ECLI:NL:RBDHA:2024:5839

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 april 2024
Publicatiedatum
22 april 2024
Zaaknummer
C/09/640662 / HA ZA 23-17
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Ondernemingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot overdracht van aandelen en betaling van geldbedrag in het kader van bestuurdersaansprakelijkheid

In deze civiele procedure vorderden eiseressen, [eiseres 1] B.V. en [eiseres 2] B.V., de rechtbank om [gedaagde 1] B.V. te veroordelen tot de levering van één aandeel in het kapitaal van [eiseres 2] tegen nominale waarde, alsook tot betaling van een geldbedrag van € 311.909, vermeerderd met wettelijke rente. De eiseressen stelden dat [gedaagde 1] onrechtmatig had gehandeld door een niet-bestaande kredietwaardigheid voor te wenden en dat [gedaagde 3], als bestuurder, aansprakelijk was voor de schade die hieruit voortvloeide. De rechtbank had eerder al geoordeeld dat zij bevoegd was om van de vorderingen kennis te nemen en had een mondelinge behandeling bevolen. Tijdens deze behandeling werd besproken dat partijen de mogelijkheid hadden om met onafhankelijke boekhouders de financiële situatie te verduidelijken, maar zij besloten om vonnis te vragen.

De rechtbank oordeelde dat de eiseressen onvoldoende bewijs hadden geleverd voor hun vorderingen. De rechtbank verwierp de vordering tot levering van het aandeel, omdat de eiseressen niet konden aantonen dat er een afspraak was gemaakt over de aandelenverhouding. Ook de vordering tot betaling van het geldbedrag werd afgewezen, omdat de rechtbank oordeelde dat [gedaagde 2] haar betalingsverplichtingen had nagekomen en er geen bewijs was dat zij onrechtmatig had gehandeld. De rechtbank concludeerde dat alle vorderingen van eiseressen werden afgewezen en dat zij hoofdelijk in de proceskosten moesten worden veroordeeld.

Uitspraak

RECHTBANK Den Haag

Team handel
Zaaknummer: C/09/640662 / HA ZA 23-17
Vonnis van 24 april 2024
in de zaak van

1.[eiseres 1] B.V.te [vestigingsplaats 1] ,2. [eiseres 2] B.V. te [vestigingsplaats 1] ,

eiseressen partijen,
advocaat: mr. P. Geervliet te Amsterdam,
tegen

1.[gedaagde 1] B.V.te [vestigingsplaats 2] ,2. [gedaagde 2] B.V.te [vestigingsplaats 3] (Curaçao),3. [gedaagde 3] te [woonplaats] (Curaçao),

gedaagden,
advocaat: mr. A.A. Krips te Amsterdam.
Partijen zullen hierna worden aangeduid als [naam 1] , [eiseres 2] , [gedaagde 1] , [gedaagde 2] en [gedaagde 3] .

1.De procedure

1.1.
Op 7 juni 2023 heeft de rechtbank vonnis gewezen in het door gedaagden opgeworpen bevoegdheidsincident. In dat vonnis heeft de rechtbank geoordeeld dat zij bevoegd is van de vorderingen van eiseressen kennis te nemen. Vervolgens is bij vonnis van 12 juli 2023 een mondelinge behandeling bevolen. In aanloop naar de mondelinge behandeling zijn nog de volgende stukken ingediend:
- de akte overlegging nadere producties ten behoeve van de mondelinge behandeling van de zijde van eiseressen, met producties 18 tot en met 20D,
- de akte houdende overlegging nadere producties ten behoeve van de comparitie van partijen van de zijde van gedaagden, met producties 18 tot en met 20;
- productie 21 van de zijde van gedaagden.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 12 december 2023. Tijdens de mondelinge behandeling hebben partijen hun standpunten toegelicht en vragen van de rechtbank beantwoord. De griffier heeft aantekeningen gemaakt, die zijn toegevoegd aan het griffiedossier.
1.3.
Tijdens de mondelinge behandeling is ook de mogelijkheid besproken om met behulp van een of meer (onafhankelijke) boekhouders helderheid te krijgen over de cijfers van [eiseres 2] en [gedaagde 2] om zo tot een gezamenlijk oplossing van het geschil te kunnen komen. De zaak is aangehouden tot 20 december 2023 om partijen in de gelegenheid te stellen om na te denken over deze mogelijkheid. Partijen hebben op voornoemde datum de rechtbank laten weten dat zij deze mogelijkheid niet willen benutten en de rechtbank verzocht om vonnis te wijzen.
1.4.
De datum voor het wijzen van het vonnis is nader bepaald op vandaag.

