In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan over het beroep van eiser tegen de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, omdat verweerder niet tijdig heeft beslist op de asielaanvraag van eiser. Op 17 januari 2024 heeft verweerder alsnog een inwilligend besluit genomen op de aanvraag, waardoor het beroep van eiser mede gericht is tegen dit besluit. Eiser verzoekt de rechtbank om verweerder te veroordelen in de proceskosten.
De rechtbank heeft besloten om partijen niet uit te nodigen voor een zitting, omdat dit in deze zaak niet nodig is. De rechtbank overweegt dat als een bestuursorgaan niet op tijd beslist, de betrokkene in beroep kan gaan. Verweerder heeft inmiddels een besluit genomen, waardoor het beroep van eiser geen zin meer heeft. De rechtbank verklaart het beroep, voor zover gericht tegen het niet-tijdig beslissen, niet-ontvankelijk en het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond.
Wat betreft de proceskostenveroordeling, oordeelt de rechtbank dat verweerder in de kosten van eiser moet worden veroordeeld, omdat het bestreden besluit te laat is genomen. De rechtbank stelt de proceskosten vast op € 437,50, rekening houdend met de aard van de zaak en de gemaakte kosten. De uitspraak is gedaan door mr. A. Skerka en is openbaar gemaakt op 12 april 2024.