ECLI:NL:RBDHA:2024:607

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 januari 2024
Publicatiedatum
22 januari 2024
Zaaknummer
C/09/647972 / HA ZA 23-458
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Erfrechtelijke geschil over legitieme portie en legaat in nalatenschap

In deze zaak, uitgesproken op 17 januari 2024 door de Rechtbank Den Haag, betreft het een geschil tussen [eiseres] en de gedaagden, [gedaagde 1] en [gedaagde 2], over de legitieme portie en het legaat uit de nalatenschap van erflaatster, mevrouw [erflaatster], die op [overlijdensdatum] 2021 is overleden. De rechtbank heeft vastgesteld dat [gedaagde 1] de enige erfgenaam was volgens het testament van erflaatster, maar dat [eiseres] recht heeft op uitbetaling van legaten en de legitieme portie, voor zover deze de aan haar toegekende legaten overtreft. De rechtbank heeft de omvang van de nalatenschap vastgesteld op € 308.585,69, waarbij rekening is gehouden met de waarde van de woning, bankrekeningen, sieraden en kosten van de uitvaart. De legitieme portie is vastgesteld op € 148.344,92, waarvan [eiseres] al een bedrag van € 200 in de vorm van sieraden heeft ontvangen en een legaat van € 77.146,42 zal ontvangen. De rechtbank heeft de gedaagden veroordeeld om de bedragen aan [eiseres] te betalen, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum van dagvaarding. De proceskosten zijn gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

RECHTBANK Den Haag

Civiel recht
Zaaknummer: C/09/647972 / HA ZA 23-458
Vonnis – bij vervroeging – van 17 januari 2024
in de zaak van
[eiseres], te [woonplaats 1] , gemeente [gemeente] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiseres] ,
advocaat: mr. H.J.P.M. van Berckel-van der Rijken te Breda,
tegen

1.[gedaagde 1] ,te [woonplaats 2] ,2. [gedaagde 2] , te [woonplaats 2] ,

beiden voor zich en in hun hoedanigheid van executeur in de nalatenschap van [erflaatster] , overleden op [overlijdensdatum] 2021,
gedaagde partijen,
hierna samen te noemen gedaagden en ieder afzonderlijk [gedaagde 1] en [gedaagde 2] ,
advocaat: mr. W.J. van der Kroon te Zoetermeer.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 23 mei 2023, met producties,
- de conclusie van antwoord, met producties,
- het tussenvonnis van 19 juli 2023, waarin een mondelinge behandeling is bepaald;
- het B-formulier namens gedaagden, met een productie;
- de akte houdende onderbouwing en vermeerdering van de eis, herformulering alsmede houdende aanvullende producties, namens [eiseres] ;
- de mondelinge behandeling van 19 december 2023, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Op [overlijdensdatum] 2021 is overleden mevrouw [erflaatster] (hierna erflaatster). [eiseres] en [gedaagde 1] zijn de kinderen van erflaatster. [gedaagde 2] is de echtgenoot van [gedaagde 1] .
2.2.
Bij testament van 26 maart 2009 heeft erflaatster [gedaagde 1] benoemd tot haar enig erfgenaam van de hele nalatenschap. [gedaagde 1] is tevens benoemd tot executeur. Hij heeft de benoeming aanvaard en [gedaagde 2] als executeur aan zich toegevoegd.
In het testament van erflaatster zijn onder meer de volgende legaten aan [eiseres] opgenomen:

Ik legateer, niet vrij van rechten en kosten, uit te keren zonder bijherekening van rente) onderscheidenlijk a te geven binnen zes maanden na mijn overlijden, aan:
- mijn dochter [eiseres] , voornoemd: een geldbedrag gelijk aan de helft van de waarde van het aan haar toegevallen erfdeel als zij samen met mijn genoemde zoon voor gelijke delen zou hebben geërfd (welk geldbedrag dient te worden vastgesteld alsof ik de hierna vermelde legaten niet zou hebben gedaan). Indien mijn dochter [eiseres] , voornoemd, voor mij of gelijktijdig met mij overlijdt en zij één of meer kinderen achterlaat, legateer ik voormeld bedrag voor gelijke delen aan haar kinderen;
- mijn dochter [eiseres] , voornoemd: al mijn sieraden, met uitzondering van mijn witgouden ring bezet met saffieren en diamanten;
2.3.
