ECLI:NL:RBDHA:2024:596

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 januari 2024
Publicatiedatum
22 januari 2024
Zaaknummer
09.076664.23
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor belaging, mishandeling en vernieling met oplegging van Tbs-maatregel

Op 22 januari 2024 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1994, die zich schuldig heeft gemaakt aan belaging, mishandeling en vernieling. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte gedurende een periode van ongeveer tien maanden zijn ex-vriendin, [slachtoffer 1], op intensieve wijze heeft gestalkt. Dit omvatte het veelvuldig sturen van dwingende en intimiderende berichten, het zich ophouden bij haar woning, en het benaderen van haar familieleden. De rechtbank heeft ook vastgesteld dat de verdachte op 18 maart 2023 een ambtenaar, [slachtoffer 2], heeft mishandeld door deze met kracht in zijn arm te knijpen tijdens de rechtmatige uitoefening van zijn functie. Daarnaast heeft de verdachte op 28 januari 2023 in Tilburg de voorruit van de auto van [slachtoffer 3] beschadigd door een aansteker op de ruit te gooien. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 196 dagen, met aftrek van voorarrest, en heeft de Tbs-maatregel met voorwaarden opgelegd, gezien het hoge recidiverisico en de noodzaak voor behandeling. De rechtbank heeft ook schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde partijen, [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2].

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummers: 09/076664-23 en 02/027467-23 (ttz. gev.)
Datum uitspraak: 22 januari 2024
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum 1] 1994 te [geboorteplaats] ,
op dit moment gedetineerd in de penitentiaire inrichting Alphen aan den Rijn, locatie Maatschapslaan.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzittingen van 16 oktober 2023 (pro forma) en 8 januari 2024 (inhoudelijke behandeling).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. J. Roosma en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsvrouw mr. L.C.W. Wingens naar voren is gebracht.
[slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] hebben zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd en schadevergoeding gevorderd.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
Parketnummer 09/076664-23 (hierna: dagvaarding I)
1. hij op één of meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode tussen 28 april 2022 en 21 februari 2023 te Leiden, althans in Nederland,
wederrechtelijk
stelselmatig
opzettelijk
inbreuk heeft gemaakt
op eens anders persoonlijke levenssfeer, te weten die van [slachtoffer 1] ,
door
- die [slachtoffer 1] veelvuldig mails en/of tekstberichten te sturen, dwingend en/of intimiderend van aard,
- zich meermalen voor langere tijd bij de woning van die [slachtoffer 1] op te houden,
- die [slachtoffer 1] te achtervolgen en/of die [slachtoffer 1] op de openbare weg de doorgang te blokkeren en/of
- familieleden van die [slachtoffer 1] te benaderen, hun weg te blokkeren en/of zich bij hun woningen op te houden, met het oogmerk die [slachtoffer 1] te dwingen iets te doen, niet te doen, te dulden en/of vrees aan te jagen;
2.
hij op of omstreeks 18 maart 2023 te Leiden,
een ambtenaar, [slachtoffer 2] (inspecteur bij de Eenheid Den Haag)
gedurende en/of terzake van de rechtmatige uitoefening van zijn
bediening
heeft mishandeld door die [slachtoffer 2] met kracht in zijn oksel, althans arm, te knijpen;
Parketnummer 02/027467-23 (hierna: dagvaarding II)
hij op of omstreeks 28 januari 2023 te Tilburg, althans in Nederland, opzettelijk en wederrechtelijk de voorruit van een personenauto ( [kenteken] ), in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer 3] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt.

3.De bewijsbeslissing

3.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van alle aan de verdachte ten laste gelegde feiten.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich met betrekking tot de bewezenverklaring van de onder dagvaarding I ten laste gelegde feiten gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank en verder vrijspraak bepleit van het onder dagvaarding II ten laste gelegde feit. Op specifieke verweren gaat de rechtbank hierna in, voor zover dat nodig is.
3.3.
Gebruikte bewijsmiddelen
Dagvaarding I
De rechtbank zal voor feit 1 met een opgave van bewijsmiddelen, als genoemd in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering, volstaan. De verdachte heeft dit feit namelijk (grotendeels) bekend en daarna niet anders verklaard. Daarnaast heeft de raadsvrouw geen vrijspraak bepleit. Over het ten laste gelegde blokkeren van de weg zal de rechtbank een aanvullende bewijsoverweging geven.
De rechtbank gebruikt de volgende bewijsmiddelen:
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer [nummerreeks 2] , van de politie eenheid Den Haag, met bijlagen (doorgenummerd pagina 1 t/m 138).
