ECLI:NL:RBDHA:2024:61

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 januari 2024
Publicatiedatum
4 januari 2024
Zaaknummer
C/09/657660 / KG ZA 23-1022
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over uitbetaling hoofdprijs Staatsloterij na vermeende diefstal van winnend lot

In deze zaak is een kort geding aangespannen door een eiser die stelt dat hij de rechtmatige eigenaar is van een winnend staatslot van de Staatsloterij, dat op 1 oktober 2023 de hoofdprijs van € 3.240.000,- heeft opgeleverd. De eiser, die het lot op 2 september 2023 had gekocht, beweert dat het lot hem is ontfutseld door zijn schoonvader, die het winnende lot bij de Staatsloterij heeft gepresenteerd. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de Staatsloterij niet verplicht is om de hoofdprijs aan de eiser uit te betalen, omdat de Staatsloterij na onderzoek geen reden had om te twijfelen aan het recht van de schoonvader op de uitbetaling. De eiser had de Staatsloterij verzocht om de uitbetaling te blokkeren, maar de voorzieningenrechter oordeelde dat de Staatsloterij de uitbetaling aan de schoonvader rechtmatig had gedaan, gezien het feit dat hij het originele winnende lot had overhandigd. De eiser heeft geen overtuigend bewijs geleverd dat de schoonvader het lot van hem heeft gestolen. De voorzieningenrechter concludeert dat de Staatsloterij in redelijkheid heeft kunnen besluiten om de hoofdprijs aan de schoonvader uit te betalen, en wijst de vorderingen van de eiser af. De eiser wordt veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Team handel - voorzieningenrechter
zaak- / rolnummer: C/09/657660 / KG ZA 23/1022
Vonnis in kort geding van 5 januari 2024
in de zaak van
[eiser]te [woonplaats] ,
eiser,
advocaat mr. J.A.Th. van den Berg te Rotterdam,
tegen:

1.NEDERLANDSE LOTERIJ B.V.te Rijswijk,

2.
STAATSLOTERIJ B.V.te Rijswijk (vrijwillig verschenen),
gedaagden,
advocaat mr. D.M. Wille en mr. N.M. Kok te Amsterdam.
Eiser wordt hierna [eiser] genoemd. Gedaagden worden gezamenlijk Staatsloterij c.s. genoemd. Gedaagde sub 1 wordt hierna Nederlandse Loterij genoemd en gedaagde sub 2 wordt hierna Staatsloterij genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 7 december 2023 met producties;
- het bericht van 12 december 2023 van de zijde van [eiser] , met daarbij de akte houdende een wijziging eis en partijen, en een aanvullende productie;
- de brief van 13 december 2023 van de zijde van [eiser] , met daarbij de aanvullende producties 18 tot en met 20;
- de op 13 december 2023 van de zijde van Staatsloterij c.s. ingediende schriftelijke reactie op de dagvaarding en de overgelegde producties 1 tot en met 3;
- de op 15 december 2023 gehouden mondelinge behandeling, waarbij door beide partijen pleitnotities zijn overgelegd.
1.2.
Tijdens de zitting is vonnis bepaald op vandaag.