Erflaatster heeft op 21 juli 2016 een levenstestament getekend. In dit testament heeft zij [gedaagde 1] per direct een algemene volmacht gegeven in de zin van artikel 3:62 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek, inhoudende dat [gedaagde 1] namens erflaatster alle rechtshandelingen mag verrichten. In het testament heeft erflaatster haar neef [de neef] (hierna de neef) tot toezichthouder benoemd.
2.4.
Op 1 oktober 2017 heeft erflaatster aan [gedaagde 1] een bedrag geschonken van € 127.589 en op 1 januari 2018 een bedrag van € 127.955.
2.5.
De neef heeft zijn taken als toezichthouder niet (meer) uitgeoefend nadat hij hoorde van de verrichtte schenkingen.
2.6.
Erflaatster bezat een woning, vrij van schulden, gelegen aan [adres] te [plaats] (hierna: de woning). Gedaagden hebben een periode in Cambodja gewoond. Op enig moment zijn zij teruggekeerd naar Nederland. Zij zijn toen in de woning gaan wonen. Erflaatster woonde toen ook nog in de woning.
2.7.
Op 25 oktober 2017 hebben erflaatster enerzijds en gedaagden anderzijds een overeenkomst getekend voor de woning (hierna: de overeenkomst). Bovenaan de overeenkomst is vermeld dat het een huurovereenkomst is. In de overeenkomst is onder andere bepaald dat gedaagden een maandelijkse huur betalen van € 400. Verder is in de overeenkomst opgenomen dat de kosten van opstalverzekering en de onroerend zaak belasting ten laste van erflaatster komen. Ten laste van gedaagden komen de waterschapheffing, de afvalstoffenheffing en het rioolrecht.
2.8.
Per 1 november 2017 is erflaatster verhuisd naar een verzorgingstehuis. Na haar verhuizing hebben gedaagden opdracht gegeven de badkamer en de keuken van de woning te vernieuwen. Erflaatster heeft een (groot) deel van de kosten hiervoor betaald.
2.9.
[eiseres] heeft (inmiddels) de aan haar nagelaten legaten aanvaard.

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] vordert bij dagvaarding, samengevat en bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, dat de rechtbank bepaalt dat de omvang van de vordering van [eiseres] uit hoofde van de legitieme portie € 174.401,92 bedraagt, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van opeisbaarheid van de vordering, welk bedrag gedaagden binnen 4 weken na afgifte van het vonnis aan eiseres dienen te betalen, dan wel betaling van een ander bedrag in goede justitie door de rechtbank te bepalen. Tevens vordert [eiseres] veroordeling van gedaagden in de proceskosten.
Bij akte houdende onderbouwing en vermeerdering van de eis, heeft [eiseres] naast afgifte van de legitieme portie, afgifte van het haar toekomende (eerste) legaat gevorderd en heeft zij haar vordering vermeerderd in die zin dat het eerder door haar – als onderdeel van de legitimaire massa – vermelde bedrag van € 18.245 voor de woonkosten van gedaagden over de periode 2018 – 2021 wordt verhoogd naar € 19.165.
3.2.
