In deze zaak heeft verzoeker op 28 augustus 2023 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning regulier met als doel verblijf als familie- of gezinslid bij mevrouw [A]. Deze aanvraag is door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen met een besluit van 15 november 2023. Verzoeker heeft hiertegen bezwaar gemaakt en heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. Partijen hebben toestemming gegeven om de zaak zonder zitting af te doen.
De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat er tussen partijen geen geschil meer bestaat over de uitzetting van verzoeker in deze fase. Daarom heeft de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening toegewezen en verweerder verboden om verzoeker uit te zetten totdat er een beslissing op het bezwaar is genomen. Dit is in lijn met artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Daarnaast heeft de voorzieningenrechter verweerder veroordeeld in de proceskosten die verzoeker heeft gemaakt, vastgesteld op € 875,- voor de door een derde verleende rechtsbijstand. Ook moet verweerder het griffierecht van € 184,- aan verzoeker vergoeden. De uitspraak is gedaan door mr. R.J.A. Schaaf, voorzieningenrechter, en is op 28 maart 2024 openbaar gemaakt. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.