2.De feiten

2.1.
[naam 1.] (hierna: [naam 1.] ) en [gedaagde 3] houden via hun persoonlijke vennootschappen [naam 1] en [gedaagde 1] ieder 50% van de aandelen van [eiseres 2] . Deze vennootschap is in 2014 opgericht en exploiteert een onderneming die met gebruikmaking van de franchiseformule van [bedrijf 1] B.V. badkamers en sanitair verkoopt. [naam 1] en [gedaagde 1] zijn beide ook (zelfstandig bevoegd) bestuurder van [eiseres 2] , maar sinds 2019 is de feitelijke leiding van deze vennootschap in handen van [naam 1] .
2.2.
[naam 1] en [gedaagde 3] zijn ook beide betrokken bij de in 2019 opgerichte vennootschap [gedaagde 2] . [gedaagde 3] is enig bestuurder van die vennootschap en via [bedrijf 2] B.V. houdt hij 100% van de aandelen in het kapitaal van [gedaagde 2] . Op basis van een tussen [eiseres 1] en [gedaagde 3] gemaakte afspraak is [naam 1] economisch gerechtigd tot ieder geval 49% van de aandelen in het kapitaal van [gedaagde 2] .
2.3.
Daarnaast zijn [gedaagde 3] en [naam 1] samen met [naam 2] (indirect) aandeelhouder van de vennootschap [bedrijf 3] B.V. [naam 2] is de (indirect) bestuurder van deze vennootschap.
2.4.
Om de exploitatie van de franchiseformule van [bedrijf 1] B.V. door [gedaagde 2] mogelijk te maken hebben [eiseres 2] en franchisegever [bedrijf 1] B.V. in een op 21 januari 2019 ondertekend addendum bij de tussen hen gesloten franchiseovereenkomst (hierna: het addendum) een aantal afspraken vastgelegd. Er is onder meer afgesproken dat door [gedaagde 2] bij [bedrijf 1] B.V. gedane bestellingen aan [eiseres 2] zouden worden geleverd en dat de facturen van die bestellingen naar [eiseres 2] zouden worden gestuurd en door haar zouden worden betaald.
2.5.
Vanaf oktober 2021 worden de bestellingen van [gedaagde 2] rechtstreeks aan haar geleverd en betaalt zij zelf de facturen van [bedrijf 1] B.V.
2.6.
In die periode is tussen [gedaagde 3] en [naam 1] onenigheid ontstaan over het financiële beleid van [eiseres 2] en [gedaagde 2] . Ook is er een geschil ontstaan over de terugbetaling van de aan [naam 2] in verband met de verwerving van de aandelen in [bedrijf 3] verstrekte lening. Dit heeft ertoe geleid dat [gedaagde 1] conservatoir beslag heeft gelegd op de bankrekening van onder andere [naam 1] en [naam 1] en op onroerend goed van de [naam 1] . Daarnaast is [gedaagde 1] een kort gedingprocedure gestart tegen [naam 2] over de terugbetaling van de lening.
2.7.
Over een aantal van de tussen hen gerezen geschilpunten hebben [naam 1] , [gedaagde 3] en [naam 2] afspraken gemaakt. Deze afspraken zijn vastgelegd in een op 6 juni 2022 gesloten vaststellingovereenkomst. Naast de afspraak dat [gedaagde 1] de kort gedingprocedure intrekt, is in die overeenkomst, voor zover voor deze zaak van belang, het volgende opgenomen:

1.Algemeen

(…)
Partijen zijn het erover eens dat het in hun belang is dat zo snel mogelijk tot vaststelling van de jaarrekeningen en uitkering van het nog te bepalen dividend zal worden overgegaan. Eveneens zijn partijen het er over eens dat het door [eiseres 2] aan [gedaagde 2] geleende bedrag zo snel mogelijk zal worden terugbetaald, met inachtneming / verrekening van de hieronder in item 3 genoemde correctie in verband met bonusbetalingen die nog vereffend moeten worden.
(…)

3.Berekening bonus [eiseres 2] en [gedaagde 2]

