ECLI:NL:RBDHA:2024:6124

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 april 2024
Publicatiedatum
24 april 2024
Zaaknummer
09/132562-22
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een man voor cocaïnehandel en witwassen met een gevangenisstraf van 50 maanden

Op 17 april 2024 heeft de Rechtbank Den Haag een 52-jarige man veroordeeld tot een gevangenisstraf van 50 maanden voor het handelen in cocaïne, het aanwezig hebben van cocaïne en het witwassen van ongeveer € 600.000,-. De rechtbank oordeelde dat de verdachte gedurende anderhalf jaar actief betrokken was bij de cocaïnehandel, voornamelijk als koerier, en dat hij ook betrokken was bij de verkoop van cocaïne. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 30 mei 2022 in Pijnacker een hoeveelheid van 1,644 kilogram cocaïne aanwezig had en dat hij in de periode van 1 december 2020 tot en met 29 mei 2022 samen met anderen cocaïne heeft verkocht en afgeleverd. Daarnaast heeft de verdachte grote geldbedragen in zijn woning gehad, waarvan de rechtbank oordeelde dat deze afkomstig waren uit misdrijf. De rechtbank sprak de verdachte vrij van enkele andere ten laste gelegde feiten, waaronder het voorhanden hebben van een vuurwapen en deelname aan een criminele organisatie, omdat er onvoldoende bewijs was. De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten en de impact van de cocaïnehandel op de samenleving bij het bepalen van de straf.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09/132562-22
Datum uitspraak: 17 april 2024
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1971 te [geboorteplaats] ,
BRP-adres: [adres 1] , [postcode] te [woonplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzitting van 2 en 3 april 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. F.M. de Vries en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman mr. H. Raza naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging op de eerdere terechtzitting van 23 november 2022 - ten laste gelegd dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van 1 december 2020 tot en met 29 mei 2022 te Zoetermeer en/of ’s-Gravenhage en/of Pijnacker, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk heeft bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de hij de Opiumwet behorende lijst 1, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
hij op of omstreeks 30 mei 2022 te Pijnacker, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, althans alleen, een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een pistool, van het merk Walther, model: P99C QA, kaliber: 9x19 mm, zijnde een vuurwapen in de vorm van een geweer, revolver en/of pistool en/of 10 stuks munitie (patronen) voorhanden heeft gehad;
3.
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2022 tot en met 30 mei 2022 te Zoetermeer en/of ’s-Gravenhage en/of Pijnacker, althans in Nederland, heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit een samenwerkingsverband van natuurlijke personen, te weten (in ieder geval) [naam 1] en/of [naam 2] en/of [naam 3] en/of [naam 4] en/of één of meer andere (onbekend gebleven) personen, welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, te weten:
- het vervaardigen en/of bereiden en/of bewerken en/of verwerken en/of verkopen en/of afleveren en/of verstrekken en/of vervoeren en/of aanwezig hebben van cocaïne;
4.
hij op of omstreeks 30 mei 2022 te Pijnacker, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid van (ongeveer) 1,644 kilogram cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
5.
hij in of omstreeks de periode van 1 mei 2022 tot en met 30 mei 2022, te Zoetermeer en/of
Pijnacker, in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, van één of meerdere voorwerpen, te weten (in ieder geval):
- een of meerdere geldbedragen – ongeveer 600.000 euro- en/of;
- een BMW 530D: kenteken [kenteken 1] en/of;
- een Mercedes type: AMG S63 (zie: p.734, 738) en/of;
- een Volkswagen golf: kenteken [kenteken 2] en/of;
- 14 horloges, (zie p.504)
de werkelijke aard en/of de herkomst en/of de vindplaats en/of de vervreemding en/of de
verplaatsing heeft verborgen en/of heeft verhuld en/of heeft verborgen en/of heeft verhuld, wie de rechthebbende op dit voorwerp c.q. deze voorwerpen is/zijn en/of dit voorwerp c.q. deze voorwerpen, heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen en/of heeft omgezet en/of daarvan gebruik heeft gemaakt, terwijl hij wist dan wel redelijkerwijs moest vermoeden, dat dit voorwerp c.q. die voorwerpen, geheel of gedeeltelijk, onmiddellijk of middellijk, afkomstig was/waren uit enig (eigen) misdrijf.

3.De bewijsbeslissing

3.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot vrijspraak van het onder 3 ten laste gelegde, partiële vrijspraak van het onder 5 ten laste gelegde (voor zover dit het witwassen van de BMW, Mercedes, Volkswagen en de 14 horloges betreft), tot volledige bewezenverklaring van het onder 1, 2 en 4 ten laste gelegde en voor zover dit het witwassen van het geldbedrag van € 589.600,- betreft bewezenverklaring van het onder 5 ten laste gelegde.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft namens de verdachte vrijspraak van het onder 2, 3, 4 en 5 ten laste gelegde bepleit. Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat bewezen kan worden dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het vervoeren, afleveren en verstrekken van cocaïne, maar dat de overige ten laste gelegde handelingen (met name verkopen) niet bewezen kunnen worden.
3.3.
Vrijspraak ten aanzien van de feiten 2 en 3
Vrijspraak feit 2: voorhanden hebben vuurwapen en munitie
Voor een veroordeling ter zake van het voorhanden hebben van een wapen of munitie in de zin van artikel 26 van de Wet wapens en munitie (hierna: WWM) is naast de aanwezigheid van het wapen of de munitie (al dan niet in de onmiddellijke nabijheid van de verdachte) vereist en een meer of mindere mate van bewustheid bij de verdachte omtrent de aanwezigheid van dat wapen of die munitie daarvan. Het gaat er daarbij om dat de verdachte zich bewust was van de (waarschijnlijke) aanwezigheid van het wapen of de munitie, zonder dat die bewustheid zich hoeft uit te strekken tot de specifieke eigenschappen en kenmerken van het wapen of de munitie of tot de exacte locatie daarvan van dat wapen of die munitie, Daarnaast is vereist dat de verdachte een zekere beschikkingsmacht had over het wapen of de munitie.
Het vuurwapen met bijbehorende munitie werd aangetroffen op een plank in een voorraadkast, gedeeltelijk gelegen onder een plastic zak. Deze voorraadkast bevond zich in de keuken van de woning waarvan de verdachte en zijn zoon - tevens medeverdachte - gebruikmaakten. De inhoud van deze voorraadkast was ten tijde van de doorzoeking op 30 mei 2022 aan het zicht onttrokken door middel van een deur. Bij het openen van de deur was op de tweede plank (van boven gezien) de greep van het vuurwapen zichtbaar.
De verdachte heeft ontkend een vuurwapen met bijbehorende munitie voorhanden te hebben gehad. Hij heeft zelf geen wapen of munitie in bezit gehad en wist ook niet dat het vuurwapen en de munitie in de voorraadkast lagen. De verdachte heeft daarbij gewezen op het feit dat er ook regelmatig andere personen in de woning aanwezig waren, zoals medeverdachte [naam 3] . [naam 3] overnachtte in die periode regelmatig bij de verdachte en bewaarde ook spullen in de woning. Het vuurwapen en de munitie zijn kennelijk door een ander buiten zijn medeweten in de woning gelegd, aldus de verdachte.
Uit het dossier blijkt niet dat DNA-sporen of vingerafdrukken op het wapen en de munitie zijn aangetroffen. Naast de verdachte en zijn zoon, maakte de medeverdachte [naam 3] in de periode vóór de doorzoeking regelmatig gebruik van de woning, zoals de raadsman heeft aangevoerd. Op grond van het dossier kan verder worden vastgesteld dat [naam 3] heeft gehandeld in cocaïne en kennelijk ook over een vuurwapen beschikte. In een gesprek tussen [naam 3] en ene [naam 5] gevoerd twee dagen vóór de doorzoeking en tijdens het lossen van een grote lading blokken cocaïne schrijft [naam 3] “Ja broer wij hebben God en de guns dat ons beschermen”.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat uit het dossier niet volgt dat het vuurwapen en bijbehorende munitie van de verdachte moeten zijn geweest. Evenmin is met de vereiste mate van zekerheid uit het dossier af te leiden dat de verdachte wist van de aanwezigheid van het vuurwapen en de munitie. Bij dit oordeel betrekt de rechtbank dat niet is vast te stellen wanneer het vuurwapen in de woning terecht is gekomen. Er kan dan ook niet worden gezegd dat hij, vanwege de langdurige aanwezigheid van het wapen in de woning en het verblijf van de verdachte in die woning, daarvan wel moet hebben geweten.
Het gegeven dat [naam 3] (samen met onder meer de verdachte) in cocaïne handelde en de verdachte goed bevriend met hem was, is – aangenomen dat vuurwapen en munitie door hem zijn neergelegd - onvoldoende voor een bewezenverklaring.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden vastgesteld dat de verdachte zich bewust is geweest of had moeten zijn van de aanwezigheid van het vuurwapen en de munitie, zodat hij dient te worden vrijgesproken van het onder feit 2 ten laste gelegde.
Vrijspraak feit 3: deelname criminele organisatie
De rechtbank is verder, met de officier van justitie en de verdediging, van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan deelname aan een criminele organisatie omdat zich daarvoor onvoldoende wettig en overtuigend bewijs in het dossier bevindt.
Conclusie
De rechtbank is met betrekking tot de onder 2 en 3 ten laste gelegde feiten van oordeel dat deze feiten niet wettig en overtuigend zijn bewezen.
3.4.
Gebruikte bewijsmiddelen
De rechtbank heeft in de bijlage opgenomen de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden.
3.5.
Bewijsoverwegingen
Feit 1: cocaïnehandel
De rechtbank acht op grond van de in de aangehaalde bewijsmiddelen genoemde chatberichten, de cocaïne die is aangetroffen bij de doorzoeking in zijn woning op 30 mei 2022 (zoals hierna onder de bespreking van feit 4 overwogen zal worden), maar ook de door de verdachte zelf ter terechtzitting afgelegde verklaring, wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte in de ten laste gelegde periode cocaïne heeft afgeleverd, verstrekt en vervoerd. De verdachte heeft dit ook bekend.
De verdachte heeft echter ontkend zelf cocaïne verkocht te hebben. Uit de versleutelde chatberichten (Sky-berichten) in het dossier blijkt naar het oordeel van de rechtbank het tegendeel. In het dossier zitten Sky-berichten die zijn verstuurd door de gebruiker van de gebruikersnamen (Sky-ID’s) [gebruikersnaam 1] en [gebruikersnaam 2] , waarin klaarblijkelijk cocaïne wordt aangeboden en waarin specifiek wordt getypt: ‘ik heb nu verkoop ook’ en ‘ik zit met die jongens alleen in verkoop’. Op vragen van de rechtbank over deze berichten, heeft de verdachte verklaard dat ook anderen gebruik maakten van deze Sky-ID’s.
De rechtbank acht deze laatste verklaring van de verdachte ongeloofwaardig. Dat de Sky-ID’s ook door anderen zijn gebruikt, blijkt nergens uit. Daarentegen blijkt wel dat de ‘nicknames’ [nickname 1] en [nickname 2] van de gebruiker van deze twee Sky-ID’s overeenkomen met hoe de verdachte – zoals hij ook zelf heeft verklaard – ook wel eens genoemd werd, te weten: ‘ [nickname 3] ’. Deze ‘nicknames’ passen dan ook bij het scenario dat de verdachte de vaste gebruiker was van beide Sky-ID’s. De Sky-ID’s volgen elkaar bovendien op in de tijd. De gebruiker van de twee ID’s is bij het overgaan van de ene Sky-ID op de andere onmiskenbaar dezelfde persoon, want het gesprek met hetzelfde tegencontact gaat van de ene op de andere Sky-ID over. Deze gebruiker spreekt vervolgens in dit gesprek over ‘
ikkrijg een nieuwe Sky’, en ‘accepteer even
mnnieuwe’. Deze bewoordingen passen juist bij een gebruiker die steeds als enige over deze Sky-ID’s heeft beschikt. Indien deze ook door anderen werden gebruikt, zouden deze bewoordingen minder voor de hand liggen. De rechtbank wordt gesterkt in haar overtuiging door het feit dat de APN-gegevens (over de basisstations waar de telefoon van de verdachte contact mee heeft gemaakt) ook passen bij de plaatsen waar de verdachte zelf heeft verbleven in de periode dat de Sky-ID’s zijn gebruikt. Verder blijkt, zoals al eerder overwogen, nergens uit dat de Sky-ID’s ook door anderen zijn gebruikt. Zo zijn door de rechtbank in geen enkel Sky-bericht bewoordingen aangetroffen die daarop zouden kunnen duiden.
De rechtbank acht daarom wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte in de ten laste gelegde periode ook tezamen en in vereniging met een ander of anderen cocaïne heeft verkocht. Daarnaast levert het afleveren, verstrekken en vervoeren van cocaïne en geld ten behoeve van de verkoop van die cocaïne door een ander naar het oordeel van de rechtbank een bijdrage van voldoende gewicht op aan het verkopen van die cocaïne, zodat ook in die zin sprake is van het medeplegen van die verkoop.
Feit 4: aanwezig hebben cocaïne
Juridisch kader
Voor de vraag of de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan opzettelijke overtreding van artikel 2 onder C van de Opiumwet is op grond van bestendige jurisprudentie vereist dat:
a. a) de verdovende middelen zich in de machtssfeer/beschikkingsmacht van de verdachte bevonden en;
b) de verdachte wetenschap had van de aanwezigheid van de verdovende middelen.
Voor wat betreft het eerste vereiste geldt dat de verdachte de feitelijke macht over de verdovende middelen kan uitoefenen. De verdovende middelen hoeven zich daarvoor niet noodzakelijkerwijs in de directe nabijheid van de verdachte te bevinden. Daarbij is niet doorslaggevend aan wie die verdovende middelen toebehoren en evenmin hoeft sprake te zijn van enige beschikkings- of beheersbevoegdheid ten aanzien van die verdovende middelen.
Voor wat betreft het tweede vereiste geldt dat die wetenschap – het opzet – ook kan worden ingevuld in de vorm van voorwaardelijk opzet, waarbij de verdachte bewust de aanmerkelijke kans op het aanwezig hebben van de verdovende middelen heeft aanvaard.
Cocaïne in keuken (in potten) en in de slaapkamer
De rechtbank stelt op grond van de bewijsmiddelen vast dat de verdachte op 30 mei 2022 aanwezig was in de woning aan de [adres 2] in [plaats] en dat de politie die dag in die woning verschillende hoeveelheden cocaïne heeft aangetroffen. De verdachte was huurder en gebruikte deze woning ook als zodanig.
In de keuken van de woning zijn twee glazen potten met in totaal 587,7 gram cocaïne aangetroffen. Eén pot stond in de trekkast en één pot in een andere kast van de keuken. Daarnaast zijn er 4 zakjes cocaïne aangetroffen in de slaapkamer van de verdachte, in totaal 54,9 gram.
De verdachte heeft verklaard wetenschap te hebben gehad van de aanwezigheid van de potten met cocaïne in de keukenkasten en heeft op zitting verklaard dat de cocaïne in de slaapkamer wel van hem zal zijn geweest.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat de verdachte de potten cocaïne in de keuken en de cocaïne aangetroffen in zijn slaapkamer aanwezig heeft gehad. Hij wist ervan en kon daar, zoals hij heeft ter zitting heeft verklaard, feitelijk over beschikken. Hij gebruikte de cocaïne immers zelf. De verdachte heeft dan ook vol opzet gehad op de aanwezigheid van deze cocaïne.
Blok cocaïne in keuken
Verder is er in de woning een pakket cocaïne van 1.001,5 gram aangetroffen met het stempel ‘LV’ er op. Dit blok lag in een voorraadkast in de keuken, verpakt in een plastic tas, tussen andere spullen.
De verdachte heeft verklaard dat hij hier niets van wist. Wel wist de verdachte dat [naam 3] spullen bij hem bewaarde. Het is volgens de verdachte mogelijk dat [naam 3] dat blok in de woning heeft gelegd.
