ECLI:NL:RBDHA:2024:5927

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 april 2024
Publicatiedatum
23 april 2024
Zaaknummer
09/309688-23
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bedreiging en mishandeling in zorginstelling met verminderd toerekenbaarheid en tbs met dwangverpleging

Op 23 april 2024 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die medewerkers van zorginstelling Parnassia heeft bedreigd met een mes en een medebewoner heeft mishandeld. De feiten vonden plaats op 22 november 2023 en 20 augustus 2023. De verdachte, geboren in 1959 en op dat moment gedetineerd, heeft tijdens de zitting op 9 april 2024 bekend. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van één maand en tbs met dwangverpleging opgelegd, omdat de verdachte verminderd toerekenbaar werd geacht door een neurocognitieve stoornis en een antisociale persoonlijkheidsstoornis. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet in staat was om zich aan voorwaarden te houden, waardoor tbs met voorwaarden niet haalbaar werd geacht. De rechtbank heeft de ernst van de feiten, de impact op de slachtoffers en het hoge recidiverisico van de verdachte in overweging genomen. De tbs-maatregel is opgelegd om de veiligheid van anderen te waarborgen en om de verdachte de noodzakelijke behandeling te bieden.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummers: 09/309688-23 en 09/211715-23 (ttz. gev.)
Datum uitspraak: 23 april 2024
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1959 te [geboorteplaats] ,
op dit moment gedetineerd in de penitentiaire inrichting [plaats] , locatie [locatie] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzitting van 9 april 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. R.P. Tuinenburg en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsvrouw mr. F.G.T. Meershoek naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
onder parketnummer 09/309688-23 (hierna: dagvaarding I)
hij op of omstreeks 22 november 2023 te 's-Gravenhage
[slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] heeft bedreigd
met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling,
door
- met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in zijn opgeheven hand
in de richting van die [slachtoffer 1] en/of die [slachtoffer 2] te lopen en/of te bewegen en/of
- met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, een stekende beweging te
maken in de richting van die [slachtoffer 1] en/of die [slachtoffer 2] en/of
- die [slachtoffer 1] en/of die [slachtoffer 2] een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, te
tonen;
onder parketnummer 09/211715-23 (hierna: dagvaarding II)
hij op of omstreeks 20 augustus 2023 te 's-Gravenhage
[slachtoffer 3] heeft mishandeld door deze [slachtoffer 3] met een vuist een of
meermaals op/tegen zijn gezicht/hoofd te slaan en/of te stompen.

3.De bewijsbeslissing

3.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.3.
Opgave van bewijsmiddelen
De rechtbank zal voor de feiten met een opgave van bewijsmiddelen, als genoemd in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering volstaan. De verdachte heeft de bewezen te verklaren feiten namelijk bekend en daarna niet anders verklaard. Daarnaast heeft de raadsvrouw geen vrijspraak bepleit.
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van de processen-verbaal met de nummers PL1500-2023365919, van de politie eenheid Den Haag, (doorgenummerd pagina 1 t/m 39, verder genoemd proces-verbaal I) en PL1500-2023260908, van de politie eenheid Den Haag, (doorgenummerd pagina 1 t/m 51, verder genoemd proces-verbaal II).
De rechtbank gebruikt de volgende bewijsmiddelen:
ten aanzien van dagvaarding I
1. de bekennende verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van 9 april 2024;
2. het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 1] , opgemaakt op 22 november 2023 (p. 8-10 van proces-verbaal I);
3. het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 2] , opgemaakt op 22 november 2023 (p. 16-18 van proces-verbaal I);
ten aanzien van dagvaarding II
1. de bekennende verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van 9 april 2024;
2. het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 3] , opgemaakt op 23 augustus 2023 (p. 48-50 van proces-verbaal II).
3.4.
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
dagvaarding I
hij op 22 november 2023 te ’s-Gravenhage [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] heeft bedreigd
met zware mishandeling, door
- met een mes in zijn opgeheven hand in de richting van die [slachtoffer 1] en die [slachtoffer 2] te lopen en
- met een mes een stekende beweging te maken in de richting van die [slachtoffer 1] en die [slachtoffer 2] en
- die [slachtoffer 1] en die [slachtoffer 2] een mes te tonen.
dagvaarding II
hij op 20 augustus 2023 te 's-Gravenhage [slachtoffer 3] heeft mishandeld door deze [slachtoffer 3] met een vuist meermaals op zijn hoofd te slaan.

