ECLI:NL:RBDHA:2024:5938
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Voorlopige voorziening voor derdelander Oekraïne in het bestuursrecht
Op 23 april 2024 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, uitspraak gedaan in een zaak betreffende een verzoek om een voorlopige voorziening van een derdelander uit Oekraïne. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had op 21 februari 2024 besloten dat de verzoeker met ingang van 5 maart 2024 niet langer rechtmatig in Nederland verblijft en dat hij de Europese Unie binnen vier weken na 4 maart 2024 moet verlaten. Dit besluit was gebaseerd op de veronderstelling dat de tijdelijke bescherming onder Richtlijn 2001/55/EG na 4 maart 2024 van rechtswege eindigt.
De verzoeker heeft op 7 april 2024 beroep ingesteld tegen dit besluit en verzocht om een voorlopige voorziening, zodat hij zijn tijdelijke bescherming en de bijbehorende voorzieningen kan behouden tijdens de behandeling van het beroep. De voorzieningenrechter heeft het verzoek zonder zitting beoordeeld, omdat het kennelijk gegrond was. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat het onduidelijk is of de tijdelijke bescherming van de verzoeker daadwerkelijk is geëindigd en welke rechten hij nog heeft.
De voorzieningenrechter heeft besloten dat de verzoeker moet worden behandeld als een vreemdeling die nog onder de werking van de Richtlijn Tijdelijke Bescherming valt, totdat er op het beroep is beslist. Dit betekent dat de verzoeker voorlopig niet uit Nederland hoeft te vertrekken, zijn recht op opvang behoudt en mag blijven werken. Daarnaast is de staatssecretaris veroordeeld tot het betalen van de proceskosten van € 875,- aan de verzoeker, omdat deze rechtsbijstand heeft ingeschakeld. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing.