ECLI:NL:RBDHA:2024:5861
Rechtbank Den Haag
- Op tegenspraak
- Rechtspraak.nl
Vrijspraak in jeugdstrafzaak wegens onvoldoende bewijs van dwang bij poging tot verkrachting en aanranding
In deze jeugdstrafzaak heeft de rechtbank Den Haag op 11 april 2024 uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van (poging tot) verkrachting en aanranding van een medeleerling, aangeduid als [naam 1]. De tenlastelegging omvatte verschillende handelingen die de verdachte op 11 januari 2022 in een toiletruimte in Rijswijk zou hebben verricht, waarbij hij [naam 1] zou hebben gedwongen tot seksuele handelingen door middel van geweld of bedreiging. Tijdens de zitting op 28 maart 2024 heeft de officier van justitie gerekwireerd tot bewezenverklaring van de feiten en een voorwaardelijke jeugddetentie geëist, terwijl de verdediging vrijspraak bepleitte op basis van onvoldoende bewijs.
De rechtbank heeft de verklaringen van zowel de verdachte als het slachtoffer, [naam 1], zorgvuldig gewogen. De rechtbank concludeert dat er onvoldoende bewijs is voor de gestelde dwang. De verklaring van [naam 1] werd niet ondersteund door ander bewijs, zoals camerabeelden of forensisch bewijs dat geweld of dwang aantoont. Het NFI-onderzoek naar DNA-materiaal op de binnenste schaamlippen van [naam 1] bevestigde weliswaar de aanwezigheid van het DNA van de verdachte, maar dit was niet voldoende om de vereiste dwang voor verkrachting of aanranding te bewijzen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet wettig en overtuigend kon worden bewezen dat hij de ten laste gelegde feiten had begaan, en sprak hem vrij.
Daarnaast werd de vordering van de benadeelde partij, [naam 1], die schadevergoeding eiste, niet-ontvankelijk verklaard, omdat de verdachte was vrijgesproken van de ten laste gelegde feiten. De rechtbank heeft de kosten van de verdediging van de verdachte in verband met deze vordering op nihil begroot.