De rechtbank is van oordeel dat de verdachte ook deze cocaïne aanwezig heeft gehad. De verdachte kon immers, als bewoner van de woning, feitelijk over deze aangetroffen hoeveelheid cocaïne beschikken.
De rechtbank gaat ervan uit dat ofwel de verdachte ofwel [naam 3] dit blok heeft neergelegd. Voor het geval [naam 3] dit heeft gedaan overweegt de rechtbank het volgende.
De verdachte wist dat [naam 3] in cocaïne handelde. Sterker nog, de verdachte werkte daartoe zelfs samen met [naam 3] . [naam 3] sliep in de periode voorafgaand aan de doorzoeking regelmatig bij de verdachte in deze woning en bewaarde daar ook spullen. De kans dat [naam 3] ook cocaïne mee zou brengen is naar het oordeel van de rechtbank, gelet op die handel in cocaïne, aanmerkelijk. De verdachte moet zich, gelet op zijn samenwerking met [naam 3] , ook bewust zijn geweest van die kans. De verdachte heeft ter zitting verklaard niet te hebben gesproken met [naam 3] over het al dan niet meebrengen van verdovende middelen in de woning. Zelfs als dat juist is, is de rechtbank van oordeel dat de verdachte bewust deze aanmerkelijke kans heeft aanvaard.
Dat hij mogelijk niet precies wist welke cocaïne in zijn woning lag, doet niet ter zake. Er is dus op zijn minst sprake van voorwaardelijk opzet op het aanwezig hebben van de cocaïne.
Een alternatief scenario – waarin nog iemand anders dan de verdachte of [naam 3] de kilo cocaïne heeft binnengebracht – is niet naar voren gebracht, en daar zijn ook geen aanwijzingen voor. Het is ook onwaarschijnlijk dat een voor de verdachte onbekende derde dit blok cocaïne in het huis heeft achtergelaten. Een dergelijk blok heeft een grote waarde en zal dus niet zomaar door iemand ergens opgeborgen worden. Degene die het neerlegde moet bovendien toegang hebben gehad tot de woning.
De rechtbank acht het daarom het meest waarschijnlijk, en gaat daarvan uit, dat de verdachte dan wel [naam 3] het blok in huis heeft gebracht.
Medeplegen
Het medeplegen van het aanwezig hebben van alle hoeveelheden aangetroffen cocaïne kan naar het oordeel van de rechtbank niet wettig en overtuigend worden bewezen. De rechtbank kan, zoals gezegd, wat betreft het blok cocaïne niet vaststellen of de verdachte dan wel [naam 3] de cocaïne in de woning heeft gebracht en onder welke omstandigheden dat is gebeurd. Ingeval het de verdachte zelf is geweest, is er geen aanwijzing voor enige samenwerking met een ander. De verdachte wordt dan ook van dit onderdeel van de tenlastelegging vrijgesproken.
Feit 5: witwassen
De rechtbank is met de officier van justitie en de verdediging van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het witwassen van de drie auto’s, de veertien horloges en de ‘kleinere’ geldbedragen van
€ 1.150,-, € 758,83, € 700,-, € 200,- en € 45,- omdat zich daartoe onvoldoende wettig en overtuigend bewijs in het dossier bevindt. Daarvan zal de verdachte dus worden vrijgesproken.
Wat betreft het ten laste gelegde witwassen van de grotere geldbedragen, overweegt de rechtbank als volgt.
De rechtbank heeft reeds eerder in dit vonnis vastgesteld dat de verdachte op 30 mei 2022 aanwezig was in de woning aan de [adres 2] in [plaats] en dat de politie die dag in die woning een doorzoeking heeft gedaan. De politie heeft daarbij, naast verschillende hoeveelheden cocaïne, ook geldbedragen aangetroffen. Drie grote geldbedragen lagen in tassen en een doos in de keuken, te weten een bedrag van € 206.500,- een bedrag van
€ 160.000,- en een bedrag van € 193.400,-. Dit laatste bedrag bestond mede uit biljetten van € 200,-. In een verborgen ruimte achter een bad in één van de slaapkamers, waar de zoon van de verdachte regelmatig sliep, is € 25.000,- aangetroffen. Ten slotte is € 4.700,- aangetroffen in de papierlade van een printer die door de politie is aangetroffen in de zogenoemde kledingkamer.