Onderdeel van de door [eiseres] berekende legitimaire massa is een bedrag van € 33.600 zijnde het bedrag dat gedaagden, uitgaande van een commerciële huurprijs van de woning, te weinig hebben betaald voor de woning in de periode dat erflaatster in het verzorgingstehuis woonde. Dit bedrag moet volgens [eiseres] deel uitmaken van de legitimaire massa indien de rechtbank van oordeel is dat sprake is van verhuur van de woning aan gedaagden waardoor voor de woning met een lagere waarde dan de waarde in het economisch verkeer rekening wordt gehouden. Bij akte houdende onderbouwing en vermeerdering van eis heeft [eiseres] subsidiair, voor deze situatie, nog gevorderd dat de legitimaire massa ook moet worden verhoogd met een bedrag van primair € 40.000 dan wel subsidiair € 12.800 zijnde de in de periode na overlijden ontvangen fictieve dan wel concrete huurinkomsten dan wel een ander bedrag in goede justitie door de rechtbank te bepalen.
3.3.
Gedaagden voeren verweer. Zij concluderen tot niet-ontvankelijkheid van [eiseres] , dan wel tot afwijzing van de vorderingen van [eiseres] , met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [eiseres] in de kosten van deze procedure.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
In het testament is bepaald dat [gedaagde 1] de enige erfgenaam van erflaatster is. De neef heeft op enig moment schriftelijk verklaard dat erflaatster de wens had haar testament aan te passen en [eiseres] weer als erfgenaam op te nemen, maar dat is niet gebeurd.
Dit betekent dat [gedaagde 1] bij het overlijden van erflaatster al haar bezittingen en schulden heeft geërfd en dat [eiseres] recht heeft op uitbetaling van de legaten en op uitbetaling van de legitieme portie, voor zover deze de aan haar toegekende legaten overtreft.
Wilsbekwaamheid erflaatster
4.2.
Voordat de rechtbank overgaat tot de behandeling van de vorderingen van [eiseres] overweegt zij ten aanzien van de gezondheid van erflaatster als volgt. Erflaatster heeft in de zomer van 2016 een levenstestament opgesteld, waarin zij met directe ingang [gedaagde 1] als gevolmachtigde heeft aangewezen. Op enig moment in 2016 is bij erflaatster een beginnende vorm van dementie geconstateerd. Niet in geschil is dat [gedaagde 1] met assistentie van [gedaagde 2] vanaf in ieder geval het najaar van 2017 de financiën van erflaatster heeft geregeld. Of zij daartoe zelf nog in staat was, is voor de rechtbank niet duidelijk. Partijen hebben op dit punt in de schriftelijke stukken geen stellingen opgenomen. Tijdens de mondelinge behandeling heeft [eiseres] verteld dat de dementie van moeder zich ontwikkelde toen zij in het verzorgingstehuis verbleef, maar dat zij, [eiseres] , ervoor heeft gekozen na haar overlijden geen (medische) stukken op te vragen. Gedaagden hebben verklaard dat erflaatster tijdens het verblijf in het verzorgingstehuis rustiger werd, maar dat hen ook werd geadviseerd haar met rust te laten. De neef heeft in een verklaring geschreven dat erflaatster tot haar overlijden “bij de pinken” bleef.
De rechtbank constateert dat onvoldoende stellingen zijn ingenomen ten aanzien van de vraag of erflaatster nog in staat was haar eigen wil te bepalen en dat tegelijkertijd vaststaat dat [gedaagde 1] de financiën van moeder in ieder geval vanaf het najaar van 2017 is gaan beheren.
Omvang legaat en legitieme portie
4.3.
De rechtbank moet de omvang van het legaat aan [eiseres] vaststellen en de omvang van de legitieme portie. Daartoe is noodzakelijk dat de rechtbank bepaalt wat tot de nalatenschap van erflaatster behoort en wat de omvang is van de legitimaire massa op grond waarvan de legitieme portie kan worden berekend. Als peildatum voor beide vaststellingen geldt de datum van overlijden van erflaatster, [overlijdensdatum] 2021. Alle fluctuaties in het vermogen na deze datum komen ten gunste of ten laste van de erfgenaam, [gedaagde 1] . Voor zover [eiseres] ten aanzien van de periode na overlijden nog vorderingen heeft ingesteld (subsidiaire vordering inzake (fictieve) huurinkomsten voor de periode na overlijden van erflaatster, zie onder 3.2.) zal de rechtbank deze in ieder geval afwijzen.
