ECLI:NL:RBDHA:2024:6033
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen WOZ-beschikking en vaststelling onroerende zaakwaarde
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 10 april 2024 uitspraak gedaan in een geschil over de waarde van een onroerende zaak, gelegen aan de [adres] te [plaats]. De belanghebbende, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde G. Gieben, had bezwaar gemaakt tegen de WOZ-beschikking van de heffingsambtenaar van de gemeente Alphen aan den Rijn, die de waarde van de woning op 1 januari 2021 had vastgesteld op € 548.000. De belanghebbende stelde dat de waarde lager zou moeten zijn, namelijk € 475.000. Tijdens de zitting op 13 maart 2024 is de waarde van de woning besproken, waarbij de rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar niet voldoende bewijs had geleverd om de vastgestelde waarde te onderbouwen. De rechtbank concludeerde dat de vergelijkingsobjecten die door de heffingsambtenaar waren aangedragen, niet geschikt waren en dat de waarde van de woning te hoog was vastgesteld.
De rechtbank heeft de waarde van de woning uiteindelijk vastgesteld op € 501.000, waarbij zij alle omstandigheden in aanmerking nam. Daarnaast heeft de rechtbank geoordeeld dat er sprake was van een geringe overschrijding van de redelijke termijn in de procedure, maar dat de vergoeding voor immateriële schade niet aan de belanghebbende zou worden toegekend, omdat deze vergoeding aan de gemachtigde toekwam. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd en de heffingsambtenaar veroordeeld in de proceskosten van de belanghebbende, vastgesteld op € 1185,00. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.