De rechtbank acht de verklaring van de verdachte dat hij geen weet had van de aanwezigheid van de vier grote geldbedragen (€ 206.500,-, € 193.400,-, € 160.000,- en
€ 25.000,-) ongeloofwaardig. Zoals eerder overwogen, acht de rechtbank bewezen dat de verdachte samen met (onder meer) [naam 3] heeft gehandeld in cocaïne. Naast de aanwezigheid van cocaïne zijn met de handel daarin ook altijd grote geldbedragen gemoeid. De verdachte haalde, zoals hij ter terechtzitting heeft verklaard, ook regelmatig grote geldbedragen op in verband met die cocaïnehandel en voor het tellen van die bedragen had hij een aantal geldtelmachines in huis. Dat de verdachte niet wist dat dergelijke geldbedragen in zijn woning aanwezig waren, is dan ook volstrekt onaannemelijk.
De rechtbank is van oordeel dat het, gelet op de omstandigheden waaronder zij zijn aangetroffen, niet anders kan dan dat deze grote geldbedragen in ieder geval van enig misdrijf afkomstig waren, en dat de verdachte dit wist dan wel het risico op de koop toe nam dat het geld uit misdrijf afkomstig was. De rechtbank heeft daarbij in aanmerking genomen de omvang van de geldbedragen, dat het cash geld betrof waaronder biljetten van € 200,-, en dat een deel daarvan was verstopt. De verdachte heeft geen verklaring gegeven over de herkomst van deze geldbedragen, terwijl dit, gelet op het feit dat ze onder die omstandigheden in zijn woning aanwezig waren, wel van hem verwacht had mogen worden. Evenmin bevat het procesdossier een indicatie dat de geldbedragen wel een legale herkomst zouden kunnen hebben.
De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard enkel wetenschap te hebben gehad van de aanwezigheid van de geldbiljetten tot het bedrag van € 4.700,-. Hij heeft dit bedrag gekregen van zijn werkgever, getuige [getuige] , voor werkzaamheden die hij voor hem heeft verricht. Op de vraag of dit zogenaamd ‘zwart geld’ betrof, heeft de verdachte niet ontkennend gereageerd.
De rechtbank is, anders dan de officier van justitie, van oordeel dat ook het bedrag van
€ 4.700,- door de verdachte is witgewassen. De rechtbank is van oordeel dat het niet anders kan dan dat ook dit geldbedrag van in ieder geval enig misdrijf afkomstig is. Dit geldbedrag, een bundel bankbiljetten, is aangetroffen verborgen in de papierlade van de printer, waarbij een aanzienlijk deel ervan bestond uit biljetten van € 100,-. Daarbij is het, gelet op hetgeen hierboven is overwogen, geen vondst die op zichzelf staat.
De verdachte heeft pas tijdens de inhoudelijke behandeling van zijn zaak, bijna twee jaar na de dag van de doorzoeking, een verklaring over de herkomst van deze € 4.700,- afgelegd. De verdachte had deze verklaring al in een veel eerder stadium kunnen afleggen, zoals bij de politie, de rechter-commissaris, de raadkamer of op de twee pro-formazittingen. De officier van justitie had daarop onderzoek kunnen laten doen naar de aannemelijkheid van die verklaring. Zelfs direct voorafgaand aan de inhoudelijke behandeling van zijn zaak had de verdachte via zijn raadsman bij de officier van justitie nog melding kunnen maken van de bron van dit geld, zodat dit onderzoek nog voorafgaand aan de inhoudelijke zitting had kunnen plaatsvinden.