Ten aanzien van feit 1:
Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 1] , inclusief bijlagen, opgemaakt op 27 juli 2022 (p. 13-17 en p. 19-48);
Het proces-verbaal van aanvullend verhoor van aangever [slachtoffer 1] , inclusief bijlagen, opgemaakt op 23 februari 2023 (p. 49-58);
3.
Het proces-verbaal van verhoor van [getuige 1] , opgemaakt op 24 februari 2023 (p. 60-62);
4.
De (grotendeels) bekennende verklaring van de verdachte ter terechtzitting van 8 januari 2024.
Aanvullende bewijsoverweging
De verdachte heeft ter terechtzitting al de ten laste gelegde handelingen bekend met uitzondering van het onderdeel dat hij [slachtoffer 1] en haar familieleden hun weg heeft geblokkeerd. De rechtbank acht echter ook deze onderdelen van de tenlastelegging wettig en overtuigend bewezen. Zij acht de (aanvullende) aangifte betrouwbaar en er is voldoende steunbewijs.
Ten aanzien van feit 2:
1.
Het proces-verbaal van aangifte van verbalisant [slachtoffer 2] , opgemaakt op 19 maart 2023, voor zover inhoudende (p. 63):
Feit: eenvoudige mishandeling
Plaats delict: [adres 1] .
Pleegdatum: 18 maart 2023
Voor de redenen van wetenschap verwijs ik naar bijgevoegd proces-verbaal (
NB. de rechtbank: dit is het onder 2 genoemde proces-verbaal).
2.
Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt door verbalisant [slachtoffer 2] , op 18 maart 2023, voor zover inhoudende (p. 85-86):
Op 18 maart 2023 was ik belast met het verhoor van verdachte [verdachte] . Ik voelde dat hij mij met zijn linkerhand vast pakte bij mijn rechter arm ter hoogte van mijn oksel. Ik voelde dat hij mij kneep. Ik voelde een branderig gevoel aan de voorkant bij mijn rechteroksel. Ik zag dat er rode vlekken en krassen zaten. Dit was de plek waar de verdachte mij had vastgepakt. Vijf uur na het incident voelde ik nog steeds een branderig gevoel op de rode plek.
3.
Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt door [verbalisant] , op 19 maart 2023, voor zover inhoudende (p. 88-89):
Ik was samen met collega [slachtoffer 2] . Ik zag dat de verdachte mijn collega aanviel, ik zag dat de verdachte mijn collega vastpakte bij zijn rechterarm.
4.
De eigen waarneming van de rechtbankvan de foto van het letsel dat als bijlage is gevoegd bij het onder 2. genoemde proces-verbaal op pagina 87 van het procesdossier.
Bewijsoverweging
Ter terechtzitting heeft de verdachte verklaard dat hij de politieagent van zich af heeft geduwd toen hij werd beetgepakt. Volgens de verdachte heeft hij die agent niet mishandeld. De rechtbank oordeelt anders. De bewijsmiddelen laten namelijk geen andere conclusie toe dan dat de verdachte de agent met kracht in zijn arm heeft geknepen. Dit heeft pijn en letsel opgeleverd. De rechtbank wijst er daarbij op dat het letsel duidelijk niet past bij een duw. De rechtbank acht de ten laste gelegde mishandeling wettig en overtuigend bewezen.
Dagvaarding II
De rechtbank heeft hierna opgenomen de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden.
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer [nummerreeks 1] , van de politie eenheid Zeeland-West-Brabant, met bijlagen (doorgenummerd pagina 1 t/m 31).
1.
Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 3] , opgemaakt op 29 januari 2023, voor zover inhoudende (p. 5-6):
Pleegdatum: 28 januari 2023
Ik stopte mijn voertuig in de [adres 2] in Tilburg. Ik reed achteruit en toen gooide [verdachte] een aansteker op mijn voorruit. Hierdoor kwam er een ster in de voorruit. Deze ster zit aan de bestuurderskant op oog hoogte.
Voertuig: Personenauto
Kenteken: [kentekenplaatnummer]

2.Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 2 februari 2023 (p. 14):

Aangeefster [slachtoffer 3] kwam naar het politiebureau. Dit op verzoek van mij, verbalisant, om bij daglicht foto's te maken van de schade aan de voorruit van de auto van aangeefster [slachtoffer 3] . Ik zag dat de schade een klein sterretje in de voorruit was. Dit was ongeveer in het midden van de ruit aan de bestuurderszijde.