4.4.
Voor wat betreft de omvang van de nalatenschap hebben partijen op een aantal punten overeenstemming:
  • het saldo van de bankrekeningen bedraagt € 30.171,38;
  • erflaatster had op het moment van haar overlijden vorderingen op de belastingdienst en het Zilveren Kruis voor een totaalbedrag van € 4.239;
  • de kosten van de begrafenis bedragen € 6.24,88;
  • erflaatster heeft in ieder geval aan [gedaagde 1] in totaal een bedrag van € 278.454 geschonken waarmee voor het bepalen van de legitimaire massa rekening moet worden gehouden.
4.5.
Op een aantal punten verschillen partijen van mening. De rechtbank zal deze hieronder bespreken.
Sieraden erflaatster
4.6.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft [eiseres] verteld dat ze na overlijden van erflaatster een doos met sieraden heeft gekregen en dat ze bij een juwelier hiervoor een bedrag van € 200 heeft ontvangen. Zij miste wel een aantal sieraden, maar heeft ten aanzien hiervan verder geen stellingen ingenomen. De rechtbank zal voor de waarde van de sieraden een bedrag van € 200 opnemen.
De waarde van de woning bij overlijden
4.7.
[eiseres] heeft gesteld dat de woning op het moment van overlijden € 280.000 waard was in onverhuurde staat. Zij komt tot dit bedrag op basis van een zicht taxatie, dus zonder dat een makelaar in de woning is geweest. Gedaagden hebben hiertegen geen verweer gevoerd, zodat de rechtbank de waarde op dit bedrag vaststelt.
4.8.
Anders dan [eiseres] stelt, houdt de rechtbank vervolgens geen rekening met de kosten voor de verbouwing van de badkamer en de keuken in 2017, waarvan erflaatster een groot deel heeft betaald. [eiseres] stelt dat bij de berekening van de legitieme portie rekening met deze kosten moet worden gehouden, in die zin dat het schenkingen aan [gedaagde 1] betreft.
4.9.
De kosten van een verbouwing van een keuken en badkamer zijn in principe voor rekening van de eigenaar van een woning. De omstandigheid dat erflaatster deze kosten heeft betaald, ook al woonde ze zelf niet (meer) in de woning zijn dan ook niet opmerkelijk en geen grond voor de conclusie dat erflaatster een bedrag ter grootte van de verbouwingskosten aan [gedaagde 1] heeft geschonken. Op dit punt heeft [eiseres] dan ook onvoldoende gesteld.
[eiseres] had ervoor kunnen kiezen de woning te laten taxeren teneinde er zeker van te zijn dat bij de waardebepaling met de nieuwe keuken en badkamer rekening werd gehouden. Dat heeft zij echter niet gedaan.
4.10.
Een en ander betekent dat de rechtbank voor de waarde van woning in onverhuurde staat rekent met het bedrag van € 280.000 en dat de rechtbank de door erflaatster betaalde kosten voor de verbouwing van de badkamer en de keuken niet meeneemt als een schenking aan [gedaagde 1] .
De huur van de woning en de gevolgen hiervan
4.11.
[eiseres] stelt dat voor de woning moet worden gerekend met de waarde in onverhuurde staat, dus € 280.000. Ter toelichting wijst zij erop dat geen sprake is van huur, maar van bruikleen, en dat gedaagden een gebruiksvergoeding hebben betaald. Weliswaar hebben partijen de overeenkomst een huurovereenkomst genoemd, maar het gaat om de bedoeling van partijen en niet om hoe de overeenkomst heet. Er was geen sprake van mantelzorg die de lage maandelijkse vergoeding kan verklaren. Gedaagden hebben daarvoor verwezen naar een gerechtelijke uitspraak, maar de situatie in die uitspraak was anders omdat degene aan wie mantelzorg werd verleend zelf ook nog in de woning woonde. De vergoeding die gedaagden hebben betaald heeft enkel een symbolische waarde en was dan ook geen huur, maar enkel een gebruiksvergoeding. Een marktconforme huurprijs bedraagt € 1.250 per maand. De overeenkomst is gesloten in de periode dat [gedaagde 1] al als gevolmachtigde van erflaatster optrad. Ook daarom kan hij geen bescherming ontlenen aan de omstandigheid dat de overeenkomst een huurovereenkomst is genoemd. Dat heeft hij immers zelf geregeld.
