ECLI:NL:RBDHA:2024:5950

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 april 2024
Publicatiedatum
23 april 2024
Zaaknummer
23/7756
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een ongeval tijdens parachutespringen als dienstongeval of bedrijfsongeval

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser, een militair werkzaam bij de Marine, tegen het besluit van de staatssecretaris van defensie. Eiser had op 12 juli 2022 een ongeval tijdens een parachutespringopleiding bij een burgerbedrijf. De staatssecretaris had op 11 april 2023 besloten dat dit ongeval niet als dienstongeval of bedrijfsongeval kon worden aangemerkt. Eiser was van mening dat het ongeval wel onder de militaire dienst viel, omdat hij tijdens de opleiding vaardigheden verwierf die van belang waren voor zijn functie. De rechtbank heeft op 10 april 2024 de zaak behandeld, waarbij zowel de gemachtigde van eiser als die van verweerder aanwezig waren.

De rechtbank oordeelt dat het ongeval niet als dienstongeval kan worden aangemerkt. Eiser had zich vrijwillig opgegeven voor de cursus, die niet onder een dienstbevel viel. Hoewel defensie de deelname faciliteerde door verlof en vervoer te bieden, was er geen sprake van een directe opdracht of dienstverrichting. De rechtbank concludeert dat het ongeval niet tijdens de uitvoering van eisers werk heeft plaatsgevonden en dat het niet onder bijzondere omstandigheden is gebeurd. Eiser krijgt geen terugbetaling van het griffierecht en ook geen vergoeding van proceskosten. De uitspraak is openbaar gedaan op 25 april 2024.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 23/7756

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 april 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. V. Dolderman),
en

