ECLI:NL:RBDHA:2024:5848
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van beroep tegen niet tijdig beslissen op aanvraag tot verlening van machtiging tot voorlopig verblijf
In deze zaak heeft eiseres, vertegenwoordigd door haar referent, op 22 mei 2023 een aanvraag ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) in het kader van nareis. Eiseres heeft op 11 december 2023 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op deze aanvraag. De rechtbank heeft verweerder in de gelegenheid gesteld om een verweerschrift in te dienen, maar verweerder heeft hiervan geen gebruik gemaakt. De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting.
De rechtbank heeft eerst het verzoek van eiseres om vrijstelling van het griffierecht wegens betalingsonmacht voorlopig toegewezen, omdat eiseres voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zij voldoet aan de voorwaarden voor vrijstelling. Vervolgens heeft de rechtbank de procedure verder beoordeeld. Op basis van artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb wordt het niet tijdig nemen van een besluit gelijkgesteld met een besluit. Eiseres heeft verweerder op 23 november 2023 in gebreke gesteld, maar deze ingebrekestelling was prematuur omdat de wettelijke beslistermijn op dat moment nog niet was verstreken.
De rechtbank concludeert dat het beroep tegen het niet tijdig beslissen op de aanvraag niet-ontvankelijk is, omdat het beroepschrift te vroeg is ingediend. Eiseres heeft het beroep al op 11 december 2023 ingediend, terwijl er nog geen twee weken waren verstreken sinds de schriftelijke ingebrekestelling door het bestuursorgaan was ontvangen. De rechtbank heeft beslist dat verweerder geen proceskosten hoeft te vergoeden en verklaart het beroep niet-ontvankelijk.