[naam 1] en [gedaagde 1] zullen zich inspannen om zo snel mogelijk, met behulp van het [bedrijf 1] hoofdkantoor, duidelijkheid te krijgen omtrent het bedrag dat [eiseres 2] nog moet uitkeren aan [gedaagde 2] . Dit betreft bedragen die [gedaagde 2] (uiteindelijk) heeft betaald in verband met inkopen, op basis waarvan het hoofdkantoor bonus heeft uitgekeerd aan [eiseres 2] . Het doel hiervan is om tevens te kunnen bepalen wat
[eiseres 1] en [gedaagde 1] toekomt in verband met hun (via [eiseres 2] gedane) investering in [gedaagde 2] . Daar moet dan immers het betreffende (nog door [eiseres 2] aan [gedaagde 2] te betalen bedrag aan bonus) mee verrekend worden. Partijen hebben afgesproken dat dit
uiterlijk 1 juli a.s.zal zijn afgerond. Indien alsdan er nog – vanwege onvoldoende informatie van het hoofdkantoor of anderszins – nog steeds niet met zekerheid vastgesteld kan worden welk bedrag aan bonus er eventueel verrekend moet worden, zullen partijen dit binnen één week niettemin in redelijkheid vaststellen, gebaseerd op een zo exact mogelijke inschatting.
In dit verband is tevens overeengekomen dat [naam 1]
uiterlijk 10 juni a.s.de betreffende inkoopfacturen (waarop de door het hoofdkantoor berekende bonus is gebaseerd) aan [gedaagde 1] stuurt.
Het is de nadrukkelijke intentie van partijen dat na het bepalen van dit uiteindelijke bedrag (derhalve het bedrag dat [gedaagde 2] nog aan [eiseres 2] moet betalen):
i) partijen zo snel mogelijk, in ieder geval
uiterlijk 15 juli 2022, zullen overgaan tot het bepalen van het (grotendeels achterstallige, namelijk ten aanzien van de boekjaren 2018, 2019 en 2020) dividend in Sanidump Den Haag en Sanidump Curaçao ; en
ii) ten aanzien van de terugbetaling door [gedaagde 2] aan [eiseres 2] wanneer en onder welke voorwaarden partijen nog nadere afspraken zullen maken, met inachtneming van de liquiditeitspositie van Sanidump Curaçao .
(…)

6.Niet overeengekomen items

Partijen hebben onder meer geen overeenstemming bereikt ten aanzien van de volgende items:
(…)
c. aandelenverhouding in [eiseres 2] en [gedaagde 2] .
2.8.
Nadien hebben partijen tevergeefs geprobeerd om tot ontvlechting van hun samenwerking te komen.