2.De feiten

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
2.1.
[eiser] heeft op 2 september 2023 bij Primera Sandra in Bleiswijk staatsloten gekocht voor de ‘1 oktober trekking’. Op één van de door [eiser] gekochte loten (lot CO 25819 ) is de hoofdprijs van € 3.240.000,- gevallen.
2.2.
Op 4 oktober 2023 heeft de heer [naam 1] (hierna: [naam 1] ) telefonisch contact opgenomen met de Staatsloterij en te kennen gegeven dat hij een afspraak wilde maken voor zijn schoonvader (hierna ook: [schoonvader] ), omdat deze het winnende staatslot van de 1 oktober trekking had. De schoonvader had dit lot cadeau gekregen, zo heeft [naam 1] daarbij verteld. Verder heeft [naam 1] gezegd dat zich mogelijk nog twee personen bij de Staatsloterij zullen melden, die zich – ten onrechte – als rechthebbende van het winnende lot bekend zullen maken. Deze personen zouden beschikken over een foto van het winnende lot, aldus [naam 1] .
2.3.
Bij e-mail van 5 oktober 2023 om 10:47 uur heeft [eiser] de Staatsloterij onder meer bericht, dat hij de rechtmatige eigenaar is van het winnende staatslot van de 1 oktober trekking. Hij heeft een kopie van het winnende lot meegestuurd en ook kopie van een bon waaruit volgt dat hij voor een bedrag van € 265,- bij Primera Sandra loten heeft gekocht voor de 1 oktober trekking van de Staatsloterij. [eiser] schrijft onder meer:
“Wat is gebeurd? Iemand heeft bewust het winnende lot verwisseld met een ander lot en hij zal proberen het lot te laten uitbetalen door de Nederlandse Loterij. Vermoedelijk vandaag.
Ik weet wie de persoon is. Het is een oude man van 80 jaar en hij heeft dit bewust gedaan.
Om die reden ben ik ook genoodzaakt aangifte bij de politie te doen.”
[eiser] heeft de Staatsloterij verzocht uitbetaling van de hoofdprijs te blokkeren.
2.4.
Op 5 oktober 2023 om 14:00 uur heeft [schoonvader] , die (ook) de schoonvader van [eiser] is, vergezeld van een dochter van hem en [naam 1] , zich gemeld op het kantoor van de Staatsloterij. Betrokken medewerkers van de Staatsloterij namen waar dat [schoonvader] , toen hij het winnende lot tevoorschijn haalde, geen sterke fijne motoriek had. De medewerkers hebben het lot meegenomen om het op echtheid te scannen. Zij hebben daarna op camerabeelden bij de receptie [schoonvader] met zijn dochter en [naam 1] geobserveerd. Daarna hebben de medewerkers aan [schoonvader] , zijn dochter en [naam 1] kenbaar gemaakt dat zich bij de Staatsloterij nog iemand heeft gemeld die aanspraak maakt op de hoofdprijs. Zij hebben enkele vragen gesteld. Omdat [schoonvader] moeite had met beantwoording van de vragen, hebben [naam 1] en zijn dochter geantwoord. Zij hebben verteld dat [schoonvader] het winnende lot van [eiser] cadeau had gekregen, en dat het vaker voorkwam dat [schoonvader] en [eiser] samen loten gingen kopen en dat [schoonvader] dan een lot cadeau kreeg. Ook hebben zij gezegd dat er camerabeelden zijn waarop te zien is dat [eiser] tegen [schoonvader] zegt dat die
“nu eindelijk een ander huis kan kopen”. De medewerkers van de Staatsloterij hebben [schoonvader] (en zijn dochter en schoonzoon) vervolgens geïnformeerd dat zij de gang van zaken iets beter willen bestuderen, en dat zij op dat moment niet overgaan tot uitbetaling. Zij hebben het lot van [schoonvader] in bewaring genomen.
2.5.
Op 5 oktober 2023 om 15:30 uur heeft [eiser] telefonisch contact opgenomen met de Staatsloterij. Hij heeft in dit gesprek opnieuw te kennen gegeven dat het winnende staatslot van hem is en dat dit lot van hem is gestolen. Uit de opname van het betreffende telefoongesprek volgt onder meer, dat [eiser] – na vragen van de Staatsloterij – te kennen geeft dat hij zich niet goed kan herinneren of zijn schoonvader aanwezig is geweest op de dag dat hij de loten voor de 1 oktober trekking heeft gekocht.
2.6.
[eiser] is op 5 oktober 2023 met de heer [naam 2] overeengekomen dat hij op zeer korte termijn een bedrag van € 500.000,- ter beschikking zal stellen voor de in nood verkerende vennootschap Linux Contracting en Detachering B.V. (hierna: Linux) waarvan [naam 2] bestuurder is.
2.7.
De Staatsloterij heeft op 6 oktober 2023 contact gehad met de politie in Rijswijk. De betrokken agent heeft kenbaar gemaakt dat [eiser] voornemens was aangifte te doen, of hiertoe al was overgegaan. De betrokken agent heeft onder meer kenbaar gemaakt de kwestie als een civiele kwestie te beschouwen, en de melding/aangifte verder niet in behandeling te zullen nemen.
2.8.
De Staatsloterij heeft de hoofdprijs van de 1 oktober trekking nadien uitbetaald aan [schoonvader] .

