ECLI:NL:RBDHA:2024:5843

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 april 2024
Publicatiedatum
22 april 2024
Zaaknummer
NL24.17462
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening asielaanvraag op grond van Dublinverordening

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 22 april 2024 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening in het kader van een asielaanvraag. Verzoeker, die een asielvergunning aanvroeg, had eerder een besluit ontvangen van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid waarin zijn aanvraag niet in behandeling werd genomen. Dit gebeurde op basis van de stelling dat de Bondsrepubliek Duitsland verantwoordelijk was voor de behandeling van de asielaanvraag. Verzoeker had hiertegen beroep ingesteld, maar ontving op 17 april 2024 een kennisgeving dat hij op 23 april 2024 aan de Duitse autoriteiten zou worden overgedragen.

Op 22 april 2024 verzocht verzoeker de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening, omdat hij meende dat er een familieband was met een broertje in Nederland, wat volgens hem niet voldoende was onderbouwd door de staatssecretaris. De voorzieningenrechter oordeelde dat verzoeker niet had aangetoond dat er sprake was van een gezinsband, zoals vereist onder de Dublinverordening. De voorzieningenrechter wees erop dat verzoeker geen documenten had overgelegd die de gestelde familieband konden onderbouwen en dat hij niet had aangetoond dat er sprake was van bijzondere omstandigheden die een overdracht naar Duitsland tot onevenredige hardheid zouden maken.

Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen, met de overweging dat de staatssecretaris terecht had geoordeeld dat verzoeker de gestelde familieband niet had onderbouwd. De uitspraak werd gedaan door mr. M. Munsterman, in aanwezigheid van griffier mr. M.A. Buikema, en is openbaar gemaakt op rechtspraak.nl. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.17462

uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[naam], verzoeker

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. H.A. Limonard),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

Procesverloop

Bij besluit van 27 februari 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van verzoeker tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Bondsrepubliek Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Verzoeker heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep staat bekend onder zaaknummer NL24.8972.
Op 17 april 2024 heeft verzoeker een kennisgeving ontvangen waarin staat dat hij op 23 april 2024 om 11.00 uur aan de Duitse autoriteiten zal worden overgedragen.
Verzoeker heeft op 22 april 2024 om 11.36 uur de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.

Overwegingen

1. De voorzieningenrechter doet op grond van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.
2. In het bestreden besluit is de staatssecretaris ingegaan op de zienswijze van verzoeker. De staatssecretaris heeft aangegeven, voor zover verzoeker een beroep doet op artikel 10 van de Dublinverordening, dat verzoeker de gestelde familieband niet nader heeft onderbouwd. Zo heeft verzoeker geen documenten overgelegd welke aantonen dat het gestelde broertje een gezinslid is. Hij kan daarom niet aangemerkt worden als een gezinslid op grond van artikel 2 onder g, van de Dublinverordening. Voor zover verzoeker een beroep doet op artikel 17 van de Dublinverordening heeft de staatssecretaris aangegeven dat de staatssecretaris een verzoek om internationale bescherming onverplicht inhoudelijk in behandeling kan nemen als er sprake is van bijzondere, individuele omstandigheden waardoor een overdracht leidt tot onevenredige hardheid. Het is aan verzoeker om dat aannemelijk te maken. Hij is daar niet in geslaagd.
3. Verzoeker voert in de gronden van beroep op 12 maart 2024 ten aanzien van artikel 10 van de Dublinverordening aan dat uit de relazen van beide broers niet anders kan worden geconcludeerd dat hier sprake moet zijn van een familieband. De relazen van beiden liggen in elkaars verlengde. Voor wat betreft artikel 17 van de Dublinverordening voert verzoeker aan dat niet valt in te zien dat geen sprake zou zijn van onevenredige hardheid, dat de staatssecretaris zijn standpunt niet heeft onderbouwd en dat het beroep nog nader zal worden gemotiveerd.
4. In het verzoekschrift vraagt verzoeker de staatssecretaris te gelasten zich te onthouden van uitzettingshandelingen tot op beroep is beslist. Verzoeker wijst erop dat de minderjarige broer alleen in Nederland achterblijft.
5. De griffier heeft op 22 april 2024 rond 13.30 uur tevergeefs contact gezocht met de gemachtigde van verzoeker met de bedoeling te vragen in hoeverre de gestelde gezinsband nader kan worden onderbouwd.
6. De voorzieningenrechter is van oordeel dat gelet op het voorgaande geen aanleiding bestaat om een voorziening te treffen. Daartoe overweegt de voorzieningenrechter dat geen aanleiding bestaat voor het oordeel dat de staatssecretaris zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat verzoeker de gestelde familieband niet nader heeft onderbouwd. De enkele stelling van verzoeker dat uit de relazen van beide broers niet anders kan worden geconcludeerd dat hier sprake moet zijn van een familieband, zonder concreet aan te geven waaruit dat dan zou moeten blijken, acht de voorzieningenrechter onvoldoende voor een ander oordeel.
7. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Munsterman, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. M.A. Buikema, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.