[eiseres] verwijst ook naar de website van de belastingdienst die op dit punt duidelijk is: bij huur aan familieleden is de leegwaarde ratio altijd 100%. Ook verwijst zij naar artikel 21 lid 8 van de Successiewet: verkrijger en huurder tegelijk, past niet. De overeenkomst was derhalve alleen bedoeld om [eiseres] als legitimaris te benadelen en deze is in strijd met de redelijkheid en billijkheid. Van huurbescherming voor gedaagden, waardoor met een lagere waarde van de woning rekening moet worden gehouden kan daarom geen sprake zijn, aldus nog steeds [eiseres] .
4.12.
Gedaagden voeren aan dat voor de woning moet worden gerekend met de waarde ervan in verhuurde staat en dat deze waarde € 173.600 bedraagt. Aan hen zijn in verband met de overeengekomen huur geen bedragen geschonken. In ruil voor de lage huur van € 400 hebben zij mantelzorg aan erflaatster verleend. Deze mantelzorg hield in dat zij geregeld bij moeder op bezoek gingen, boodschappen voor haar deden, haar begeleidden bij bezoek aan ziekenhuis, arts en dergelijke en dat zij af en toe met haar op pad gingen. Gelet hierop is ook geen sprake van een schenking van het verschil tussen de marktconforme huur en het betaalde bedrag van € 400.
Gedaagden hebben geen verweer gevoerd tegen de stelling dat de commerciële huurprijs voor de woning € 1.250 per maand bedroeg. Tijdens de mondelinge behandeling hebben gedaagden evenmin gemotiveerd verweer gevoerd tegen de stelling van [eiseres] dat sprake was van een gebruiksrecht en de beslissing daarover aan de rechtbank gelaten. Wel hebben zij aangevoerd dat zij het bedrag van € 400 altijd prompt hebben betaald.
4.13.
In reactie hierop heeft [eiseres] desgevraagd geen feiten en omstandigheden gesteld die leiden tot de conclusie dat een ander bedrag dan € 400 een reële gebruiksvergoeding is.
4.14.
De mantelzorg die gedaagden verleenden aan erflaatster rechtvaardigt niet een lage huurprijs. Erflaatster woonde immers in een verzorgingstehuis, waardoor zij in verhouding geringe mantelzorg van anderen nodig had. Hetgeen gedaagden aan mantelzorg hebben verricht, bevestigt deze conclusie. Een andere redenen voor de relatief lage maandelijkse vergoeding die gedaagden betaalden, hebben zij niet aangevoerd. Zij hebben de beslissing op dit punt ook aan de rechtbank overgelaten. Gelet op dit een en ander oordeelt de rechtbank dat voor de woning met een waarde van € 280.000 moet worden gerekend en niet met een lager bedrag omdat sprake zou zijn van huurbescherming die gedaagden op basis van de overeenkomst zouden genieten. Van huurbescherming is ook helemaal geen sprake, omdat gedaagden zelf de woning hebben geërfd en desgewenst de commerciële waarde van de woning kunnen realiseren door deze te verkopen.
4.15.
Nu de rechtbank voor de hoogte van nalatenschap uitgaat van de waarde van de woning van € 280.000 komt zij niet toe aan het behandelen van de stelling van [eiseres] zoals geformuleerd onder 3.2. dat gedaagden te weinig huur hebben betaald, waardoor met een schenking van € 33.600 rekening moet worden gehouden.
Uitgaven erflaatster in de periode tussen november 2017 en datum overlijden
Kasopnames, persoonlijke uitgaven, restaurantrekeningen en uitgaven drankenhandel
4.16.