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert – na eiswijziging en zakelijk weergegeven – bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
primair
i. Staatsloterij c.s. hoofdelijk te veroordelen om aan hem een bedrag van € 3.240.000,- netto te betalen, vermeerderd met de wettelijke (handels)rente vanaf de dag waarop de dagvaarding is betekend tot aan de dag dat de gehele vordering is voldaan, althans een voorziening te treffen die de voorzieningenrechter redelijk acht;
subsidiair
Staatsloterij c.s. te veroordelen om aan hem een bewijs te verstrekken waaruit blijkt dat de hoofdprijs van de trekking d.d. 1 oktober 2023 is voldaan en aan wie die hoofdprijs is voldaan, op straffe van een dwangsom van € 2.500,-, voor iedere dag dan wel dagdeel dat gedaagde daarmee in gebreke blijft, althans een dwangsom die de voorzieningenrechter redelijk acht;
primair en subsidiair
Staatsloterij c.s. hoofdelijk te veroordelen om aan hem een bedrag van € 2.500,- aan buitengerechtelijke incassokosten, althans een dwangsom die de voorzieningenrechter redelijk acht;
met veroordeling van gedaagden in de kosten van de procedure, de nakosten daaronder begrepen.
3.2.
Daartoe voert [eiser] – samengevat – het volgende aan.
[eiser] is eigenaar van het winnende lot. Hij heeft het lot gekocht, maar [schoonvader] heeft dit van hem gestolen. [eiser] is dan ook gerechtigd tot de hoofdprijs, en de Staatsloterij is gehouden deze aan hem uit te betalen. [eiser] heeft een spoedeisend belang bij uitbetaling, omdat hij met een derde is overeengekomen dat hij een bedrag van € 500.000,- in Linux zal steken. Subsidiair geldt dat [eiser] er belang bij heeft te weten aan wie de hoofdprijs is voldaan, zodat hij weet welke partij hij in een bodemprocedure moet betrekken.
3.3.
Gedaagden voeren verweer, dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.

