ECLI:NL:RBDHA:2024:5974
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening
In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, enkelvoudige kamer, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn asielaanvraag beoordeeld. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag op 1 maart 2024 niet in behandeling genomen, omdat Duitsland verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling. De rechtbank heeft de zaak op 27 maart 2024 behandeld, maar eiser en zijn gemachtigde zijn niet verschenen.
De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris terecht heeft aangenomen dat Duitsland verantwoordelijk is voor de asielaanvraag van eiser, op basis van de Dublinverordening. Eiser betoogt dat de staatssecretaris niet van de juistheid van het claimakkoord mag uitgaan, omdat hij niet voorafgaand aan het claimverzoek is gehoord en omdat hij samen met zijn minderjarige neefje naar Nederland is gereisd. De rechtbank oordeelt echter dat de staatssecretaris zich op het standpunt kan stellen dat de belangen van het kind niet in dit geval van toepassing zijn, omdat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn aanwezigheid noodzakelijk is voor het welzijn van zijn neefje.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en oordeelt dat eiser geen recht heeft op vergoeding van proceskosten. De uitspraak is gedaan door rechter J.M. Emaus en griffier V. Bouman, en is openbaar gemaakt op 24 april 2024. Eiser kan binnen een week hoger beroep aantekenen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.