Erflaatster heeft in de periode dat zij in het verzorgingstehuis woonde een totaalbedrag besteed van € 28.809 aan contante opnamen (€ 15.220), persoonlijke verzorging (€ 6.381), restaurantrekeningen (€ 5.224) en drank (€ 1.264). Uitgaande van een verblijf van 42 maanden in het verzorgingstehuis (november 2017 tot en met april 2021) gaat het om een maandelijks bedrag van € 669.
[eiseres] stelt dat erflaatster al deze bedragen, in totaal dus € 28.809 aan [gedaagde 1] heeft geschonken. Zij wijst erop dat erflaatster tot 2016 veel gematigder was in haar uitgaven. Zij heeft dat ook aangetoond door de bedragen die erflaatster in 2016 heeft uitgegeven te vergelijken met de bedragen die erflaatster in 2017 heeft uitgegeven. Er is sprake van een stijging in onder meer de kasopnamen. Voor de bepaling van de nalatenschap en de legitimaire massa moet hiermee rekening worden gehouden. Het kan niet anders, aldus nog steeds [eiseres] , dat al deze bedragen alleen aan [gedaagde 1] ten goede zijn gekomen en daarmee aan hem zijn geschonken.
4.17.
Gedaagden hebben toegelicht dat zij erflaatster na haar verhuizing naar het verzorgingstehuis hebben gestimuleerd om meer uitgaven te doen en te genieten. Zo bleef de kapper één keer per week op bezoek komen en ging zij naar de pedicure. Verder bezocht zij maandelijks een schoonheidsspecialiste, hetgeen zij voor haar verhuizing niet deed. Zij hebben erflaatster ook aangemoedigd om regelmatig uit eten te gaan. Een bekende van erflaatster die tijdens de mondelinge behandeling aanwezig was heeft bevestigd dat zij dit deed. Ook zij ging regelmatig uit eten met erflaatster en erflaatster stond er dan op de rekening te betalen. Gedaagden gingen ook regelmatig met erflaatster eten en ook dan wilde erflaatster betalen. Ook zijn zij met haar op pad geweest, zoals een uitje naar Nijmegen . Het kwam voor dat gedaagden met z’n tweeën uit eten gingen en erflaatster ook dan de rekening wilde betalen. Dat hebben gedaagden dan aanvaard. Zij zijn bijvoorbeeld in Wenen uit eten geweest op kosten van erflaatster, maar ook in Nederland kwam dat voor.
Verder hebben zij verteld dat erflaatster graag en regelmatig een glas wijn dronk: zowel voor als na het eten. Ook dit heeft de tijdens de mondelinge behandeling aanwezige bekende bevestigd. [gedaagde 2] heeft gezegd dat hij beschikt over boodschappenlijstjes van erflaatster waarop het woord wijn met een uitroepteken is vermeld.
4.18.
De rechtbank is van oordeel dat [eiseres] ten aanzien van de contante opnames, de persoonlijke verzorging en de drank onvoldoende heeft gesteld voor het oordeel dat erflaatster de gestelde bedragen aan [gedaagde 1] heeft geschonken. Gedaagden hebben gesteld dat erflaatster meer geld is gaan uitgeven en de tijdens de zitting aanwezige bekende van erflaatster heeft dit, in ieder geval voor wat betreft etentjes en het drinken van wijn, bevestigd. In reactie hierop heeft [eiseres] geen feiten en of omstandigheden kunnen stellen die haar stellingen ondersteunen dat alle bedragen aan [gedaagde 1] ten goede zijn gekomen en dat sprake is geweest van schenkingen. Dit terwijl de stelplicht en bewijslast wel op haar rusten, omdat zij wil dat de rechtbank tot dit oordeel komt.
4.19.