4.De beoordeling van het geschil

4.1.
Staatsloterij c.s. heeft allereerst kenbaar gemaakt dat [eiser] niet de Nederlandse Loterij, maar de Staatsloterij had moeten dagvaarden. De voorzieningenrechter stelt vast dat Staatsloterij c.s. dit met juistheid heeft aangevoerd. De Staatsloterij is de organisator van de 1 oktober trekking, en de vorderingen van [eiser] zijn gericht tot deze organisator, die naar zijn mening de hoofdprijs van de 1 oktober trekking ten onrechte niet aan hem heeft uitbetaald. De vorderingen van [eiser] jegens de Nederlandse Loterij zullen dan ook worden afgewezen. Nu [eiser] de vorderingen bij akte eiswijziging ook heeft gericht tegen de Staatsloterij, die vrijwillig in de procedure is verschenen en verweer heeft gevoerd, zullen de vorderingen hierna wel inhoudelijk worden beoordeeld.
4.2.
De Staatsloterij betwist dat zij gehouden is de hoofdprijs aan [eiser] uit te betalen. Zij betwist allereerst dat [eiser] een spoedeisend belang heeft bij zijn vorderingen. Verder voert zij aan dat [eiser] in essentie een geschil heeft met [schoonvader] , waar de Staatsloterij buiten staat. De Staatsloterij is (alleen) gehouden tot uitbetaling van de hoofdprijs aan degene die het fysieke winnende lot kan tonen, conform het bepaalde in het Deelnemersreglement van de Staatsloterij. Nu [schoonvader] het originele lot bij de Staatsloterij heeft overhandigd, en de Staatsloterij na enig onderzoek onvoldoende reden heeft eraan te twijfelen dat hij daarvan de eigenaar is, was de Staatsloterij gehouden de hoofdprijs aan hem te betalen, aldus nog steeds de Staatsloterij. De Staatsloterij voert verder aan dat zij de hoofdprijs inmiddels aan [schoonvader] heeft voldaan en die informatie met [eiser] heeft gedeeld, zodat [eiser] ook geen belang meer heeft bij zijn subsidiaire vordering.
4.3.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat het verweer van de Staatsloterij slaagt. Nog daargelaten de vraag of [eiser] een spoedeisend belang bij zijn vorderingen heeft, geldt dat [eiser] onder de gegeven omstandigheden geen recht heeft op uitbetaling door de Staatsloterij van de hoofdprijs aan hem. De voorzieningenrechter stelt hierbij voorop dat het kort geding zich niet leent voor een definitief antwoord op de vraag wie eigenaar is van het winnende staatslot, [eiser] of [schoonvader] . Dat kan wellicht in een procedure tussen hen beiden duidelijk worden. In een dergelijke bodemprocedure bestaat, anders dan in kort geding, de mogelijkheid voor verdere bewijslevering, door onder meer het horen van getuigen. In dit kort geding ligt in essentie slechts de vraag voor of de Staatsloterij in redelijkheid heeft kunnen overgaan tot uitbetaling aan een ander dan [eiser] , te weten [schoonvader] . Die vraag wordt bevestigend beantwoord. Daarvoor is het volgende van belang.
4.4.
Op grond van de algemene bepalingen van het Deelnemersreglement van de Staatsloterij geldt, dat als bij een van de door haar georganiseerde loterijen sprake is van de mogelijkheid tot het overleggen van een geldig deelnamebewijs, uitsluitend de aanbieder ervan recht heeft op uitbetaling van de op dat deelnamebewijs gevallen prijs (artikel 17.2 van het Deelnemersreglement). Het (staats)lot betreft dan ook een zogenaamd recht aan toonder. Nu [schoonvader] zich met het originele winnende lot bij de Staatsloterij heeft gemeld, heeft de Staatsloterij op grond van het wettelijk vermoeden van artikel 3:119 Burgerlijk Wetboek dat een bezitter vermoed wordt tevens rechthebbende te zijn, met juistheid tot uitgangspunt genomen dat [schoonvader] de eigenaar is van het lot. Daarmee diende uitkering aan hem in beginsel plaats te vinden. Dit kan pas anders zijn als uit onderzoek is gebleken dat een derde recht heeft op uitbetaling van een prijs (artikel 20.2 van het Deelnemersreglement). Artikel 20.1 van het Deelnemersreglement bepaalt dat de Staatsloterij de mogelijkheid heeft uitbetaling van een prijs op te schorten als zij gerechtvaardigde twijfels heeft over het recht van de aanbieder van het deelnamebewijs om over het deelnamebewijs en/of de prijs te beschikken. De Staatsloterij heeft dit opschortingsrecht in ieder geval gedurende een (gerechtelijk) onderzoek naar de gegrondheid van die twijfels, zo bepaalt het reglement. De Staatsloterij heeft aangevoerd dat zij, nadat zij enig onderzoek heeft gedaan, er niet (meer) gerechtvaardigd aan twijfelt dat [schoonvader] de eigenaar van het lot is, zodat zij tot uitbetaling over diende te gaan. De voorzieningenrechter acht die handelwijze gegeven de omstandigheden niet onbegrijpelijk.
4.5.
De enkele omstandigheid dat [eiser] het winnende lot heeft
gekocht, maakt niet dat reeds daarom alsnog uitbetaling van de prijs aan hem moet plaatsvinden. Dat stelt [eiser] terecht ook niet. Andere goede redenen zijn door [eiser] niet naar voren gebracht. [schoonvader] heeft bij de Staatsloterij kenbaar gemaakt dat hij het winnende lot van [eiser]