3.
het proces-verbaal van verhoor van [getuige 2] , opgemaakt op 29 januari 2023, (p. 3-4):
Op zaterdag 28 januari 2023 tussen 22.30-23.00 uur was ik bij [slachtoffer 3] . Dit is ergens in Tilburg Noord, bij haar ouderlijk huis. Ik zag dat ze in haar auto ging zitten. Op dat moment zag ik dat er een grijze Volvo v40D2 aan kwam rijden. Ik zag dat de persoon de Volvo strak tegen het voertuig van [slachtoffer 3] zette en zo haar blokkeerde. Het werd een kat en muis spel.
4.
De verklaring van de verdachte ter terechtzitting van 8 januari 2024 voor zover inhoudende:
U vraagt of ik [slachtoffer 3] persoonlijk gezegd heb dat ik het niet leuk vond dat zij een ander had. Ik heb haar gezien toen met die jongen. Ik zag haar instappen. Ik ben naast haar gaan staan en heb het een en ander gezegd. Dat ze mij niet voor de gek moest houden.
Bewijsoverwegingen
Op grond van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat de verdachte op 28 januari 2023 in Tilburg is geweest en hier een gesprek heeft gevoerd met aangeefster.
De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij niet blij was om te zien dat aangeefster op date was met een andere man. De verdachte heeft zijn ongenoegen vervolgens ook geuit in het gesprek dat hij ter plaatse met aangeefster heeft gevoerd, maar heeft de autoruit niet vernield, aldus de verdachte.
De rechtbank acht de ten laste gelegde beschadiging wettig en overtuigend bewezen. Aangeefster heeft duidelijk verklaard dat de verdachte het sterretje in de autoruit heeft veroorzaakt. Over de andere schade op die ruit – te weten een grote scheur – heeft zij verklaard dat dit oude schade betreft. Deze openheid van aangeefster maakt haar verklaring over (de toedracht van) het sterretje authentiek en betrouwbaar. Verder blijkt uit de verklaring van [getuige 2] , die ter plaatse was, dat de verdachte in zijn auto zat en de weg voor aangeefster blokkeerde en dat het een kat en muisspel werd. De rechtbank leidt hieruit af dat de verdachte inderdaad gefrustreerd was en dat hij de aangeefster niet met goede intenties heeft opgezocht. Verder past de schade bij de door aangeefster omschreven gedraging van de verdachte, te weten het gooien van een aansteker op de voorruit.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
Dagvaarding I
1.
hij in de periode tussen 28 april 2022 en 21 februari 2023 te Leiden,
wederrechtelijk
stelselmatig
opzettelijk
inbreuk heeft gemaakt op eens anders persoonlijke levenssfeer, te weten die van [slachtoffer 1] , door
- die [slachtoffer 1] veelvuldig mails en tekstberichten te sturen, dwingend en intimiderend van aard,
- zich meermalen voor langere tijd bij de woning van die [slachtoffer 1] op te houden,
- die [slachtoffer 1] te achtervolgen en die [slachtoffer 1] op de openbare weg de doorgang te blokkeren en
- familieleden van die [slachtoffer 1] te benaderen, hun weg te blokkeren en zich bij hun woning op te houden, met het oogmerk die [slachtoffer 1] te dwingen iets te doen en vrees aan te jagen;
2.
hij op 18 maart 2023 te Leiden een ambtenaar, [slachtoffer 2] (inspecteur bij de Eenheid Den Haag), gedurende en terzake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening heeft mishandeld door die [slachtoffer 2] met kracht in zijn arm te knijpen;
Dagvaarding II
hij op 28 januari 2023 te Tilburg opzettelijk en wederrechtelijk de voorruit van een personenauto ( [kenteken] ), die aan [slachtoffer 3] toebehoorde, heeft beschadigd.