3.Het geschil

3.1.
Eiseressen vorderen – samengevat – dat de rechtbank, bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis,
I. [gedaagde 1] veroordeelt om één aandeel in het kapitaal van [eiseres 2] te leveren aan [naam 1] tegen de nominale waarde van dat aandeel (ad € 0,01) en, voor het geval [gedaagde 1] niet aan de veroordeling voldoet, te bepalen dat het vonnis op grond van artikel 3:300 lid 2 BW in de plaats treedt van de voor die levering benodigde akte;
II. [gedaagde 1] , [gedaagde 3] en [gedaagde 2] hoofdelijk veroordeelt om een bedrag van € 311.909, te vermeerderen met de wettelijke rente, aan [eiseres 2] te betalen;
III. [gedaagde 1] , [gedaagde 3] en [gedaagde 2] hoofdelijk veroordeelt om de buitengerechtelijke kosten van € 3.334,-, te vermeerderen met de wettelijke rente, aan [eiseres 2] te betalen;
IV. [gedaagde 1] , [gedaagde 3] en [gedaagde 2] veroordeelt in de proceskosten.
3.2.
De vordering onder I. baseren eiseressen op een afspraak die volgens hen met [gedaagde 1] is gemaakt over een wijziging in de aandelenverhouding binnen [eiseres 2] . Op grond van die afspraak moet [gedaagde 1] tegen de nominale waarde van € 0,01 één aandeel aan [naam 1] leveren.
3.3.
De vordering onder II. ziet op de rekening-courantvordering van [eiseres 2] op [gedaagde 2] . [gedaagde 2] is volgens eiseressen gehouden tot betaling van het gehele openstaande bedrag aan [eiseres 2] , omdat zij de in de vaststellingsovereenkomst neergelegde afspraak om een aflossingsvoorstel te doen niet is nagekomen. Eiseressen stellen daarnaast dat [gedaagde 2] dit bedrag aan [eiseres 2] verschuldigd is, omdat zij haar administratie manipuleert met het kennelijke doel een niet bestaande kredietwaardigheid voor te wenden en daarmee onrechtmatig handelt.
De grondslag voor de vordering jegens [gedaagde 3] is bestuurdersaansprakelijkheid. Op het moment van de garantstelling en het op grond daarvan verstrekken en voortzetten van de kredietverlening door [eiseres 2] , wist of behoorden [gedaagde 3] te begrijpen dat [gedaagde 2] het verkregen krediet niet zou kunnen terugbetalen en ook geen verhaal zou bieden voor de als gevolg daarvan ontstane schade, aldus eiseressen. [gedaagde 3] heeft bovendien de zorgvuldigheidseis van artikel 2:8 BW geschonden.
Tot slot stellen eiseressen dat [gedaagde 1] haar taak als bestuurder van [eiseres 2] onbehoorlijk heeft vervuld, omdat zij heeft bevorderd en/of niet heeft voorkomen dat [eiseres 2] krediet verstrekte aan een vennootschap ( [gedaagde 2] ) waarin haar bestuurder ( [gedaagde 3] ) gerechtigd is en belang bij heeft, met als doel de betalingen aan die bestuurder veilig te stellen. Dat maakt dat volgens hen zowel [gedaagde 1] (uit hoofde van artikel 2:9 BW) als [gedaagde 3] (op grond van artikel 2:11 jo. 2:9 BW) het gevorderde bedrag aan [eiseres 2] moeten betalen.
3.4.
Gedaagden voeren verweer. Volgens hen moeten alle vorderingen worden afgewezen en moeten eiseressen worden veroordeeld in de proceskosten, te vermeerderen met de wettelijke (handels)rente.
3.5.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De rechtbank zal hierna de vorderingen van eiseressen hierna afzonderlijk bespreken.
de vordering onder I.: levering van één aandeel [eiseres 2]
4.2.
Vast staat dat De Kreek en [gedaagde 3] in het kader van de oprichting van [gedaagde 2] hebben gesproken over een andere verdeling van het bezit van de aandelen in [eiseres 2] . Dat zij vervolgens ook daadwerkelijk zijn overeengekomen dat [naam 1] 51% van de aandelen van [eiseres 2] zou gaan houden en [gedaagde 1] 49%, wordt door gedaagden echter betwist. De rechtbank is van oordeel dat eiseressen, gelet op die betwisting, onvoldoende feiten en omstandigheden hebben aangedragen die het bestaan van de afspraak bevestigen.
4.3.
Om het bestaan van de afspraak aan te tonen beroepen eiseressen zich op een brief van de (voormalige) Curaçaose advocaat van [gedaagde 1] van 7 september 2021 en de daarop volgende correspondentie tussen De Kreek en deze advocaat. In de brief van de advocaat staat:
[eiseres 2] BV
Deze vestiging is medio 2014 opgericht met een aandelenverhouding van 51% voor u en 49% voor client. (…)
In een e-mail van 28 september 2021 schrijft [eiseres 1] :
(…) Wel wil ik u verzoeken conform de door u zelf aangegeven aandeelhoudersverhouding in uw schrijven van j.l. 7 september inzake [eiseres 2] , mij te bevestigingen wanneer we definitief dit bij de notaris kunnen concretiseren.
De advocaat van [gedaagde 1] schrijft vervolgens op 6 oktober 2021:
(…) Onder deze omstandigheden ziet client voorlopig geen aanleiding om alvast mee te werken aan uw verzoek tot het concretiseren van de aandelenverhouding van [eiseres 2] (…).
4.4.
De rechtbank vindt de verwijzing naar deze correspondentie onvoldoende om van het bestaan van de afspraak uit te gaan. De correspondentie dateert uit de periode dat de verstandhouding tussen De Kreek en [gedaagde 3] al was verslechterd. Met zijn brief van 7 september 2021 beoogt de advocaat van [gedaagde 1] overleg tussen De Kreek en [gedaagde 3] over de voortzetting, dan wel beëindiging van de samenwerking op gang te brengen. Hij wijst in zijn brief op een aandelenverhouding binnen [eiseres 2] die vanaf de oprichting zou bestaan. Eiseressen stellen echter zelf dat die aandelenverhouding later is overeengekomen. Maar ook als moet worden aangenomen dat de advocaat een verschrijving heeft gemaakt, is met die enkele zin het bestaan van de afspraak nog niet aangetoond. Uit de correspondentie die op de brief is gevolgd, volgt niet dat de genoemde verdeling van het bezit van de aandelen in [eiseres 2] op dat moment tussen partijen vaststond. Uit de nadien gesloten vaststellingsovereenkomst blijkt ook eerder het tegendeel. Daarin is in onderdeel 6 ‘Niet overeengekomen items’ onder c. de aandelenverhouding in [eiseres 2] (en [gedaagde 2] ) opgenomen.
4.5.
Eiseressen hebben ook niet onderbouwd wanneer partijen overeenstemming hebben bereikt. Tijdens de zitting hebben zij er enkel op gewezen dat de afspraak verband hield met de oprichting van [gedaagde 2] en de daarmee samenhangende verdeling van (bestuurders)taken tussen (feitelijk) [eiseres 1] en [gedaagde 3] . Om die reden zou gelijktijdig de aandelenverhouding binnen [gedaagde 2] worden vastgesteld op 49% voor [eiseres 1] en 51% voor [gedaagde 3] (via [bedrijfsnaam] B.V.). Zoals eiseressen ter zitting hebben bevestigd, was sprake van een
packagedeal. Op basis van dat wat tijdens de zitting is verklaard en ook uit de vaststellingsovereenkomst blijkt, bestaat er tussen partijen discussie over de verdeling van het bezit van de aandelen in [gedaagde 2] . Dat de
packagedeal, ondanks de intentie daartoe, tot stand is gekomen staat dus allerminst vast.
4.6.
De door eiseressen overgelegde schriftelijke verklaring van [naam 2] werpt geen ander licht op de zaak. De verklaring ziet op een bespreking die drie dagen voor de sluiting van de vaststellingsovereenkomst heeft plaatsgevonden. Het is, zoals gedaagden terecht opmerken, niet logisch dat in die vaststellingsovereenkomst is opgenomen dat partijen geen overeenstemming hebben bereikt over de aandeelverhouding in [eiseres 2] , indien, zoals [naam 2] verklaart, [gedaagde 3] tijdens de bespreking heeft erkend dat hij ( [gedaagde 1] ) één aandeel aan [naam 1.] (Beheer) moet leveren. Gedaagden hebben bovendien de inhoud van de verklaring betwist.
4.7.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat eiseressen de gestelde afspraak onvoldoende hebben onderbouwd. Zij worden daarom niet toegelaten tot het leveren van bewijs daarvan. Omdat het bestaan van de afspraak niet is komen vast te staan, zal de vordering onder I. worden afgewezen.
de vordering onder II.: betaling van € 311.909
[gedaagde 2]
4.8.
Dat [gedaagde 2] een bedrag aan [eiseres 2] moet (terug)betalen is tussen partijen niet in geschil. Dat volgt ook uit de vaststellingsovereenkomst. Wel zijn zij het met elkaar oneens over de hoogte en de opeisbaarheid van het (totaal)bedrag.
4.9.
De vordering van [eiseres 2] ziet op bedragen die zij tot oktober 2021 aan of ten behoeve van [gedaagde 2] heeft betaald. De terugbetaling van die bedragen is onderwerp geweest van de gesprekken die hebben geleid tot de afspraken die zijn vastgelegd in onderdeel 3. van de vaststellingsovereenkomst. Die afspraken komen er op neer dat [eiseres 1] en [gedaagde 3] eerst gezamenlijk het totaalbedrag dat [gedaagde 2] aan [eiseres 2] verschuldigd is moeten vaststellen en dat zij vervolgens nadere afspraken maken over wanneer en onder welke voorwaarden dat bedrag moet worden terugbetaald. Duidelijk is geworden dat het al bij de vaststelling van het te betalen bedrag spaak is gelopen. Wie daarvan een verwijt kan worden gemaakt, kan de rechtbank niet vaststellen. Tijdens de zitting hebben partijen met een beschuldigende vinger naar elkaar gewezen. Wat daar verder ook van zij, dat er een patstelling is ontstaan over de hoogte van de vordering brengt niet met zich dat aan de vaststellingsovereenkomst geen betekenis meer kan worden gehecht. Die overeenkomst bestaat nog altijd. Op grond van de daarin vastgelegde afspraken zou pas over het tijdstip en de voorwaarden van betaling worden gesproken nadat overeenstemming zou zijn bereikt over de hoogte van het te betalen bedrag. Nu die overeenstemming er niet is, kan niet aan [gedaagde 2] worden tegengeworpen dat zij geen aflossingsvoorstel heeft gedaan. [eiseres 2] kan dan ook niet met voorbijgaan aan de afspraken in de vaststellingsovereenkomst haar vordering op [gedaagde 2] opeisen.