De rechtbank kan zich, gelet op deze gang van zaken, niet aan de indruk onttrekken dat de verdachte er op heeft gespeculeerd dat zijn verklaring op de zitting niet meer tot onderzoek zou leiden, mede omdat zijn zaak deel uitmaakt van een onderzoek naar drie andere verdachten, die gelijktijdig inhoudelijk zijn behandeld. Gelet op het tijdstip waarop de verdachte de verklaring heeft afgelegd acht de rechtbank de verklaring daarom ongeloofwaardig en gaat zij hieraan voorbij. Daarbij betrekt zij ook dat de verklaring van de getuige [getuige] – die heeft verteld dat de verdachte van hem een woning huurde en heeft verklaard over zijn bedrijf – geen enkel aanknopingspunt geeft voor de veronderstelling dat de verdachte voor [getuige] heeft gewerkt.
Conclusie
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte in de ten laste gelegde periode opzettelijk een geldbedrag van in totaal € 589.600,- heeft witgewassen.
Vrijspraak medeplegen
Het medeplegen kan naar het oordeel van de rechtbank niet wettig en overtuigend worden bewezen. Er is immers geen bewijs voorhanden waaruit zou kunnen worden geconcludeerd dat de verdachte daartoe bewust en nauw zou hebben samengewerkt met een ander of anderen. De verdachte wordt dan ook van dit onderdeel van de tenlastelegging vrijgesproken.
3.6.
De bewezenverklaring
De rechtbank is met betrekking tot de onder 1, 4 en 5 ten laste gelegde feiten van oordeel dat deze feiten wettig en overtuigend zijn bewezen.
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
1.
hij in de periode van 1 december 2020 tot en met 29 mei 2022 in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, opzettelijk heeft verkocht en afgeleverd en verstrekt en vervoerd een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de
bij de Opiumwet behorende lijst 1, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
4.
hij op 30 mei 2022 te Pijnacker, opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid van 1,644 kilogram cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
5.
hij
op30 mei 2022 te Pijnacker meerdere voorwerpen, te weten een geldbedrag -
589.6euro-, voorhanden heeft gehad, terwijl hij wist dat dit geheel afkomstig was uit enig misdrijf.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd en gecursiveerd weergegeven, zonder dat de verdachte daardoor in de verdediging is geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 80 maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat volstaan moet worden met een gevangenisstraf van maximaal 15 à 24 maanden.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de bewezen verklaarde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
De ernst van de feiten
De verdachte heeft zich gedurende een langere periode bezig gehouden met de handel in cocaïne, hij heeft daarbij ruim anderhalve kilogram cocaïne in zijn woning aanwezig gehad en een kleine € 600.000,- witgewassen. In deze cocaïnehandel werkte de verdachte samen met anderen en had zijn eigen rol. Naar het oordeel van de rechtbank is deze rol van meer gewicht geweest dan de verdachte heeft doen voorkomen. Hij heeft niet alleen koerierswerk verricht, zoals hij heeft verklaard, maar is ook direct betrokken geweest bij transacties.
De grootschalige cocaïnehandel heeft een grote ontwrichtende invloed op de samenleving, niet alleen op het gebied van gezondheid en welzijn maar ook op de veiligheid en het financiële stelsel. Het gebruik van verdovende middelen is namelijk niet alleen schadelijk voor de gezondheid van de gebruikers ervan, maar gaat ook gepaard met diverse vormen van (zware) criminaliteit, met veel geweld, schade en overlast als gevolg. Daarnaast zorgt witwassen voor ontwrichting van het economische en financiële verkeer, doordat de criminele herkomst van gelden wordt verhuld. De vermenging van illegale- en legale geldstromen brengt ernstige schade toe aan de economie.
De verdachte heeft zich bij zijn keuze om zich bezig te houden met grootschalige drugshandel niet bekommerd om de gezondheidsrisico’s voor anderen of de schadelijke gevolgen voor de maatschappij. Hij heeft een bijdrage geleverd aan het in stand houden van de ondermijnende criminaliteit die rondom de handel in drugs grote vormen heeft aangenomen. Daaronder valt ook het witwassen van de inkomsten uit de drugshandel, waardoor de integriteit van het financiële handelsverkeer wordt aangetast.
Strafblad
Blijkens het uittreksel van de Justitiële Documentatie van verdachte van 19 februari 2024 is de verdachte niet eerder veroordeeld voor soortgelijke delicten als de onderhavige. Er is dus geen sprake van relevante recidive die tot strafverhoging zou moeten leiden.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft voorts kennisgenomen van een rapport van Forensische Maatwerk van 22 augustus 2022.
