ECLI:NL:RBDHA:2024:5974

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 april 2024
Publicatiedatum
23 april 2024
Zaaknummer
NL24.8394
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, enkelvoudige kamer, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn asielaanvraag beoordeeld. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag op 1 maart 2024 niet in behandeling genomen, omdat Duitsland verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling. De rechtbank heeft de zaak op 27 maart 2024 behandeld, maar eiser en zijn gemachtigde zijn niet verschenen.

De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris terecht heeft aangenomen dat Duitsland verantwoordelijk is voor de asielaanvraag van eiser, op basis van de Dublinverordening. Eiser betoogt dat de staatssecretaris niet van de juistheid van het claimakkoord mag uitgaan, omdat hij niet voorafgaand aan het claimverzoek is gehoord en omdat hij samen met zijn minderjarige neefje naar Nederland is gereisd. De rechtbank oordeelt echter dat de staatssecretaris zich op het standpunt kan stellen dat de belangen van het kind niet in dit geval van toepassing zijn, omdat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn aanwezigheid noodzakelijk is voor het welzijn van zijn neefje.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en oordeelt dat eiser geen recht heeft op vergoeding van proceskosten. De uitspraak is gedaan door rechter J.M. Emaus en griffier V. Bouman, en is openbaar gemaakt op 24 april 2024. Eiser kan binnen een week hoger beroep aantekenen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.8394

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 24 april 2024 in de zaak tussen

[eiser], v-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. R.J.J. Flantua),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

(gemachtigde: mr. J. van Dam).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn asielaanvraag. De staatssecretaris heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 1 maart 2024 niet in behandeling genomen omdat Duitsland verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling daarvan.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 27 maart 2024 op zitting behandeld. Hieraan heeft de gemachtigde van de staatssecretaris deelgenomen. Eiser en de gemachtigde van eiser zijn, zonder bericht van verhindering, niet verschenen.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het besluit
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de staatssecretaris een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. [1] In dit geval heeft Nederland bij Duitsland een verzoek om terugname gedaan. Duitsland heeft dit verzoek aanvaard.

Mag de staatssecretaris uitgaan van de juistheid van het claimakkoord?

5. Eiser betoogt dat niet van de juistheid van het claimakkoord mag worden uitgegaan. Nederland heeft eiser vóór het Dublingehoor geclaimd bij Duitsland en heeft in het claimverzoek niet vermeld dat eiser samen met zijn minderjarige neefje Nederland is ingereisd. Als de staatssecretaris deze informatie met Duitsland had gedeeld dan hadden de Duitse autoriteiten de mogelijkheid gehad om het claimverzoek op grond van hun familieband te weigeren. De asielaanvraag van eiser had dan samen met die van zijn neefje in Nederland kunnen worden behandeld. Eiser wijst in dat kader op artikel 24 van het EU-Handvest waarin de belangen van het kind worden gewaarborgd.
5.1.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de staatssecretaris van de juistheid van het claimakkoord mogen uitgaan. Dat eiser niet voorafgaand aan het claimverzoek is gehoord, maakt niet dat de staatssecretaris hem nog niet bij Duitsland mocht claimen en dat niet van de juistheid van het claimakkoord mag worden uitgegaan. Artikel 5, derde lid van de Dublinverordening bepaalt namelijk dat een vreemdeling voor het overdrachtsbesluit gehoord moet worden. Verder stelt de staatssecretaris terecht dat ook het belang van het kind er niet toe leidt dat niet van de juistheid van het claimakkoord mag worden uitgegaan. Los van de vraag of eiser de familieband met zijn gestelde neefje aannemelijk heeft gemaakt, betoogt de staatssecretaris terecht dat de belangen van het kind bij het bepalen van de verantwoordelijke lidstaat hun weerslag hebben gevonden in onder andere de artikelen 8, 9, 10 en 11 van de Dublinverordening. Eiser en zijn (gestelde) neefje vallen niet onder deze artikelen. Zonder nadere toelichting van eiser, en die ontbreekt, is dan ook niet duidelijk op welke grond Duitsland het claimverzoek had kunnen weigeren. Deze beroepsgrond slaagt dus niet.
Had de staatssecretaris het verzoek van eiser op grond van artikel 17 van de Dublinverordening aan zich moeten trekken?
6. Eiser stelt dat de staatssecretaris zijn asielaanvraag op grond van artikel 17 van de Dublinverordening aan zich moet trekken. Hij is namelijk samen met zijn minderjarige neefje naar Nederland gereisd en de asielaanvraag van zijn neefje wordt in Nederland behandeld. Als eiser naar Duitsland zou moeten, dan zou zijn neefje alleen achterblijven. Dit terwijl hij zijn zus beloofd heeft voor zijn neefje te zorgen. De staatssecretaris heeft daarom onvoldoende rekening gehouden met de belangen van zijn minderjarige neefje. [2] Bovendien heeft eiser medische klachten. Zijn neefje kan voor hem zorgen.
6.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. De staatssecretaris geeft onder meer toepassing aan artikel 17 van de Dublinverordening als bijzondere, individuele omstandigheden maken dat de overdracht van een vreemdeling van onevenredige hardheid getuigt. De staatssecretaris stelt zich in redelijkheid op het standpunt dat daar in de situatie van eiser geen sprake van is. Eiser heeft de gestelde familieband tussen hem en zijn neefje niet aannemelijk gemaakt. De overgelegde foto en de pasjes van het COa zijn daarvoor onvoldoende. Bovendien heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat zijn aanwezigheid noodzakelijk is voor het welzijn van zijn neefje. Eiser heeft alleen gesteld dat hij samen met zijn neef is gereisd en zorg voor hem draagt nu hij in Nederland is. Tot slot heeft eiser op geen enkele manier onderbouwd welke zorg hij nodig heeft en dat deze zorg alleen door zijn neefje geboden kan worden. Eiser heeft in het aanmeldgehoor juist verklaard dat hij niet afhankelijk is van zijn familieleden in Nederland, maar dat zij als familie voor elkaar zorgen. [3]

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M. Emaus, rechter, in aanwezigheid van mr. V. Bouman, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
2.Eiser verwijst daarbij naar artikel 24 van het EU-Handvest.
3.Verslag gehoor aanmeldfase, p. 9.