geschonkenheeft gekregen, en het is heel wel denkbaar dat dit ook is gebeurd. Het cadeau geven van een lot komt geregeld voor, zeker in de familiekring. [eiser] heeft in een telefoongesprek met de Staatsloterij ook verklaard dat [schoonvader] vaker samen met hem loten heeft gekocht en hij heeft niet gemotiveerd weersproken dat er eerder loten door hem zijn geschonken. Op de vraag van de Staatsloterij of [schoonvader] aanwezig was op de dag dat [eiser] de loten voor de 1 oktober trekking kocht, heeft [eiser] te kennen gegeven dat hij dacht dat [schoonvader] daarbij aanwezig was, maar dat hij dit niet (meer) zeker weet. Deze verklaring laat in ieder geval alle ruimte voor de veronderstelling dat [schoonvader] daarbij wel aanwezig is geweest en dat hij van [eiser] een van de gekochte loten cadeau heeft gekregen, zoals [schoonvader] bij de Staatsloterij heeft verklaard. Hoewel de door de Staatsloterij aangehaalde video-opname waaruit zou volgen dat [schoonvader] na de trekking door [eiser] is gefeliciteerd met de woorden dat [schoonvader] “
nu eindelijk een ander huis kan kopen”niet in het geding is gebracht, heeft [eiser] ter zitting niet betwist dat hij deze woorden heeft uitgesproken. Hierin kan een concrete aanwijzing worden gevonden dat [eiser] [schoonvader] in een eerder stadium wél als winnaar van de hoofdprijs heeft aangemerkt. De Staatsloterij heeft bij haar beslissing om tot uitkering over te gaan verder in redelijkheid kunnen betrekken, dat het door [eiser] geschetste feitenrelaas over de wijze waarop het lot in handen van [schoonvader] is geraakt niet erg waarschijnlijk is. Zo is het op voorhand al niet heel aannemelijk dat [eiser] zijn loten pas bij [schoonvader] thuis heeft gecontroleerd. Datzelfde geldt voor de stelling van [eiser] dat [schoonvader] , nadat [eiser] erachter was gekomen dat hij het winnende lot had, het lot ‘even wilde vasthouden’, en toen kans heeft gezien het om te wisselen met een ander lot. De Staatsloterij heeft er daarbij op gewezen dat het onwaarschijnlijk is dat [schoonvader] gelet op zijn hoge leeftijd en zijn – nadien door de Staatsloterij zelf geconstateerde – verminderde handmotoriek, in staat zou zijn het staatslot van [eiser] te ontfutselen door het te verwisselen met een eigen lot, zonder dat een en ander door [eiser] en/of diens partner zou worden opgemerkt. Dat klemt te meer nu zonder meer moet worden aangenomen dat de eigenaar van een winnend lot zeer waarschijnlijk bijzonder voorzichtig met het winnende lot zal omspringen. De voorzieningenrechter is dan ook van oordeel dat de Staatsloterij na inventarisatie en weging van de verklaringen van zowel [schoonvader] als [eiser] in redelijkheid tot uitkering van de hoofdprijs aan [schoonvader] heeft mogen besluiten, zodat de vordering van [eiser] tot uitbetaling van de hoofdprijs aan hem, zal worden afgewezen.
4.6.
De voorzieningenrechter overweegt verder nog dat, anders dan [eiser] heeft aangevoerd, op de Staatsloterij in een geschil als dit geen verplichting rust om pas na een
gerechtelijkonderzoek tot uitkering van een prijs over te gaan. Het Deelnemersreglement bepaalt dat de Staatsloterij het recht heeft in geval van twijfel een (gerechtelijk) onderzoek te doen, maar dat op haar een verplichting zou rusten om een gerechtelijk onderzoek af te wachten, volgt nergens uit. Een dergelijke verplichting zou ook een onevenredig zware (administratieve) last op de Staatsloterij leggen, terwijl onweersproken is dat zij op grond van de aan haar verleende vergunning gehouden is de prijzen zo spoedig mogelijk uit te keren.
4.7.
Nu de Staatsloterij ter zitting nogmaals nadrukkelijk heeft verklaard dat zij tot uitbetaling van de hoofdprijs aan [schoonvader] is overgegaan, heeft [eiser] verder geen belang meer bij zijn subsidiaire vordering. Anders dan [eiser] heeft bepleit, rust op de Staatsloterij geen verplichting om aan [eiser] een bewijsstuk van de uitbetaling te verstrekken. Er is geen reden om aan de verklaring van de Staatsloterij te twijfelen, te minder nu de Staatsloterij ook een brief van de advocaat van [schoonvader] aan de advocaat van [eiser] heeft overgelegd, waarin de advocaat van [schoonvader] er melding van maakt dat de prijs inmiddels aan [schoonvader] is uitbetaald. Ook de subsidiaire vordering zal dus worden afgewezen, en in het verlengde daarvan komen ook de vorderingen tot vergoeding van gemaakte incassokosten en de proceskosten niet voor toewijzing in aanmerking.
4.8.
[eiser] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van dit geding. Onder de proceskosten vallen ook de nakosten. De nakosten worden begroot op het bedrag genoemd in het liquidatietarief civiel (per 1 februari 2023: € 173,--). In geval van betekening worden een extra bedrag aan salaris (per 1 februari 2023: € 90,--) en de explootkosten van betekening toegekend.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
5.1.
wijst de vorderingen af;
5.2.
veroordeelt [eiser] in de kosten van dit geding, tot dusverre aan de zijde van Staatsloterij c.s. begroot op € 6.816,-, waarvan € 1.079,- aan salaris advocaat en € 5.737,- aan griffierecht, te vermeerderen met nakosten zoals vermeld in 4.8;
Dit vonnis is gewezen door mr. S.J. Hoekstra-van Vliet en in het openbaar uitgesproken op 5 januari 2024.
ddg