In de conclusie van antwoord hebben gedaagden een bedrag van € 190 voor een restaurant bezoek in Wenen als een schenking erkend. Voor wat betreft de overige betalingen door erflaatster van restaurantbezoek van gedaagden, hebben gedaagden tijdens de mondelinge behandeling een beroep gedaan op artikel 4:69 lid 1 onder b BW, dat bepaalt dat gebruikelijke giften voor zover zij niet bovenmatig zijn, niet meetellen voor de bepaling van de legitimaire massa. Uit de stellingen van gedaagden leidt de rechtbank af dat erflaatster slechts enkele malen heeft betaald voor restaurantbezoek waar zij niet bij was. Restaurantbezoek waar zij wel bij was, valt naar het oordeel van de rechtbank onder artikel 4:69 lid 1 onder b. Overig restaurantbezoek mogelijk niet, maar op basis van de stellingen van partijen is niet duidelijk geworden welk restaurantbezoek waar erflaatster niet bij was, door erflaatster is betaald. Gelet hierop heeft [eiseres] haar stellingen op dit punt onvoldoende toegelicht. De rechtbank zal dan ook alleen met een bedrag van € 190 rekening houden voor wat betreft het restaurantbezoek.
4.20.
De rechtbank begrijpt dat het voor [eiseres] lastig is dat zij door het testament van erflaatster minder rechten heeft dan haar broer, dat zij door de gang van zaken geen zicht heeft gehad op de ontwikkeling van het vermogen van erflaatster, en dat erflaatster kennelijk anders omging met [gedaagde 1] dan met haar. Het al dan niet betalen van restaurant rekeningen is kennelijk hiervan een voorbeeld. [eiseres] vertelde tijdens de mondelinge behandeling dat erflaatster, als zij een keer met erflaatster ging eten, haar de rekening liet betalen.
De rechtbank kan echter niet anders dan de gestelde feiten en omstandigheden beoordelen en komt dan tot het oordeel dat ze onvoldoende gegevens heeft om te kunnen oordelen dat bedragen zijn geschonken aan [gedaagde 1] , anders dan het bedrag van € 190. De rechtbank hoopt dat [eiseres] , nu zij dit oordeel kan nalezen, hier vrede mee kan hebben.
Woonkosten
4.21.
Van de rekening van erflaatster is in de periode dat zij in het verzorgingstehuis verbleef nog een totaalbedrag van € 19.165 aan woonkosten betaald. Het betreft servicekosten (€ 11.020), stookkosten (€ 2.095), Eneco (€ 3.085), belastingen gemeente (€ 1.715), erfpacht (€ 280) en regionale belastingen (€ 970). [eiseres] stelt dat gedaagden als gebruikers van de woning deze bedragen hadden moeten betalen. Doordat erflaatster deze bedragen heeft betaald, dienen deze bij de legitimaire massa te worden opgeteld.
4.22.
Gedaagden hebben erkend dat in ieder geval de kosten voor Eneco en de stookkosten voor hun rekening moeten komen. De rechtbank is van oordeel dat voorts de regionale belastingen ook voor rekening van gedaagden moeten komen. Dit zijn over het algemeen gebruiker gerelateerde heffingen. Het gaat dan om een totaalbedrag van € 6.150. De rechtbank zal deze kosten bij de bepaling van de legitimaire massa meenemen. Gedaagden hebben de stellingen van [eiseres] dat deze bedragen moeten worden beschouwd als schenkingen aan hen immers niet bestreden.
4.23.
De overige gestelde kosten komen niet in aanmerking. Servicekosten komen in principe voor rekening van de eigenaar. Het kan zijn dat in deze servicekosten elementen zijn opgenomen die voor kosten van de gebruiker komen, maar [eiseres] heeft op dit punt geen uitsplitsing gemaakt, noch daarom gevraagd. Ook de gemeentebelastingen zijn niet uitgesplitst en betreffen waarschijnlijk in ieder geval de onroerend zaaks belasting, die op basis van de overeenkomst voor rekening van erflaatster komt. Ook de kosten voor de erfpacht zijn voor rekening van de eigenaar van een woning.