Voor zover in de tenlasteleggingen type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De oplegging van straf en maatregel

6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 196 dagen, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd dat aan de verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling (hierna: Tbs-maatregel) met dwangverpleging moet worden opgelegd. Mocht de rechtbank die maatregel niet opleggen, dan moet de verdachte de Tbs-maatregel met voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering opgelegd krijgen, met de gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel (hierna: GVM) en de maatregel ex artikel 38v Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) in de vorm van een locatie- en contactverbod. De officier van justitie heeft de rechtbank dan tevens verzocht de Tbs-voorwaarden en het locatie- en contactverbod dadelijk uitvoerbaar te verklaren.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich primair op het standpunt gesteld dat aan de verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan de duur van het voorarrest moet worden opgelegd, met een groot voorwaardelijk strafdeel met daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering met uitzondering van de start met een klinische opname. In plaats daarvan zou eventueel een klinische opname van maximaal zeven weken (time-out) als bijzondere voorwaarde kunnen worden toegevoegd. Subsidiair stelt de raadsvrouw zich op het standpunt dat, naast een gevangenisstraf gelijk aan de duur van het voorarrest, de Tbs-maatregel met voorwaarden moet worden opgelegd. De raadsvrouw heeft de rechtbank verzocht bij oplegging van de Tbs-maatregel de lijn van de psychiater te volgen, te weten geen start met een klinische opname en met behoud van zijn eigen woning. Indien de Tbs-maatregel met voorwaarden wordt opgelegd heeft de raadsvrouw verzocht te oordelen dat bij een eventuele omzetting naar een Tbs-maatregel met dwangverpleging, de maximale duur hiervan beperkt wordt tot vier jaar.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf en maatregel zijn in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan nare en vervelende feiten. Zo heeft hij in een periode van ongeveer tien maanden zijn ex-vriendin op intensieve wijze gestalkt en daarbij niet geschuwd om ook haar familieleden lastig te vallen. Uit de aangifte blijkt dat aangeefster ten tijde van de belaging kampte met gevoelens van angst en onveiligheid. Ook heeft aangeefster zich zorgen gemaakt om de veiligheid van haar familie. De zus van aangeefster durfde door het handelen van verdachte niet meer in de avond naar buiten, omdat zij bang was dat de verdachte haar in de gaten hield. Verder heeft de verdachte tijdens zijn verhoor een agent mishandeld. Die agent heeft daar pijn en letsel door gehad. Mishandeling is op zichzelf al een vervelend feit, maar als dit tegen een agent in functie gebeurt, is dat des te kwalijker. Ten slotte heeft de verdachte met de beschadiging van de voorruit van [slachtoffer 3] laten zien dat hij geen respect toont voor andermans eigendom. Ook dit betrof een ex-vriendin waarvan de verdachte het niet kon verkroppen dat zij een date had met een ander.
Het strafblad van de verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 29 november 2023. De verdachte is in de afgelopen vijf jaren eerder veroordeeld, maar niet voor soortgelijke feiten.
De persoon van de verdachte
De rechtbank heeft voorts kennisgenomen van een Pro-Justitiarapportage over de verdachte van psychiater dr. D.J. Vinkers van 11 december 2023. De psychiater concludeert dat er bij de verdachte sprake is van een cluster B-persoonlijkheidsstoornis en zwakbegaafdheid. De verdachte heeft door zijn persoonlijkheidsproblematiek behoefte aan bewondering en is daardoor krenkbaar en externaliserend. Door zijn zwakbegaafdheid overziet hij situaties onvoldoende en verliest hij het overzicht. De verdachte wordt boos als anderen zich niet gedragen zoals hij wil. De psychiater adviseert bij een bewezenverklaring de ten laste gelegde belaging en mishandeling in verminderde mate aan de verdachte toe te rekenen. Het recidiverisico wordt door de psychiater als hoog ingeschat.
De rechtbank heeft ook acht geslagen op een Pro-Justitiarapportage over de verdachte van psycholoog M. Hulshof van 23 december 2023. De psycholoog concludeert dat er bij de verdachte sprake is van zwakbegaafdheid en een ander gespecificeerde persoonlijkheidsstoornis met cluster B-trekken. Om de grip en regie op anderen te houden en zijn doel te bereiken, zet de verdachte volgens de psycholoog verscheidene gedragsstrategieën in. De verdachte maakt veelvuldig gebruik van primaire afweermechanismen zoals bagatelliseren, ontkennen of verdraaien, hij kan charmerend zijn, maar gebruikt ook instrumentele agressie in de vorm van intimideren en bedreigen. De psycholoog is van mening dat uit alle informatie een beeld is ontstaan van een krenkbare en gemakkelijk gefrustreerde man indien er niet in zijn behoeftes wordt voorzien. Bij een bewezenverklaring van de ten laste gelegde belaging adviseert de psycholoog het feit in verminderde mate aan de verdachte toe te rekenen. De psycholoog heeft vanwege de ontkennende proceshouden van de verdachte geen advies kunnen formuleren omtrent de toerekenbaarheid van de ten laste gelegde mishandeling. Zonder justitieel kader wordt de kans dat betrokkene terugvalt in delinquent gedrag als hoog geschat.
