op “Formulieren en inloggen”. Hoger beroep instellen kan ook door verzending van een brief aan het gerechtshof Den Haag (belastingkamer), Postbus 20302, 2500 EH Den Haag.
Bij het instellen van het hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het hogerberoepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het hogerberoepschrift is, indien het op papier wordt ingediend, ondertekend.
Verder vermeldt u ten minste het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de datum van verzending;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de redenen waarom u het niet eens bent met de uitspraak (de gronden van het hoger beroep).

Voetnoten

1.Gerechtshof Den Haag 19 mei 2022, ECLI:NL:GHDHA:2022:886.
2.Rechtbank Den Haag 19 december 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:21602