ECLI:NL:RBDHA:2024:5942

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 april 2024
Publicatiedatum
23 april 2024
Zaaknummer
NL24.16406
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening voor derdelander Oekraïne in het bestuursrecht

Op 23 april 2024 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak betreffende een verzoek om een voorlopige voorziening van een derdelander uit Oekraïne. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had in een brief van 29 januari 2024 meegedeeld dat de tijdelijke bescherming van verzoeker, zoals bedoeld in Richtlijn 2001/55/EG, van rechtswege eindigde na 4 maart 2024. Dit besluit was gebaseerd op een eerdere uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Verzoeker heeft hiertegen op 15 maart 2024 beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening, zodat hij zijn tijdelijke bescherming en de daarbij behorende voorzieningen zou behouden tijdens de behandeling van zijn beroep.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek kennelijk gegrond verklaard en heeft zonder zitting uitspraak gedaan, zoals toegestaan onder artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat het onduidelijk is of de tijdelijke bescherming van verzoeker daadwerkelijk is geëindigd en welke rechten hij nog heeft. Daarom is besloten dat verzoeker moet worden behandeld als een vreemdeling die nog onder de werking van de Richtlijn Tijdelijke Bescherming valt, totdat op zijn beroep is beslist. Dit betekent dat verzoeker voorlopig niet uit Nederland hoeft te vertrekken, zijn recht op opvang behoudt en mag blijven werken.

Daarnaast is de staatssecretaris veroordeeld tot het betalen van de proceskosten van verzoeker, die zijn vastgesteld op € 875,-. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.16406

uitspraak van de voorzieningenrechter van 23 april 2024 in de zaak tussen

[naam], V-nummer: [nummer], verzoeker

(gemachtigde: mr. R.C. van den Berg),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

Inleiding

1. In een brief van 29 januari 2024 heeft de staatssecretaris verzoeker meegedeeld dat zijn tijdelijke bescherming als bedoeld in Richtlijn 2001/55/EG en het daarop gebaseerde Uitvoeringsbesluit (EU) 2022/382 van rechtswege eindigt na 4 maart 2024. Dat volgt volgens de brief uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 17 januari 2024. In de brief heeft de staatssecretaris verder het eerder genomen besluit, waarbij is besloten dat de tijdelijke bescherming ophoudt per 4 september 2023, ingetrokken. Ook heeft de staatssecretaris aangegeven dat de staatssecretaris verder gaat met de behandeling van de door verzoeker ingediende asielaanvraag. In het geval verzoeker na 4 maart 2024 wil (blijven) werken, dan heeft zijn werkgever een tewerkstellingsvergunning nodig.
2. Op 4 maart 2024 heeft de staatssecretaris een brief aan verzoeker doen toekomen waarin straat dat verzoeker na 4 maart 2024 niet meer onder de Richtlijn Tijdelijke Bescherming valt en dat de staatssecretaris verder gaat met de behandeling van de asielaanvraag.
3. Verzoeker heeft op 15 maart 2024 beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Dit beroep staat bekend onder zaaknummer NL24.16405. Hij heeft verder op 15 maart 2024 de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen, die inhoudt dat hij tijdens de behandeling van het beroep zijn tijdelijke bescherming en de daarbij behorende voorzieningen behoudt.

Beoordeling van de voorzieningenrechter

4. Omdat het verzoek kennelijk gegrond is doet de voorzieningenrechter uitspraak zonder zitting. Artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk. De voorzieningenrechter legt hierna uit waarom het verzoek kennelijk gegrond is.
5. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
6. De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) heeft op 2 april 2024 (ECLI:NL:RVS:2024:1366) in zes zaken een voorlopige voorziening getroffen. In die uitspraken is gewezen op de verwijzingsuitspraak van zittingsplaats Amsterdam waarbij prejudiciële vragen zijn gesteld aan het Hof van Justitie van de EU, en de uiteenlopende en verschillende oordelen van andere zittingsplaatsen van deze rechtbank. Daarin ziet de voorzieningenrechter van de Afdeling aanleiding om de beantwoording van de prejudiciële vragen af te wachten. Om die reden is bepaald dat de betreffende vreemdelingen niet worden uitgezet en dat zij worden behandeld alsof het recht op tijdelijke bescherming bedoeld in de Richtlijn Tijdelijke Bescherming, en de daarop gebaseerde Uitvoeringsbesluiten, op hen van toepassing is, totdat op het door hen ingestelde hoger beroep is beslist.
7. De voorzieningenrechter heeft verder kennis genomen van de brief van 3 april 2024 van de staatssecretaris aan gemeenten waarin hij schrijft dat de door de voorzieningenrechter van de Afdeling getroffen voorzieningen alleen betrekking hebben op de zes betreffende vreemdelingen en dat gemeenten door kunnen gaan met het beëindigen van de opvang van andere derdelanders, zolang in individuele zaken geen ordemaatregel of voorlopige voorziening is getroffen.
8. Gezien het voorgaande is het op dit moment onduidelijk of de tijdelijke bescherming van derdelanders zoals verzoeker per 4 maart 2024 is geëindigd, welke rechten verzoeker nog heeft en op welke wijze hij die rechten kan effectueren. Daarom ziet de voorzieningenrechter na afweging van de betrokken belangen aanleiding om het verzoek toe te wijzen in die zin, dat verzoeker dient te worden behandeld als een vreemdeling die (nog) onder de werking van Richtlijn 2001/55/EG valt totdat op het beroep is beslist. Het treffen van de voorlopige voorziening betekent dat verzoeker voorlopig niet uit Nederland hoeft te vertrekken, dat hij zijn recht op opvang behoudt en dat hij mag blijven werken.
9. Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst, krijgt verzoeker ook een vergoeding voor zijn proceskosten. De staatssecretaris moet dit betalen. Deze vergoeding bedraagt € 875,-, omdat de gemachtigde van verzoeker een verzoekschrift heeft ingediend.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
  • wijst het verzoek toe in die zin dat de verzoeker dient te worden behandeld als een vreemdeling die (nog) onder de werking van Richtlijn 2001/55/EG valt totdat op het beroep is beslist;
  • veroordeelt de staatssecretaris tot het betalen van de proceskosten tot een bedrag van € 875,- voor door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Munsterman, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. M.A. Buikema, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak en bekendgemaakt op:
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.