De rechtbank is van oordeel dat de conclusies en adviezen van de psychiater en psycholoog gedragen worden door hun bevindingen. De rechtbank zal de bewezen verklaarde belaging en mishandeling de verdachte in verminderde mate toerekenen De rapporten zijn enkel opgemaakt ten aanzien van deze feiten op dagvaarding I. Nu de vernieling op dagvaarding II rondom dezelfde periode is gepleegd en de context van dat feit vergelijkbaar is met de belaging (i.e. ex-vriendin en jaloezie) zal zij de verdachte ook de vernieling verminderd toerekenen.
De rechtbank heeft tevens acht geslagen op het reclasseringsadvies over de verdachte van
3 januari 2024. Uit de rapportage volgt dat de verdachte in deze zaak eerder onder reclasseringstoezicht heeft gestaan in het kader van zijn schorsingsvoorwaarden en dat dit traject niet naar behoren verlopen is. De verdachte heeft zich destijds niet aan de voorwaarden gehouden. De schorsing van de voorlopige hechtenis is opgeheven. De reclassering sluit zich aan bij de adviezen en conclusies zoals geformuleerd door de psycholoog en vult aan dat gezien de complexiteit van de problematiek en het hoge recidiverisico een nieuw traject naar verwachting erg moeizaam zal verlopen. Het risico op recidive wordt door de reclassering ingeschat als hoog en risico op letselschade wordt ingeschat als gemiddeld.
Behandelkader
De rechtbank is van oordeel dat door de complexe problematiek van de verdachte, het daarmee samenhangende door de rapporteurs als hoog ingeschatte recidiverisico en de hoge kans op letselschade een intensief behandel- en begeleidingstraject noodzakelijk is om die hoge kans op recidive te verminderen.
De Pro-Justitiarapporteurs hebben in hun rapportages van 11 december 2023 en 23 december 2023 beiden beschreven dat er een (zeer) stevig kader nodig is om de verdachte te kunnen behandelen en het risico op recidive te verminderen. Beiden adviseren een Tbs-maatregel met voorwaarden, echter over de inhoud van de daaraan te koppelen voorwaarden is verschillend geadviseerd. De psychiater stelt zich op het standpunt dat een ambulante behandeling bij een forensische polikliniek gezien de omstandigheden voldoende passend is. De psycholoog is evenwel van mening dat gezien de eerdere onttrekking van de verdachte aan de voorwaarden een verzwaring van de eerder voorgestelde interventie geboden is. De psycholoog stelt dat gezien de ernst van de problematiek, de responsiviteit en het ontbreken van beschermende factoren het passend zou zijn om de verdachte zijn Tbs-maatregel te laten beginnen met een klinische opname.
De reclassering onderschrijft het advies van de psycholoog en adviseert de volgende voorwaarden:
  • een meldplicht bij reclassering en het meewerken aan reclasseringstoezicht;
  • opname in een zorginstelling;
  • meewerken aan time-out;
  • niet naar het buitenland;
  • ambulante behandeling;
  • begeleid wonen of maatschappelijke opvang;
  • locatieverbod;
  • meewerken aan dagbesteding;
  • raadplegen referenten;
  • opbouw sociaal netwerk;
  • drugsverbod;
  • alcoholverbod;
  • contactverbod;
  • meewerken aan schuldhulpverlening.
De reclassering adviseert terughoudend ten aanzien van het opleggen van een Tbs-maatregel met voorwaarden, vanwege het feit dat de verdachte zich eerder niet aan de opgelegde schorsingsvoorwaarden gehouden heeft. De verdachte staat momenteel echter wel open voor een Tbs-maatregel met voorwaarden. De reclassering stelt dat het een moeizaam traject zal worden met hoge risico’s, waardoor naast de voornoemde voorwaarden elektrische monitoring noodzakelijk is. Ook adviseert de reclassering aan de verdachte een GVM op te leggen, nu de complexiteit van de problematiek om langdurige hulpverlening vraagt.
De maatregel
De rechtbank is van oordeel dat aan de wettelijke vereisten voor het opleggen van de Tbs-maatregel is voldaan. De onder dagvaarding I bewezen verklaarde belaging en mishandeling van een agent zijn namelijk zogeheten Tbs-feiten (artikel 37a, onder 1 sub b, Sr), tijdens het begaan van deze feiten bestond bij de verdachte een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens en de veiligheid van anderen eist oplegging van de maatregel. Immers, de kans is zeer groot dat de verdachte zonder behandeling terugvalt in delictgedrag. De eerder opgelegde schorsende voorwaarden heeft de verdachte niet nageleefd en de rechtbank volgt de deskundigen in hun advies dat er een steviger kader nodig is om de noodzakelijke behandeling mogelijk te maken en ervoor te zorgen dat de verdachte zich niet onttrekt aan die behandeling.
