3.5.Bewijsoverwegingen
Feit 1: cocaïnehandel
De rechtbank acht op grond van de in de aangehaalde bewijsmiddelen genoemde chatberichten, de cocaïne die is aangetroffen bij de doorzoeking in zijn woning op 30 mei 2022 (zoals hierna onder de bespreking van feit 4 overwogen zal worden), maar ook de door de verdachte zelf ter terechtzitting afgelegde verklaring, wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte in de ten laste gelegde periode cocaïne heeft afgeleverd, verstrekt en vervoerd. De verdachte heeft dit ook bekend.
De verdachte heeft echter ontkend zelf cocaïne verkocht te hebben. Uit de versleutelde chatberichten (Sky-berichten) in het dossier blijkt naar het oordeel van de rechtbank het tegendeel. In het dossier zitten Sky-berichten die zijn verstuurd door de gebruiker van de gebruikersnamen (Sky-ID’s) [gebruikersnaam 1] en [gebruikersnaam 2] , waarin klaarblijkelijk cocaïne wordt aangeboden en waarin specifiek wordt getypt: ‘ik heb nu verkoop ook’ en ‘ik zit met die jongens alleen in verkoop’. Op vragen van de rechtbank over deze berichten, heeft de verdachte verklaard dat ook anderen gebruik maakten van deze Sky-ID’s.
De rechtbank acht deze laatste verklaring van de verdachte ongeloofwaardig. Dat de Sky-ID’s ook door anderen zijn gebruikt, blijkt nergens uit. Daarentegen blijkt wel dat de ‘nicknames’ [nickname 1] en [nickname 2] van de gebruiker van deze twee Sky-ID’s overeenkomen met hoe de verdachte – zoals hij ook zelf heeft verklaard – ook wel eens genoemd werd, te weten: ‘ [nickname 3] ’. Deze ‘nicknames’ passen dan ook bij het scenario dat de verdachte de vaste gebruiker was van beide Sky-ID’s. De Sky-ID’s volgen elkaar bovendien op in de tijd. De gebruiker van de twee ID’s is bij het overgaan van de ene Sky-ID op de andere onmiskenbaar dezelfde persoon, want het gesprek met hetzelfde tegencontact gaat van de ene op de andere Sky-ID over. Deze gebruiker spreekt vervolgens in dit gesprek over ‘
ikkrijg een nieuwe Sky’, en ‘accepteer even
mnnieuwe’. Deze bewoordingen passen juist bij een gebruiker die steeds als enige over deze Sky-ID’s heeft beschikt. Indien deze ook door anderen werden gebruikt, zouden deze bewoordingen minder voor de hand liggen. De rechtbank wordt gesterkt in haar overtuiging door het feit dat de APN-gegevens (over de basisstations waar de telefoon van de verdachte contact mee heeft gemaakt) ook passen bij de plaatsen waar de verdachte zelf heeft verbleven in de periode dat de Sky-ID’s zijn gebruikt. Verder blijkt, zoals al eerder overwogen, nergens uit dat de Sky-ID’s ook door anderen zijn gebruikt. Zo zijn door de rechtbank in geen enkel Sky-bericht bewoordingen aangetroffen die daarop zouden kunnen duiden.
De rechtbank acht daarom wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte in de ten laste gelegde periode ook tezamen en in vereniging met een ander of anderen cocaïne heeft verkocht. Daarnaast levert het afleveren, verstrekken en vervoeren van cocaïne en geld ten behoeve van de verkoop van die cocaïne door een ander naar het oordeel van de rechtbank een bijdrage van voldoende gewicht op aan het verkopen van die cocaïne, zodat ook in die zin sprake is van het medeplegen van die verkoop.
Feit 4: aanwezig hebben cocaïne
Juridisch kader
Voor de vraag of de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan opzettelijke overtreding van artikel 2 onder C van de Opiumwet is op grond van bestendige jurisprudentie vereist dat:
a. a) de verdovende middelen zich in de machtssfeer/beschikkingsmacht van de verdachte bevonden en;
b) de verdachte wetenschap had van de aanwezigheid van de verdovende middelen.