de staatssecretaris van defensie, verweerder

(gemachtigde: mr. W.R.C. Adang).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het besluit van verweerder van 11 april 2023 om eisers ongeval op 12 juli 2022 niet als dienstongeval of bedrijfsongeval aan te merken.
1.1.
Met het bestreden besluit van 3 oktober 2023 op het bezwaar van eiser is verweerder bij zijn eerdere besluit gebleven.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 10 april 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Eiser is als militair werkzaam bij de Marine. Tijdens een opleiding parachutespringen bij een burgerbedrijf heeft hij een ernstig ongeval meegemaakt. Naar aanleiding van het proces-verbaal heeft verweerder besloten dat het ongeval zich heeft voorgedaan in eisers vrije tijd. Het ongeval heeft dus niet plaatsgevonden tijdens de uitoefening van de militaire dienst in de zin van het uitvoeren van opgedragen werkzaamheden of het verrichten van dienst gerelateerde handelingen of activiteiten. Daarom merkt verweerder het ongeval niet aan als bedrijfs- of dienstongeval.
Wat vindt verweerder in beroep?
3. Eiser vindt dat het ongeval wel plaatsvond tijdens de uitoefening van de militaire dienst. Daarvoor verwijst eiser naar artikel 4, aanhef en onder b en c, van de Regeling proces-verbaal van ongeval en rapportage medische aangelegenheden. Eiser erkent dat parachutespringen geen dienstverrichting binnen zijn dagelijkse opgedragen werkzaamheden was. Ingevolge artikel 4, aanhef en onder b en c, van de Regeling proces-verbaal van ongeval en rapportage medische aangelegenheden is het echter voldoende als sprake is van het verrichten van activiteiten in het kader van algemene of bijzondere dienstverrichtingen of wanneer deze activiteiten dienstbelang dienen.
Eiser acht van belang dat aan boord van [naam schip] , waar eiser ten tijde van het ongeval werkzaam was, reclame gemaakt werd om met een opleiding parachutespringen de zogenoemde wing te behalen. De reclame werd gemaakt met toestemming van de eerste officier en de commandant. Eisers aanvraag via het persoonlijk opleidingsbudget werd goedgekeurd door het bevoegd gezag, eisers commandant gaf toestemming om de cursus onder diensttijd te volgen en eiser mocht gebruik maken van dienstvervoer en legering.
Alle omstandigheden afzonderlijk en in samenhang bezien maken dat sprake is van een dienstverrichting. Parachutespringen en het behalen van een wing dient bovendien het militaire dienstbelang omdat het de fysieke en psychische capaciteiten van de militair bevordert.
Eiser is van mening dat het ongeval kwalificeert als een dienstongeval. Er was een verhoogd risico op letsel omdat het eisers allereerste parachutesprong betrof. Defensie heeft in zijn geheel niet gecontroleerd of de juiste veiligheidsmaatregelen werden genomen door het parachutecentrum. Er zijn indicaties dat de veiligheid niet op juiste wijze is gewaarborgd en gesprongen is onder bijzondere omstandigheden.
Wat zijn de regels?
4. Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage die deel uitmaakt van deze uitspraak.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
5. Naar het oordeel van de rechtbank is geen sprake van een dienstongeval. Met verweerder acht zij daartoe van belang dat eiser zich vrijwillig opgegeven heeft voor de cursus die ook nog eens bij een burgerbedrijf werd gegeven. Er was geen sprake van een dienstbevel dan wel opdracht. Dat defensie vervolgens eisers keuze voor een groot deel faciliteerde door hem verlof toe te kennen, dat eiser hiervoor een dienstreis mocht maken en gebruik mocht maken van legering, maakt naar het oordeel van de rechtbank niet dat sprake is van een dienstongeval.
6. Eisers betoog dat hij met zijn opleiding een dienstbelang gediend heeft slaagt niet. Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat het binnen defensie wel gewaardeerd wordt als een militair zijn horizon verbreedt en zich dergelijke vaardigheden eigen maakt. Daarom biedt verweerder de mogelijkheid het individuele keuzebudget in te zetten voor dit soort activiteiten en vergemakkelijkt hij deelname door het geven van verlof en vervoer. Dat maakt echter naar het oordeel van de rechtbank nog niet dat sprake is van een dienstbelang. Het is immers een investering in eisers persoonlijke ontwikkeling.
7. Verder is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van een bedrijfsongeval. Het ongeval heeft niet tijdens uitvoering van eisers werk of onder bijzondere omstandigheden plaatsgevonden. Het ging niet om aan eiser opgedragen werkzaamheden als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van het Besluit AO/IV.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat verweerder het ongeval terecht niet aangemerkt heeft als bedrijfs- of dienstongeval. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.C. Laagland, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Badermann, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 25 april 2024.
Griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
BIJLAGE
Op grond van artikel 147, derde lid, van het Algemeen militair ambtenarenreglement (AMAR) beslist de minister of het ongeval waarop een proces-verbaal betrekking heeft, wordt geacht wel of niet in verband te staan met de uitoefening van de dienst, van welke beslissing de militair schriftelijk in kennis wordt gesteld.
Op grond van artikel 2, eerste lid, van het Besluit aanvullende arbeidsongeschiktheids- en invaliditeitsvoorzieningen militairen (Besluit AO/IV)) wordt voor de toepassing van dit besluit wordt onder arbeidsongeschiktheid met dienstverband verstaan: een arbeidsongeschiktheid ten gevolge van ziekten of gebreken, die in overwegende mate hun oorzaak vinden in de aard van de aan de militair opgedragen werkzaamheden of in de bijzondere omstandigheden, waaronder zij moesten worden verricht, en niet aan zijn schuld of onvoorzichtigheid zijn te wijten.
Op grond van artikel 2, derde lid, van het Besluit wordt voor de toepassing van dit besluit wordt onder invaliditeit met dienstverband verstaan: een invaliditeit van tenminste 10% tengevolge van:
a. verwonding, ziekten of gebreken, welke zijn veroorzaakt door de uitoefening van de militaire dienst in geval van buitengewone of daarmee vergelijkbare omstandigheden;
b. ziekten of gebreken, welke het gevolg zijn van verrichtingen of vermoeienissen aan de uitoefening van de militaire dienst in geval van buitengewone of daarmee vergelijkbare omstandigheden verbonden, dan wel welke tot uiting zijn gekomen onder overwegende invloed van die verrichtingen of vermoeienissen; of
c. ziekten of gebreken, welke zijn ontstaan, tot uiting zijn gekomen of verergerd mede door inwerking van bijzondere, zeer nadelige invloeden, waaraan de beroepsmilitair in verband met de uitoefening van de militaire dienst in geval van buitengewone of daarmee vergelijkbare omstandigheden is blootgesteld geweest;
Op grond van artikel 2, vierde lid, van het Besluit wordt onder uitoefening van de militaire dienst verstaan:
a. de uitvoering van expliciet of impliciet gegeven dienstopdrachten of dienstbevelen;
b. het verrichten van handelingen of activiteiten in het kader van algemene of bijzondere dienstverrichtingen; of
c. activiteiten, die gezien het daaraan verbonden dienstbelang als uitoefening van die dienst aangemerkt kunnen worden.