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De oplegging van straf en maatregel

6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twee maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, en dat aan hem de ongemaximeerde maatregel van terbeschikkingstelling (hierna: tbs) met verpleging van overheidswege (hierna: dwangverpleging) wordt opgelegd.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit om aan de verdachte tbs met voorwaarden op te leggen, omdat tbs met dwangverpleging alleen als “ultimum remedium” moet worden ingezet en nog niet alle lichtere vormen van langdurige intensieve zorg zijn geprobeerd.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
Overwegingen omtrent de op te leggen straf
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
De verdachte heeft twee medewerkers van zorginstelling Parnassia bedreigd met een mes toen hij daar als patiënt was opgenomen. De verdachte heeft het mes van de ontbijttafel gepakt waarna hij met opgeheven mes naar het kantoor liep waar de medewerkers waren. De verdachte heeft met zijn handelen gezorgd voor overlast en gevoelens van angst en onveiligheid bij voornoemde medewerkers en de medebewoners die hier getuige van waren.
Daarnaast heeft de verdachte een medebewoner van Parnassia mishandeld door hem meermalen op zijn hoofd te slaan. Een zorginstelling is bij uitstek een plaats waar de kwetsbare personen die daar verblijven zich veilig zouden moeten kunnen voelen. De verdachte heeft met zijn handelen een inbreuk op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer gemaakt.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 23 januari 2024. In het nadeel van de verdachte weegt de rechtbank mee dat de verdachte reeds veelvuldig met politie en justitie in aanraking is geweest en eerder voor soortgelijke delicten is veroordeeld.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de rapportages van dr. D.J. Vinkers, psychiater, van 9 maart 2024 en van drs. G.J.W. Pol, GZ-psycholoog, van 11 maart 2024. Beiden hebben geconcludeerd dat bij de verdachte sprake is van een forse neurocognitieve stoornis, een antisociale persoonlijkheidsstoornis en een stoornis in het gebruik van diverse middelen (in gedwongen remissie). Daarnaast functioneert de verdachte op licht verstandelijk beperkt niveau en moet hij worden aangestuurd in dagelijkse activiteiten en zelfverzorging. De verdachte heeft maar weinig copingvaardigheden en reageert met agressie op zaken die hem niet bevallen. Zijn geweten is lacunair en hij is door bovengenoemde stoornissen snel impulsief en agressief. Hij kent nauwelijks remming en is erg gericht op directe behoeftebevrediging. De gedragsdeskundigen concluderen dat de stoornissen aanwezig waren ten tijde van de bedreiging en dat de verdachte door de genoemde stoornissen niet goed in staat was om zijn gedrag op een adequate manier aan te passen. De deskundigen adviseren daarom om de bedreiging in (sterk) verminderde mate aan de verdachte toe te rekenen.
De rechtbank is van oordeel dat deze rapportages op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen en dat de conclusies worden gedragen door een deugdelijke en inzichtelijk gemotiveerde onderbouwing. De rechtbank neemt de adviezen over en legt deze ten grondslag aan haar oordeel dat de bewezen verklaarde feiten de verdachte verminderd kunnen worden toegerekend. Hoewel de gedragsdeskundigen niet hebben gerapporteerd over de mishandeling, acht de rechtbank het aannemelijk dat de stoornissen daarin op gelijksoortige manier hebben doorgewerkt als in de bedreiging. Dit heeft een matigende werking op de op te leggen straf.
Gelet op de aard en ernst van de feiten, in het bijzonder de bedreiging met een mes gericht tegen zorgverleners in een zorginstelling, en het strafblad van de verdachte, is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden volstaan met een lichtere straf dan gevangenisstraf. Met inachtneming van de verminderde toerekenbaarheid van de verdachte acht de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van één maand passend. Op deze straf zal de tijd die de verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, in mindering worden gebracht.
Overwegingen omtrent de op te leggen maatregel
Zowel de psychiater als de psycholoog schat de kans op herhaling van gewelddadig of grensoverschrijdend gedrag in als hoog
.De psychiater licht toe dat de verdachte niet goed in staat is om zijn gedrag en emoties te reguleren. Hij heeft geen doelen in zijn leven. De verdachte heeft geen steunend of helpend netwerk en hij is gefrustreerd over zijn verblijf bij Parnassia. Hij laat zelfbepalend en ondermijnend gedrag zien en stelt zich vijandig op in de behandeling. Hij is ernstig cognitief beperkt. De psychiater verwacht dat de verdachte, als hij daar de kans voor krijgt, terugvalt in het gebruik van (hard)drugs. Dit komt ook doordat hij door neurocognitieve schade niet meer in staat is zich verantwoordelijk op te stellen. De verdachte is op een reguliere GGZ-afdeling niet meer te handhaven. De psycholoog acht de kans op herhaling van agressief en/of grensoverschrijdend gedrag met name verhoogd wanneer de verdachte weer middelen zou gaan gebruiken.
Om de kans op herhaling terug te dringen, is het volgens de gedragsdeskundigen aangewezen dat de verdachte behandeling ondergaat, primair gericht op het (blijvend) onthouden van middelengebruik en daarnaast gericht op agressieregulatie. Volgens de gedragsdeskundigen is de verdachte daar echter niet intrinsiek voor gemotiveerd. Het is te verwachten dat de lichamelijke en geestelijke toestand van de verdachte de komende jaren verder achteruit zal gaan. Een klinische omgeving met voldoende hoog beveiligingsniveau en forensische expertise is geïndiceerd. Beide gedragsdeskundigen adviseren om de verdachte tbs met dwangverpleging op te leggen, omdat dit de enige reële mogelijkheid is om de verdachte te begeleiden en te behandelen en de kans op herhaling te verminderen. Binnen dit dwingende en stevige kader kan de verdachte een intensieve en langer durende behandeling en begeleiding in een forensische setting worden geboden, waarbij aandacht kan worden besteed aan de verslavingsproblematiek en overige psychische stoornissen en de recidive- en gevaarsrisico’s die daaruit voort kunnen komen. In het verleden heeft de verdachte zich vaak niet aan gemaakte afspraken en voorwaarden gehouden en ondanks de inzet van diverse modaliteiten – waaronder meerdere voorwaardelijke veroordelingen en twee keer een maatregel van plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders – heeft er geen blijvende gedragsverandering plaatsgevonden. Een voorwaardelijk kader wordt door de gedragsdeskundigen daarom niet haalbaar geacht. Daarbij spelen de beperkingen van de verdachte en het gebrek aan intrinsieke motivatie een belangrijke rol.
De rechtbank heeft voorts kennisgenomen van het reclasseringsadvies over de verdachte van 26 maart 2024. De reclassering sluit zich aan bij de adviezen van de gedragsdeskundigen over de hoge kans op herhaling en de op te leggen tbs met dwangverpleging. De reclassering heeft daarbij nog opgemerkt dat tijdens de bespreking van het reclasseringsadvies de verdachte te kennen gaf toch mee te willen werken aan tbs met voorwaarden. De reclassering acht een dergelijk kader echter niet haalbaar omdat de verdachte vanwege de aanwezige stoornissen niet in staat is om zich aan voorwaarden in een dergelijk strak kader als een tbs-maatregel te houden.
De rechtbank is van oordeel dat aan de wettelijke vereisten voor het opleggen van tbs is voldaan. Er is sprake van een misdrijf, te weten bedreiging, als benoemd in artikel 37a, eerste lid, onder 1°, van het Wetboek van Strafrecht. Ten tijde van het begaan van dat misdrijf was bij de verdachte sprake van ziekelijke stoornissen van de geestvermogens. Bovendien eist de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen dat de verdachte ter beschikking wordt gesteld. Uit de hiervoor aangehaalde rapportages blijkt immers dat er bij de verdachte sprake is van een hoog recidiverisico, dat een langdurige en intensieve behandeling noodzakelijk is om dat risico te verlagen en dat die behandeling niet in een ander kader dan tbs kan plaatsvinden.
De rechtbank zal dan ook de tbs-maatregel opleggen. De vraag is vervolgens of die maatregel moet worden opgelegd met voorwaarden, zoals door de raadsvrouw is betoogd, of met verpleging van overheidswege, zoals de officier van justitie heeft gevorderd en de zoals door de gedragsdeskundigen en de reclassering is geadviseerd.
Gelet op de geconstateerde stoornissen en het verloop van het reclasseringstoezicht in het kader van eerdere voorwaardelijke veroordelingen, heeft de rechtbank er geen vertrouwen in dat de verdachte zich langdurig zal kunnen en willen committeren aan eventueel te stellen voorwaarden. Ook ter terechtzitting heeft de verdachte verklaard dat hij “nergens aan gaat meewerken” en dat hij alleen maar bij Woodstock (een afdeling van Parnassia) zou willen wonen en nergens anders. In het licht van zijn voorgeschiedenis legt de mededeling van de verdachte bij de reclassering dat hij zich toch aan voorwaarden zou willen houden, onvoldoende gewicht in de schaal. In navolging van de gedragsdeskundigen en de reclassering acht de rechtbank tbs met voorwaarden niet haalbaar. De stelling van de raadsvrouw dat de verdachte zich onder dreiging van een omzetting naar dwangverpleging wel aan voorwaarden zou houden, is niet meer dan een aanname. De rechtbank acht het, gelet op het hoge recidiverisico, onverantwoord om de verdachte in zoverre het voordeel van de twijfel te gunnen.
Nu tbs met voorwaarden niet mogelijk is, eist de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen, de dwangverpleging van de verdachte.
De tbs met dwangverpleging wordt opgelegd voor een misdrijf dat gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. De verdachte heeft immers de bedreiging kracht bijgezet door een mes te tonen en daarbij een stekende beweging te maken. De maatregel kan daarom, gelet op het bepaalde in artikel 38e, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, langer duren dan vier jaar.

7.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen:
37a, 37b, 57, 285 en 300 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

8.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven onder 3.4 bewezen is verklaard, en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
ten aanzien van dagvaarding I:
bedreiging met zware mishandeling;
ten aanzien van dagvaarding II:
mishandeling;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van
1 (ÉÉN) MAAND;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
gelast de terbeschikkingstelling van de verdachte en beveelt dat hij van overheidswege zal worden verpleegd.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J.L.E. Bakels, voorzitter,
mr. B.W. Mulder, rechter,
mr. T.A.B. Mentink, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. V.A. Veenhuizen, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 23 april 2024.