Voor wat betreft het eerste vereiste geldt dat de verdachte de feitelijke macht over de verdovende middelen kan uitoefenen. De verdovende middelen hoeven zich daarvoor niet noodzakelijkerwijs in de directe nabijheid van de verdachte te bevinden. Daarbij is niet doorslaggevend aan wie die verdovende middelen toebehoren en evenmin hoeft sprake te zijn van enige beschikkings- of beheersbevoegdheid ten aanzien van die verdovende middelen.
Voor wat betreft het tweede vereiste geldt dat die wetenschap – het opzet – ook kan worden ingevuld in de vorm van voorwaardelijk opzet, waarbij de verdachte bewust de aanmerkelijke kans op het aanwezig hebben van de verdovende middelen heeft aanvaard.
Cocaïne in keuken (in potten) en in de slaapkamer
De rechtbank stelt op grond van de bewijsmiddelen vast dat de verdachte op 30 mei 2022 aanwezig was in de woning aan de [adres 2] in [plaats] en dat de politie die dag in die woning verschillende hoeveelheden cocaïne heeft aangetroffen. De verdachte was huurder en gebruikte deze woning ook als zodanig.
In de keuken van de woning zijn twee glazen potten met in totaal 587,7 gram cocaïne aangetroffen. Eén pot stond in de trekkast en één pot in een andere kast van de keuken. Daarnaast zijn er 4 zakjes cocaïne aangetroffen in de slaapkamer van de verdachte, in totaal 54,9 gram.
De verdachte heeft verklaard wetenschap te hebben gehad van de aanwezigheid van de potten met cocaïne in de keukenkasten en heeft op zitting verklaard dat de cocaïne in de slaapkamer wel van hem zal zijn geweest.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat de verdachte de potten cocaïne in de keuken en de cocaïne aangetroffen in zijn slaapkamer aanwezig heeft gehad. Hij wist ervan en kon daar, zoals hij heeft ter zitting heeft verklaard, feitelijk over beschikken. Hij gebruikte de cocaïne immers zelf. De verdachte heeft dan ook vol opzet gehad op de aanwezigheid van deze cocaïne.
Blok cocaïne in keuken
Verder is er in de woning een pakket cocaïne van 1.001,5 gram aangetroffen met het stempel ‘LV’ er op. Dit blok lag in een voorraadkast in de keuken, verpakt in een plastic tas, tussen andere spullen.
De verdachte heeft verklaard dat hij hier niets van wist. Wel wist de verdachte dat [naam 3] spullen bij hem bewaarde. Het is volgens de verdachte mogelijk dat [naam 3] dat blok in de woning heeft gelegd.
De rechtbank is van oordeel dat de verdachte ook deze cocaïne aanwezig heeft gehad. De verdachte kon immers, als bewoner van de woning, feitelijk over deze aangetroffen hoeveelheid cocaïne beschikken.
De rechtbank gaat ervan uit dat ofwel de verdachte ofwel [naam 3] dit blok heeft neergelegd. Voor het geval [naam 3] dit heeft gedaan overweegt de rechtbank het volgende.
De verdachte wist dat [naam 3] in cocaïne handelde. Sterker nog, de verdachte werkte daartoe zelfs samen met [naam 3] . [naam 3] sliep in de periode voorafgaand aan de doorzoeking regelmatig bij de verdachte in deze woning en bewaarde daar ook spullen. De kans dat [naam 3] ook cocaïne mee zou brengen is naar het oordeel van de rechtbank, gelet op die handel in cocaïne, aanmerkelijk. De verdachte moet zich, gelet op zijn samenwerking met [naam 3] , ook bewust zijn geweest van die kans. De verdachte heeft ter zitting verklaard niet te hebben gesproken met [naam 3] over het al dan niet meebrengen van verdovende middelen in de woning. Zelfs als dat juist is, is de rechtbank van oordeel dat de verdachte bewust deze aanmerkelijke kans heeft aanvaard.
Dat hij mogelijk niet precies wist welke cocaïne in zijn woning lag, doet niet ter zake. Er is dus op zijn minst sprake van voorwaardelijk opzet op het aanwezig hebben van de cocaïne.
Een alternatief scenario – waarin nog iemand anders dan de verdachte of [naam 3] de kilo cocaïne heeft binnengebracht – is niet naar voren gebracht, en daar zijn ook geen aanwijzingen voor. Het is ook onwaarschijnlijk dat een voor de verdachte onbekende derde dit blok cocaïne in het huis heeft achtergelaten. Een dergelijk blok heeft een grote waarde en zal dus niet zomaar door iemand ergens opgeborgen worden. Degene die het neerlegde moet bovendien toegang hebben gehad tot de woning.
De rechtbank acht het daarom het meest waarschijnlijk, en gaat daarvan uit, dat de verdachte dan wel [naam 3] het blok in huis heeft gebracht.
Medeplegen
Het medeplegen van het aanwezig hebben van alle hoeveelheden aangetroffen cocaïne kan naar het oordeel van de rechtbank niet wettig en overtuigend worden bewezen. De rechtbank kan, zoals gezegd, wat betreft het blok cocaïne niet vaststellen of de verdachte dan wel [naam 3] de cocaïne in de woning heeft gebracht en onder welke omstandigheden dat is gebeurd. Ingeval het de verdachte zelf is geweest, is er geen aanwijzing voor enige samenwerking met een ander. De verdachte wordt dan ook van dit onderdeel van de tenlastelegging vrijgesproken.
Feit 5: witwassen
De rechtbank is met de officier van justitie en de verdediging van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het witwassen van de drie auto’s, de veertien horloges en de ‘kleinere’ geldbedragen van
€ 1.150,-, € 758,83, € 700,-, € 200,- en € 45,- omdat zich daartoe onvoldoende wettig en overtuigend bewijs in het dossier bevindt. Daarvan zal de verdachte dus worden vrijgesproken.
Wat betreft het ten laste gelegde witwassen van de grotere geldbedragen, overweegt de rechtbank als volgt.
De rechtbank heeft reeds eerder in dit vonnis vastgesteld dat de verdachte op 30 mei 2022 aanwezig was in de woning aan de [adres 2] in [plaats] en dat de politie die dag in die woning een doorzoeking heeft gedaan. De politie heeft daarbij, naast verschillende hoeveelheden cocaïne, ook geldbedragen aangetroffen. Drie grote geldbedragen lagen in tassen en een doos in de keuken, te weten een bedrag van € 206.500,- een bedrag van
€ 160.000,- en een bedrag van € 193.400,-. Dit laatste bedrag bestond mede uit biljetten van € 200,-. In een verborgen ruimte achter een bad in één van de slaapkamers, waar de zoon van de verdachte regelmatig sliep, is € 25.000,- aangetroffen. Ten slotte is € 4.700,- aangetroffen in de papierlade van een printer die door de politie is aangetroffen in de zogenoemde kledingkamer.
De rechtbank acht de verklaring van de verdachte dat hij geen weet had van de aanwezigheid van de vier grote geldbedragen (€ 206.500,-, € 193.400,-, € 160.000,- en
€ 25.000,-) ongeloofwaardig. Zoals eerder overwogen, acht de rechtbank bewezen dat de verdachte samen met (onder meer) [naam 3] heeft gehandeld in cocaïne. Naast de aanwezigheid van cocaïne zijn met de handel daarin ook altijd grote geldbedragen gemoeid. De verdachte haalde, zoals hij ter terechtzitting heeft verklaard, ook regelmatig grote geldbedragen op in verband met die cocaïnehandel en voor het tellen van die bedragen had hij een aantal geldtelmachines in huis. Dat de verdachte niet wist dat dergelijke geldbedragen in zijn woning aanwezig waren, is dan ook volstrekt onaannemelijk.