Ter terechtzitting heeft de verdachte zich bereid verklaard om de door de reclassering geformuleerde bijzondere voorwaarden na te leven, met uitzondering van de start met een klinische opname en het begeleid wonen. De verdachte heeft toegelicht dat zodra hij een klinische opname moet ondergaan hij zijn woning kwijt zal raken. De verdachte acht dit niet wenselijk nu hij bovenaan de wachtlijst staat voor een ambulante behandeling bij Fivoor. De verdachte zou direct na het ondergaan van de aan hem op te leggen straf, met behoud van zijn eigen woning, kunnen beginnen aan de ambulante behandeling. Een start met een klinische opname zou dit doorkruizen. De verdediging acht een Tbs-maatregel met dwangverpleging niet noodzakelijk, nu hij zich aan de voorwaarden wenst te houden en juist het idee dat de Tbs-maatregel bij niet naleving van de voorwaarden kan worden omgezet in dwangverpleging een grote stok achter de deur vormt voor zijn intrinsieke motivatie.
De rechtbank gaat niet mee in de eis van de officier van justitie om de Tbs-maatregel met dwangverpleging op te leggen. Zij acht doorslaggevend wat de psychiater en de psycholoog hierover hebben opgeschreven. Met hen ziet de rechtbank nog voldoende mogelijkheden binnen de Tbs-maatregel met voorwaarden. De rechtbank is dan ook van oordeel dat aan de verdachte de Tbs-maatregel met voorwaarden moet worden opgelegd met daaraan gekoppeld de voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering, met uitzondering van de start met een klinische opname en het begeleid wonen. Met de psychiater is de rechtbank van oordeel dat het gevaar voor de samenleving voldoende worden ingeperkt door oplegging van voornoemde voorwaarden. Bovendien is het van belang dat de verdachte zijn woning behoudt om recidive te voorkomen.
De rechtbank stelt vast dat het bij dagvaarding I onder feit 2 bewezen verklaarde strafbare feit gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Dat betekent dat indien de Tbs-maatregel met voorwaarden wordt omgezet in een Tbs-maatregel met dwangverpleging deze ongemaximeerd zal zijn. Het verzoek van de raadsvrouw om anders te oordelen wordt daarmee afgewezen.
Dadelijke uitvoerbaarheid
Gelet op het feit dat er sprake is van een hoog recidiverisico, ziet de rechtbank aanleiding om conform artikel 38, zesde lid, Sr te bevelen dat de Tbs-maatregel met voorwaarden dadelijk uitvoerbaar is.
Geen GVM
De rechtbank ziet onvoldoende redenen om een GVM naast de Tbs-maatregel met een groot pakket aan voorwaarden aan de verdachte op te leggen. Overigens heeft de reclassering de nut en noodzaak van een GVM onvoldoende toegelicht.
Geen maatregelen in het kader van 38v Sr
De rechtbank zal ook geen vrijheidsbeperkende maatregelen in de vorm van een contact- en locatieverbod (artikel 38v Sr) opleggen. De Tbs-maatregel heeft namelijk deze verboden al als voorwaarden. De rechtbank schat in dat de dreiging met omzetting naar dwangverpleging in het geval de verdachte zich niet aan die voorwaarden houdt een voldoende stok achter de deur is.
De straf
De rechtbank is van oordeel dat er naast de Tbs-maatregel met voorwaarden ook nog een straf aan de verdachte moet worden opgelegd. De ernst van de feiten maakt dat niet kan worden volstaan met een andere straf dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Alles afwegend acht de rechtbank de eis van de officier van justitie (196 dagen met aftrek van voorarrest) passend en geboden. De rechtbank zal deze straf dan ook aan de verdachte opleggen.

7.De vordering van de benadeelde partij/de schadevergoedingsmaatregel

[slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] hebben zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces.
[slachtoffer 1] vordert een schadevergoeding van € 2.500,-, te vermeerderen met de wettelijke rente. Dit bedrag bestaat uit immateriële schade.
[slachtoffer 2] vordert een schadevergoeding van € 200,-, te vermeerderen met de wettelijke rente. Dit bedrag bestaat geheel uit immateriële schade.