Ter terechtzitting heeft de verdachte naar voren gebracht dat hij aan het overleven is en te kampen heeft met hartproblemen. Momenteel heeft hij geen werk. Afhankelijk van de uitkomst van deze strafzaak, zou hij bij een garagebedrijf aan de slag kunnen.
Straf
Gezien de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank gekeken naar de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht van de rechtbanken en hoven (LOVS) en acht geslagen op de straffen die in soortgelijke zaken zijn opgelegd. Wat de straffen betreft die deze oriëntatiepunten als uitgangspunt noemen, neemt de rechtbank in aanmerking dat het in dit geval niet om losse, op zichzelf staande feiten, maar om met elkaar samenhangende feiten gaat. Het vervoer en de handel in cocaïne gaat immers vaak gepaard met de overige bewezen handelingen: het aanwezig hebben van cocaïne en het voorhanden hebben (witwassen) van geld. De rechtbank houdt rekening met de omvang van de drugshandel, de hoeveelheid cocaïne die in de woning van de verdachte is aangetroffen, de hoogte van het witgewassen geldbedrag, de rol die de verdachte in de handel heeft gehad en zijn proceshouding. Die rol ziet de rechtbank niet als een sturende, maar ook niet als een volledig ondergeschikte waarin het aandeel van de verdachte enkel en alleen tot koerierswerk is beperkt gebleven. Strafmatigend is dat de verdachte - anders dan de medeverdachten van de cocaïnehandel - tot op zekere hoogte opening van zaken heeft gegeven.
Alles afwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 50 maanden, met aftrek van het voorarrest, passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

7.De voorlopige hechtenis

Er zijn geen aanwijzingen dat de verdachte zich sinds de schorsing van de voorlopige hechtenis per 24 november 2022 aan strafbare feiten heeft schuldig gemaakt. Gelet daarop ziet de rechtbank onvoldoende reden om nog langer herhalingsgevaar aan te nemen. Nu de grond voor de voorlopige hechtenis daardoor komt te vervallen, zal de rechtbank het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis opheffen.

8.De inbeslaggenomen voorwerpen

De rechtbank heeft kennisgenomen van een beslaglijst, gedateerd 19 februari 2024, waaruit blijkt dat een bon en drie stuks elektronica in beslag zijn genomen.
8.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de in beslag genomen voorwerpen terug worden gegeven aan de verdachte.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat de in beslag genomen voorwerpen terug worden gegeven aan de verdachte.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
Aangezien het strafvorderlijk belang zich daartegen niet meer verzet, zal de rechtbank de teruggave aan de verdachte gelasten van de vier in beslag genomen voorwerpen.
Over de overige in beslag genomen goederen zal de rechtbank geen beslissing nemen. Op die overige goederen rust conservatoir beslag in verband met de aanhangige vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. Dit beslag dient dus tot bewaring van het recht tot verhaal voor een op te leggen verplichting tot betaling van een geldbedrag aan de staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.
9.
De toepasselijke wetsartikelen
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen:
- 47, 57 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht;
- 2 en 10 van de Opiumwet, en de daarbij behorende lijst I;
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

10.De beslissing

De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 2 en 3 ten laste gelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de onder 1, 4 en 5 ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven onder 3.6 bewezen is verklaard en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 1:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod;
ten aanzien van feit 4:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod;
ten aanzien van feit 5:
witwassen;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van
50 (VIJFTIG) MAANDEN;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
gelast de teruggave aan de verdachte van de op de beslaglijst van 19 februari 2024 onder 4, 19, 20 en 21 genoemde voorwerpen, te weten:
- 1 STK bon;
- 1 STK Elektronica;
- 1 STK Elektronica;
- 1 STK Elektronica;
heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte.
Dit vonnis is gewezen door
mr. H.P.M. Meskers, voorzitter,
mr. J. Holleman, rechter,
mr. G. Kuijper, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. M. den Besten, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 17 april 2024.