ECLI:NL:RBDHA:2024:6086

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 april 2024
Publicatiedatum
24 april 2024
Zaaknummer
NL24.14001
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Proces-verbaal
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige bewaring van een Poolse vreemdeling en schadevergoeding

Op 9 april 2024 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak betreffende de onrechtmatige bewaring van een Poolse vreemdeling. Eiser, geboren in 1988, had op 29 maart 2024 een aanvraag ingediend voor toetsing aan het EU-recht, terwijl op dezelfde dag de maatregel van bewaring door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid werd opgelegd. Eiser stelde dat deze bewaring onrechtmatig was, omdat hij procedureel rechtmatig verblijf had verkregen door zijn aanvraag. De staatssecretaris betwistte dit, maar de rechtbank oordeelde dat de aanvraag om toetsing aan het EU-recht inderdaad procedureel rechtmatig verblijf opleverde. Hierdoor was de maatregel van bewaring vanaf het begin onrechtmatig.

De rechtbank verklaarde het beroep van eiser gegrond en beval de onmiddellijke opheffing van de maatregel van bewaring. Tevens werd de Staat der Nederlanden veroordeeld tot het betalen van een schadevergoeding van € 1.200,- aan eiser, alsook tot het vergoeden van de proceskosten van € 1.750,-. De rechtbank baseerde haar beslissing op artikel 106 van de Vreemdelingenwet 2000, dat de mogelijkheid biedt om schadevergoeding toe te kennen bij onrechtmatige vrijheidsontneming. De uitspraak benadrukt het belang van procedureel rechtmatig verblijf in het kader van aanvragen om toetsing aan het EU-recht en de gevolgen daarvan voor de toepassing van bewaring.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.14001 rectificatie
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 april 2024 in de zaak tussen

[eiser], v-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. J.S. Dobosz),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

(gemachtigde: mr. G.J. Westendorp).

Procesverloop

Bij besluit van 29 maart 2024 (het bestreden besluit) heeft de staatssecretaris aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 9 april 2024 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. De staatssecretaris is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.
Na afloop van de behandeling van de zaak ter zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- beveelt de onmiddellijke opheffing van de maatregel van bewaring
- veroordeelt de Staat der Nederlanden tot het betalen van een schadevergoeding aan eiser; tot een bedrag van € 1.200,-, te betalen door de griffier en beveelt de tenuitvoerlegging van deze schadevergoeding;
- veroordeelt de staatssecretaris in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.750,-.

Overwegingen

De rechtbank geeft hiervoor de volgende motivering.
1. Eiser is van Poolse nationaliteit. Hij is geboren op [geboortedatum] 1988.
2. Eiser voert aan dat op 29 maart 2024 aan hem de maatregel van bewaring is opgelegd, terwijl hij op dezelfde dag een aanvraag om toetsing aan EU-recht heeft ingediend. [1] Hierdoor heeft hij procedureel rechtmatig verblijf gekregen als bedoeld in artikel 8, aanhef en onder e, van de Vw 2000. Om die reden is de bewaring onrechtmatig.
2. De staatssecretaris betwist niet dat eiser een aanvraag om toetsing aan het EU-recht heeft gedaan. Hij stelt zich op het standpunt dat dit in eisers geval echter geen procedureel rechtmatig verblijf oplevert. Daarbij wijst hij naar het besluit van 8 oktober 2019, waarin is vastgesteld dat eiser geen rechtmatig verblijf heeft op grond van het Unierecht, nog niet is uitgewerkt. Dit volgt uit het arrest FS van het Hof van Justitie van de Europese Unie. [2] Eiser heeft namelijk verklaard dat hij na zijn overlevering naar Polen direct is teruggereisd naar Nederland. Hij heeft daarmee zijn verblijf in Nederland niet daadwerkelijk en effectief beëindigd. Daarom kan er geen sprake zijn van rechtmatig verblijf in Nederland.
3. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) heeft in de uitspraak van 12 november 2021 [3] , geoordeeld dat een vreemdeling die een aanvraag heeft ingediend om toetsing aan het EU-recht, procedureel rechtmatig verblijf op grond van artikel 8, aanhef en onder e, van de Vw 2000 heeft. Uit deze uitspraak volgt verder dat als een vreemdeling een aanvraag om toetsing aan het EU-recht heeft ingediend, een voorgenomen bewaring of een opgelegde bewaring niet op enige wettelijke bepaling kan worden opgelegd of voortgezet. De Afdeling overweegt daarbij dat het aan de wetgever is om desgewenst te voorzien in een wettelijke regeling van bewaring in het geval van vreemdelingen die een aanvraag om toetsing aan het EU-recht hebben ingediend.
4. De rechtbank overweegt dat uit deze uitspraak volgt dat het (enkel) doen van een aanvraag om toetsing aan het EU-recht procedureel rechtmatig verblijf oplevert. Om die reden is het oordeel in deze zaak beperkt tot de vraag of een dergelijke aanvraag is ingediend. De vraag of het besluit van 8 oktober 2019 al dan niet is uitgewerkt valt hierbuiten. Eiser heeft een aanvraag gedaan om toetsing aan het EU-recht en heeft om die reden procedureel rechtmatig verblijf. Nu eiser de aanvraag heeft gedaan op dezelfde dag dat de maatregel van bewaring aan hem werd opgelegd, oordeelt de rechtbank dat de maatregel van bewaring vanaf het begin onrechtmatig is geweest. De vraag of het besluit van 8 oktober 2019 al dan niet is uitgewerkt is in dit verband niet van belang. Dit doet namelijk niet af aan het procedureel rechtmatig verblijf van eiser.
5. Het beroep is gegrond en de maatregel van bewaring is vanaf het moment van opleggen daarvan onrechtmatig.
6. Op grond van artikel 106 van de Vw 2000 kan de rechtbank indien zij de opheffing van de maatregel van bewaring beveelt aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen. De rechtbank acht gronden aanwezig om een schadevergoeding toe te kennen voor 12 dagen onrechtmatige (tenuitvoerlegging van de) vrijheidsontnemende maatregel 12 x € 100,- (verblijf detentiecentrum) = € 1.200,-. Voor een hogere schadevergoeding dan het daartoe bepaalde standaardbedrag [4] bestaat geen aanleiding, nu niet is gebleken van bijzondere omstandigheden die daartoe nopen.
7. De rechtbank veroordeelt de staatssecretaris in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.750,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor 1).
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 9 april 2024 door mr. S.A. van Hoof, rechter, in aanwezigheid van mr. T.M.T. Brandsma, griffier.
Dit proces-verbaal is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking van dit proces-verbaal.

Voetnoten

1.Dit is een aanvraag tot inschrijving voor burgers van de Unie.
2.HvJEU 22 juni 2021, ECLI:EU:C:2021:506 (
3.ABRvS 21 november 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2530.
4.Zoals berekend volgens de toepasselijke normbedragen voor de vaststelling van schadevergoeding bij onrechtmatige vrijheidsontnemingen.