7.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie vindt beide vorderingen toewijsbaar, met toewijzing van de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
Benadeelde partij [slachtoffer 1]
Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks immateriële schade heeft geleden door het onder dagvaarding I onder 1 bewezen verklaarde feit. Gelet op wat door de benadeelde partij ter toelichting op haar vordering is aangevoerd, zal de rechtbank de geleden immateriële schade naar billijkheid vaststellen op een bedrag van € 750,-. De rechtbank heeft daarbij ook gekeken naar vergelijkbare zaken.
De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige gedeelte van de vordering tot vergoeding van immateriële schade niet-ontvankelijk verklaren in de vordering. Dit deel van de vordering is door de benadeelde partij onvoldoende onderbouwd. De benadeelde partij de gelegenheid geven voor een nadere onderbouwing van dit deel van de vordering zou een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren. De benadeelde partij kan dit deel van de vordering daarom slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal – gelet op het voorgaande – de vordering toewijzen tot een bedrag van
€ 750,-, bestaande uit immateriële schade.
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 21 februari 2023, omdat vast is komen te staan dat de schade vanaf die datum is ontstaan.
Nu de vordering gedeeltelijk wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
De verdachte zal voor het onder dagvaarding I onder 1 bewezen verklaarde strafbare feit worden veroordeeld en hij is daarom tegenover de benadeelde partij aansprakelijk voor schade die door dit feit aan haar is toegebracht. De rechtbank zal aan de verdachte de verplichting opleggen om aan de Staat te betalen een bedrag van € 750,-, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 21 februari 2023 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [slachtoffer 1] .
Benadeelde partij [slachtoffer 2]
Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks immateriële schade heeft geleden door het onder dagvaarding I onder 2 bewezen verklaarde feit. Gelet op wat door de benadeelde partij ter toelichting op zijn vordering is aangevoerd, zal de rechtbank de geleden immateriële schade naar billijkheid vaststellen op het gevorderde bedrag van € 200,-.
De rechtbank zal - gelet op het voorgaande - de vordering toewijzen tot een bedrag van
€ 200,-, bestaande uit immateriële schade.
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 18 maart 2023, omdat vast is komen te staan dat de schade vanaf die datum is ontstaan.
Nu de vordering wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
De verdachte zal voor het onder dagvaarding I onder 2 bewezen verklaarde strafbare feit worden veroordeeld en hij is daarom tegenover de benadeelde partij aansprakelijk voor schade die door dit feit aan hem is toegebracht. De rechtbank zal aan de verdachte de verplichting opleggen om aan de Staat te betalen een bedrag van € 200,-, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 18 maart 2023 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [slachtoffer 2] .

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf en maatregelen zijn gegrond op de artikelen:
- 36 f, 37a, 38, 38a, 57, 60a, 285b, 300, 304 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

9. De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder dagvaarding I en dagvaarding II ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven onder 3.4 bewezen is verklaard, en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
Dagvaarding I
ten aanzien van feit 1:
belaging;
ten aanzien van feit 2:
mishandeling, terwijl het misdrijf wordt gepleegd tegen een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening;
Dagvaarding II
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, beschadigen;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van 196 (honderdzesennegentig) dagen;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
gelast de terbeschikkingstelling van de verdachte;
stelt daarbij denavolgende voorwaarden betreffende het gedrag van de terbeschikkinggestelde:
dat de terbeschikkinggestelde:
1. zal meewerken aan het reclasseringstoezicht. Deze medewerking houdt onder andere in dat de terbeschikkinggestelde:
- zich meldt op afspraken bij de reclassering. De reclassering bepaalt hoe vaak dat nodig is;
- één of meer vingerafdrukken laat nemen en een geldig identiteitsbewijs laat zien. Dit is nodig om de identiteit van de terbeschikkinggestelde vast te stellen;
- zich houdt aan de aanwijzingen van de reclassering. De reclassering kan aanwijzingen geven die nodig zijn voor de uitvoering van het toezicht of om de terbeschikkinggestelde te helpen bij het naleven van de voorwaarden;
- de reclassering helpt aan een actuele foto waarop zijn gezicht herkenbaar is. Deze foto is nodig voor opsporing bij ongeoorloofde afwezigheid;
- meewerkt aan huisbezoeken;
- de reclassering inzicht geeft in de voortgang van begeleiding en/of behandeling door andere instellingen of hulpverleners;
- zich niet vestigt op een ander adres zonder toestemming van de reclassering;
- meewerkt aan het uitwisselen van informatie met personen en instanties die contact hebben met de terbeschikkinggestelde, als dat van belang is voor het toezicht;
- als de reclassering dat nodig vindt en de terbeschikkinggestelde daarmee instemt, voor een time-out kan worden opgenomen in een Forensisch Psychiatrisch Centrum (FPC) of andere instelling. Deze time-out duurt totdat de reclassering of de terbeschikkinggestelde deze beëindigt, maar maximaal zeven weken, met de mogelijkheid van verlenging met nog eens maximaal zevenweken, tot maximaal veertien weken per jaar;
- niet naar het buitenland of het Caribisch deel van het Koninkrijk der Nederlanden gaat zonder toestemming van de reclassering;
- zich zal laten behandelen door een forensisch ambulante behandelinstelling of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt zolang de reclassering en/of de zorginstelling dat nodig vindt. Het innemen van medicijnen en de controle daarop kan onderdeel zijn van de behandeling;
- zich niet in de buurt van slachtoffers [slachtoffer 1] (geboren [geboortedatum 2] 1997 te [geboorteplaats 2] ), [getuige 1] ( [geboortedatum 3] 2000) en hun moeder (gegevens onbekend) mag begeven, aangemerkt in het deeladvies EM van de reclassering, zolang het Openbaar Ministerie dit nodig vindt.