De rechtbank is van oordeel dat het, gelet op de omstandigheden waaronder zij zijn aangetroffen, niet anders kan dan dat deze grote geldbedragen in ieder geval van enig misdrijf afkomstig waren, en dat de verdachte dit wist dan wel het risico op de koop toe nam dat het geld uit misdrijf afkomstig was. De rechtbank heeft daarbij in aanmerking genomen de omvang van de geldbedragen, dat het cash geld betrof waaronder biljetten van € 200,-, en dat een deel daarvan was verstopt. De verdachte heeft geen verklaring gegeven over de herkomst van deze geldbedragen, terwijl dit, gelet op het feit dat ze onder die omstandigheden in zijn woning aanwezig waren, wel van hem verwacht had mogen worden. Evenmin bevat het procesdossier een indicatie dat de geldbedragen wel een legale herkomst zouden kunnen hebben.
De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard enkel wetenschap te hebben gehad van de aanwezigheid van de geldbiljetten tot het bedrag van € 4.700,-. Hij heeft dit bedrag gekregen van zijn werkgever, getuige [getuige] , voor werkzaamheden die hij voor hem heeft verricht. Op de vraag of dit zogenaamd ‘zwart geld’ betrof, heeft de verdachte niet ontkennend gereageerd.
De rechtbank is, anders dan de officier van justitie, van oordeel dat ook het bedrag van
€ 4.700,- door de verdachte is witgewassen. De rechtbank is van oordeel dat het niet anders kan dan dat ook dit geldbedrag van in ieder geval enig misdrijf afkomstig is. Dit geldbedrag, een bundel bankbiljetten, is aangetroffen verborgen in de papierlade van de printer, waarbij een aanzienlijk deel ervan bestond uit biljetten van € 100,-. Daarbij is het, gelet op hetgeen hierboven is overwogen, geen vondst die op zichzelf staat.
De verdachte heeft pas tijdens de inhoudelijke behandeling van zijn zaak, bijna twee jaar na de dag van de doorzoeking, een verklaring over de herkomst van deze € 4.700,- afgelegd. De verdachte had deze verklaring al in een veel eerder stadium kunnen afleggen, zoals bij de politie, de rechter-commissaris, de raadkamer of op de twee pro-formazittingen. De officier van justitie had daarop onderzoek kunnen laten doen naar de aannemelijkheid van die verklaring. Zelfs direct voorafgaand aan de inhoudelijke behandeling van zijn zaak had de verdachte via zijn raadsman bij de officier van justitie nog melding kunnen maken van de bron van dit geld, zodat dit onderzoek nog voorafgaand aan de inhoudelijke zitting had kunnen plaatsvinden.
De rechtbank kan zich, gelet op deze gang van zaken, niet aan de indruk onttrekken dat de verdachte er op heeft gespeculeerd dat zijn verklaring op de zitting niet meer tot onderzoek zou leiden, mede omdat zijn zaak deel uitmaakt van een onderzoek naar drie andere verdachten, die gelijktijdig inhoudelijk zijn behandeld. Gelet op het tijdstip waarop de verdachte de verklaring heeft afgelegd acht de rechtbank de verklaring daarom ongeloofwaardig en gaat zij hieraan voorbij. Daarbij betrekt zij ook dat de verklaring van de getuige [getuige] – die heeft verteld dat de verdachte van hem een woning huurde en heeft verklaard over zijn bedrijf – geen enkel aanknopingspunt geeft voor de veronderstelling dat de verdachte voor [getuige] heeft gewerkt.
Conclusie
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte in de ten laste gelegde periode opzettelijk een geldbedrag van in totaal € 589.600,- heeft witgewassen.
Vrijspraak medeplegen
Het medeplegen kan naar het oordeel van de rechtbank niet wettig en overtuigend worden bewezen. Er is immers geen bewijs voorhanden waaruit zou kunnen worden geconcludeerd dat de verdachte daartoe bewust en nauw zou hebben samengewerkt met een ander of anderen. De verdachte wordt dan ook van dit onderdeel van de tenlastelegging vrijgesproken.