Voor zover de rechtbank de vordering van [eiseres] zo moet begrijpen dat ze, ook voor het geval dat de rechtbank niet alle woonkosten ten laste van [gedaagde 1] laat komen, subsidiair vordert dat de rechtbank rekening moet houden met een schenking aan [gedaagde 1] omdat hij een te lage huur heeft betaald, wijst de rechtbank dit af. Met deze stelling houdt [eiseres] namelijk geen rekening ermee dat gedaagden maandelijks een bedrag van € 400 aan erflaatster hebben betaald voor het gebruik van de woning. Dan past het dat bepaalde kosten van de woning voor rekening van erflaatster zijn gebleven.
Conclusie
4.24.
Bovenstaande leidt tot de volgende conclusie voor wat betreft de hoogte van de nalatenschap.
Waarde woning
€ 280.000,00
bankrekeningen
€ 30.171,38
Vorderingen op derden
€ 4.239,00
Waarde sieraden
€ 200,00
Kosten uitvaart
- € 6.024,88
Totaal
€ 308.585,69
4.25.
Zoals bepaald in het legaat moet de hoogte van het legaat van [eiseres] worden berekend aan de hand van de omvang van de nalatenschap zonder dat rekening wordt gehouden met andere door erflaatster toegekende legaten, dus aan de hand van het bedrag van € 308.585,69. Het legaat is een geldbedrag gelijk aan de helft van de waarde van het aan [eiseres] toegevallen erfdeel als zij samen met [gedaagde 1] voor gelijke delen zou hebben geërfd. Dit betekent dat het legaat € 308.585,69 gedeeld door vier is € 77.146,42 bedraagt.
4.26.
Voor de bepaling van de legitimaire massa moet nog rekening worden gehouden met de volgende bedragen.
Omvang nalatenschap
€ 308.585,69
Schenkingen aan [gedaagde 1]
€ 278.454,00
Schenking Wenen
€ 190,00
Kosten woning
€ 6.150,00
Totaal
€ 593.379,60
4.27.
De legitimaire massa bedraagt derhalve € 593.379,60. Gedeeld door vier bedraagt de legitieme portie € 148.344,92. Hiervan heeft [eiseres] al een bedrag van € 200 ontvangen in de vorm van sieraden en zal zij een bedrag van € 77.146,42 ontvangen in de vorm van het legaat, zodat een bedrag van € 70.998,50 als legitieme portie resteert.
4.28.
Gedaagden zullen als executeurs van de nalatenschap van erflaatster worden veroordeeld om de bedragen aan [eiseres] te betalen.
4.29.
Bij dagvaarding heeft [eiseres] de wettelijke rente gevorderd over de legitieme portie vanaf datum opeisbaarheid. Zij heeft gesteld dat de legitieme portie opeisbaar is vanaf de datum van overlijden van erflaatster. Dit klopt niet. Een legitieme portie moet worden opgeëist. Niet is gesteld of anderszins gebleken dat [eiseres] eerder dan bij dagvaarding haar legitieme portie heeft opgeëist. Dit betekent dat de rechtbank de wettelijke rente over de legitieme portie zal toewijzen vanaf de datum van de dagvaarding.
Proceskosten
4.30.
Vanwege de aard van het geschil zal de rechtbank de proceskosten tussen partijen compenseren, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De rechtbank:
5.1.
veroordeelt [gedaagde 1] en [gedaagde 2] om aan [eiseres] uit hoofde van het aan haar toegekend legaat te betalen een bedrag van € 77.146,42;
5.2.
veroordeelt [gedaagde 1] en [gedaagde 2] om aan [eiseres] uit hoofde van haar legitieme portie te betalen een bedrag van € 70.998,50 vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 23 mei 2023 tot aan de dag van de volledige betaling;
5.3.
compenseert de kosten van de procedure tussen partijen, zodat iedere partij de eigen kosten draagt;
5.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.C. Bordes en in het openbaar uitgesproken op 17 januari 2024.
1958