- meewerkt aan elektronische monitoring van het locatieverbod;
- zich inzet voor het vinden en behouden van een door de reclassering goedgekeurde dagbesteding (betaald werk, onbetaald werk en/of vrijetijdsbesteding), met een vaste structuur. De dagbesteding draagt bij aan het voorkomen van delictgedrag;
- de reclassering zicht verschaft op de voortgang van zijn behandeling en begeleiding en verleent de reclassering toestemming om relevante referenten te raadplegen en contact te onderhouden met personen en instanties die deel uitmaken van zijn netwerk. De terbeschikkinggestelde geeft openheid op alle leefgebieden;
- meewerkt aan de opbouw van een ondersteunend sociaal netwerk;
- geen drugs gebruikt en meewerkt aan controle op dit verbod. De controle gebeurt met urineonderzoek. De reclassering bepaalt hoe vaak de terbeschikkinggestelde wordt gecontroleerd;
- geen alcohol gebruikt en meewerkt aan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) om dit alcoholverbod te controleren. De reclassering bepaalt met welke controlemiddelen en hoe vaak de terbeschikkinggestelde wordt gecontroleerd;
- op geen enkele wijze – direct of indirect – contact zoekt met slachtoffer [slachtoffer 1] , geboren op [geboortedatum 2] 1997, zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt;
- meewerkt aan het aflossen van zijn schulden en het treffen van afbetalingsregelingen, ook als dit inhoudt meewerken aan schuldhulpverlening in het kader van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen. De terbeschikkinggestelde geeft de reclassering inzicht in zijn financiën en schulden;
geeft opdracht aan Reclassering Nederland de terbeschikkinggestelde bij de naleving van de voorwaarden hulp en steun te verlenen;
beveelt dat de terbeschikkingstelling met voorwaarden
dadelijk uitvoerbaaris;
de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] ;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij deels toe tot een bedrag van € 750,- en veroordeelt de verdachte om dit bedrag, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 21 februari 2023 tot de dag waarop deze vordering is betaald, te betalen aan [slachtoffer 1] ;
bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding en dat de benadeelde partij dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten van de benadeelde partij, begroot op nihil, en de kosten die ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog gemaakt moeten worden;
legt aan de verdachte op de verplichting om aan de Staat te betalen een bedrag van € 750,-, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 21 februari 2023 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [slachtoffer 1] ;
bepaalt dat als het verschuldigde bedrag niet volledig wordt betaald of kan worden verhaald, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 15 dagen; de toepassing van gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op;
bepaalt dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, en dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen;
de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] ;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij toe tot een bedrag van € 200,- en veroordeelt de verdachte om dit bedrag, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 18 maart 2023 tot de dag waarop deze vordering is betaald, te betalen aan [slachtoffer 2] ;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten van de benadeelde partij, begroot op nihil, en de kosten die ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog gemaakt moeten worden;
legt aan de verdachte de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 200,-, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 18 maart 2023 tot de dag waarop dit bedrag is betaald ten behoeve van [slachtoffer 2] ;
bepaalt dat als het verschuldigde bedrag niet volledig wordt betaald of kan worden verhaald, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 4 dagen; de toepassing van gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op;
bepaalt dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, en dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte.
Dit vonnis is gewezen door
mr. R.E. Perquin, voorzitter,
mr. J.R.K.A.M. Waasdorp, rechter,
mr. C.A.W. Zijlstra, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. A.C. Veltink, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 22 januari 2024.