ECLI:NL:RBDHA:2024:6033

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 april 2024
Publicatiedatum
24 april 2024
Zaaknummer
SGR 22/7240
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen WOZ-beschikking en vaststelling onroerende zaakwaarde

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 10 april 2024 uitspraak gedaan in een geschil over de waarde van een onroerende zaak, gelegen aan de [adres] te [plaats]. De belanghebbende, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde G. Gieben, had bezwaar gemaakt tegen de WOZ-beschikking van de heffingsambtenaar van de gemeente Alphen aan den Rijn, die de waarde van de woning op 1 januari 2021 had vastgesteld op € 548.000. De belanghebbende stelde dat de waarde lager zou moeten zijn, namelijk € 475.000. Tijdens de zitting op 13 maart 2024 is de waarde van de woning besproken, waarbij de rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar niet voldoende bewijs had geleverd om de vastgestelde waarde te onderbouwen. De rechtbank concludeerde dat de vergelijkingsobjecten die door de heffingsambtenaar waren aangedragen, niet geschikt waren en dat de waarde van de woning te hoog was vastgesteld.

De rechtbank heeft de waarde van de woning uiteindelijk vastgesteld op € 501.000, waarbij zij alle omstandigheden in aanmerking nam. Daarnaast heeft de rechtbank geoordeeld dat er sprake was van een geringe overschrijding van de redelijke termijn in de procedure, maar dat de vergoeding voor immateriële schade niet aan de belanghebbende zou worden toegekend, omdat deze vergoeding aan de gemachtigde toekwam. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd en de heffingsambtenaar veroordeeld in de proceskosten van de belanghebbende, vastgesteld op € 1185,00. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Team belastingrecht
zaaknummer: SGR 23/7240

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 april 2024 in de zaak tussen

[belanghebbende], wonende te [woonplaats], belanghebbende(gemachtigde: G. Gieben)

en

de heffingsambtenaar van de gemeente Alphen aan den Rijn, heffingsambtenaar.

De bestreden uitspraak op bezwaar

De uitspraak van de heffingsambtenaar van 21 oktober 2022 op het bezwaar van belanghebbende tegen de beschikking waarbij de waarde van de onroerende zaak gelegen aan de [adres] te [plaats] (de woning) op 1 januari 2021 (de waardepeildatum) op de voet van artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) voor het kalenderjaar 2022 is vastgesteld op € 548.000 (de beschikking).

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 maart 2024.
Namens belanghebbende is verschenen [naam 1], kantoorgenoot van gemachtigde. De heffingsambtenaar heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. [naam 2].

Overwegingen

1. In geschil is de waarde van de woning op de waardepeildatum. Belanghebbende bepleit een waarde van € 475.000.
2. Ingevolge artikel 17, tweede lid, van de Wet WOZ wordt de waarde van de woning bepaald op de waarde die aan de woning dient te worden toegekend, indien de volle en onbezwaarde eigendom daarvan zou kunnen worden overgedragen en de verkrijger de zaak in de staat waarin die zich bevindt, onmiddellijk en in volle omvang in gebruik zou kunnen nemen.
3. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de heffingsambtenaar met de matrix en wat overigens is aangevoerd, niet aannemelijk gemaakt dat de waarde van de woning niet op een te hoog bedrag is vastgesteld. De rechtbank is van mening dat Floraweg 111 en Noordeinde 20 dusdanig verschillen van de woning, dat deze niet kunnen dienen als vergelijkingsobject. De ligging van de vergelijkingspanden is volstrekt anders dan die van de woning, die op Kaageiland is gelegen. De rechtbank overweegt dat Beatrixlaan 7 wel als vergelijking kan dienen, maar dat deze op zichzelf een lagere waarde voor de woning onderbouwt. Daarmee is de WOZ-waarde te hoog vastgesteld.
4. Naar het oordeel van de rechtbank heeft belanghebbende de door hem bepleite lagere waarde evenmin aannemelijk gemaakt. Belanghebbende heeft namelijk niet inzichtelijk gemaakt hoe hij tot een waarde van € 475.000 is gekomen. De rechtbank bepaalt daarom, alle omstandigheden in aanmerking nemend, de waarde van de woning op de waardepeildatum in goede justitie op € 501.000.
5. Belanghebbende heeft verzocht om vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn. Het bezwaarschrift is op 9 maart 2022 door de heffingsambtenaar ontvangen. Daarmee is ten tijde van het doen van deze uitspraak sprake van een geringe overschrijding van de redelijke termijn met één maand. Belanghebbende heeft in beginsel recht op een vergoeding ter compensatie voor de spanning en frustratie als gevolg van de lange duur van de procedure. Uit de stukken blijkt evenwel dat op grond van de algemene voorwaarden van de gemachtigde deze vergoeding zal toekomen aan de gemachtigde en niet aan belanghebbende zelf. Uit deze cessie leidt de rechtbank af dat belanghebbende vooraf heeft aangegeven niet voor zijn ongerief te willen worden gecompenseerd. De rechtbank ziet hierin dan ook aanleiding om te volstaan met het oordeel dat de redelijke termijn is overschreden en niet over te gaan tot het toekennen van enige vergoeding voor immateriële schade.
6. Gelet op wat hiervoor is overwogen, zijn de waarde van de woning en de daarop gebaseerde aanslag te hoog vastgesteld. Het beroep is daarom gegrond. De overige gronden behoeven geen behandeling meer.
7. De rechtbank veroordeelt de heffingsambtenaar in de door belanghebbende gemaakte proceskosten. De rechtbank stelt het gewicht in deze zaak vast op 0,5 (licht), gelet op de eenvoud van de zaak, de daarmee samenhangende (geringe) werkbelasting van de gemachtigde en het belang van de zaak. De rechtbank stelt alsdan de te vergoeden kosten op grond van het Besluit proceskostenvergoeding bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1185,00 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting met een waarde per punt van € 310 (tarief 2024), 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 875 (tarief 2024) en een wegingsfactor 0,5).

Beslissing

De rechtbank:
 verklaart het beroep gegrond;
 vernietigt de uitspraak op bezwaar;
 wijzigt de beschikking aldus dat de vastgestelde waarde wordt verminderd tot € 501.000;
 vermindert de aanslag onroerende-zaakbelastingen tot een berekend naar een waarde van € 501.000;
 bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
 veroordeelt de heffingsambtenaar in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 1185,00;
 draagt de heffingsambtenaar op het betaalde griffierecht van € 50 aan belanghebbende te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J. Arts, rechter, in aanwezigheid van J.C.W. Wahls, griffier. De uitspraak is in het openbaar uitgesproken op 10 april 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof Den Haag (team belastingrecht).
Dat kan digitaal via www.rechtspraak.nl, daar klikt u op “Formulieren en inloggen”. Hoger beroep instellen kan ook door verzending van een brief aan het gerechtshof Den Haag (belastingkamer), Postbus 20302, 2500 EH Den Haag.
Bij het instellen van het hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het hogerberoepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het hogerberoepschrift is, indien het op papier wordt ingediend, ondertekend.
Verder vermeldt u ten minste het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de datum van verzending;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de redenen waarom u het niet eens bent met de uitspraak (de gronden van het hoger beroep).