4.10.
Eiseressen verwijten [gedaagde 2] niet alleen dat zij geen betalingsvoorstel heeft gedaan, maar ook dat zij haar administratie manipuleert met het kennelijke doel om een kredietwaardigheid voor te wenden die niet bestaat. Ook heeft [gedaagde 2] volgens hen haar verplichting om aan [eiseres 2] mededelingen te doen over haar kredietwaardigheid geschonden. Dit handelen is onrechtmatig en levert een zelfstandige grond op voor toewijzing van de vordering onder II., aldus eiseressen.
4.11.
De rechtbank volgt eiseressen hierin niet. Niet gebleken is dat [gedaagde 2] bewust een kredietwaardigheid heeft voorgewend die niet strookte met de werkelijkheid om zo te bewerkstelligen dat [eiseres 2] bestellingen zou blijven doorleveren en betalen. Uit het door eiseressen zelf als productie 11 overgelegde overzicht en de bankafschriften van [eiseres 2] blijkt dat [gedaagde 2] het voornaamste deel van de aan haar doorbelaste facturen heeft betaald. In 2020 is volgens dat overzicht een bedrag van € 491.887,62 gefactureerd en is een bedrag van € 454.551,16 betaald. In 2021 is € 141.850,13 gefactureerd en is € 228.871,53 betaald. Gelet hierop gaat de rechtbank ervan uit dat [gedaagde 2] in die jaren in staat was om haar uit de bestellingen voortvloeiende betalingsverplichtingen jegens [eiseres 2] na te komen. Zij heeft, ondanks de negatieve impact van de gevolgen van de coronapandemie op de bedrijfsresultaten, zelfs meer betaald dan dat zij op basis van de bestellingen in 2020 en 2021 verschuldigd was en daarmee kennelijk een deel van de openstaande facturen uit het jaar van oprichting (2019) voldaan. De rechtbank neemt daarnaast in aanmerking dat een belangrijk deel van de vordering van [eiseres 2] betrekking heeft op investeringen die bij de oprichting van [gedaagde 2] door [eiseres 2] zijn gedaan. Volgens gedaagden zou over de terugbetaling daarvan nog afspraken worden gemaakt. Dit hebben eiseressen niet weersproken.
Dat er een noodzaak bestond om een schijn van kredietwaardigheid te wekken, ziet de rechtbank daarom niet. Eiseressen hebben dat onvoldoende onderbouwd. Gedaagden hebben gemotiveerd betwist dat de agendering van de beëindiging van de bedrijfsactiviteiten en de ontbinding van [gedaagde 2] tijdens de algemene vergadering van aandeelhouders van 23 november 2021 was ingegeven door de financiële toestand van [gedaagde 2] op dat moment. Volgens hen had dit te maken met de door [eiseres 2] in de loop van 2021 – in verband met het ontstane conflict – aangekondigde opzegging van het addendum als gevolg waarvan de continuïteit van [gedaagde 2] onder druk zou komen te staan. Met gedaagden is de rechtbank daarnaast van oordeel dat uit de verklaring van de administrateur van [gedaagde 2] over de waardering van [gedaagde 2] niet zonder meer blijkt dat de vennootschap op dat moment op omvallen stond.
4.12.
De door eiseressen in de dagvaarding genoemde gestelde onregelmatigheden in de jaarstukken over de jaren 2019 tot en met 2021 zijn door gedaagden betwist. Maar zelfs als zou worden aangenomen dat de gestelde onregelmatigheden op enig moment een te rooskleurig beeld hebben gegeven van de financiële situatie van [gedaagde 2] , hebben eiseressen onvoldoende onderbouwd dat dit onrechtmatig is tegenover [eiseres 2] . Niet gesteld of gebleken is dat [eiseres 2] op de in die jaarstukken gewekte schijn van kredietwaardigheid is afgegaan. Meer in het bijzonder is niet toegelicht of inzichtelijk gemaakt welke leveringen op basis daarvan zijn gedaan en in hoeverre die leveringen niet zijn betaald door [gedaagde 2] . Dat geldt temeer nu uit de door eiseressen als productie 11 overgelegde cijfers volgt dat [gedaagde 2] in 2020 en 2021 haar betalingsverplichtingen lijkt te zijn nakomen.
4.13.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat er geen grond bestaat om [gedaagde 2] te veroordelen tot betaling van het door [eiseres 2] gevorderde bedrag.
[gedaagde 3]
4.14.
Ook [gedaagde 3] hoeft als bestuurder van [gedaagde 2] geen bedrag aan [eiseres 2] te betalen. De vordering tegen [gedaagde 3] is gebaseerd op de stelling dat op het moment dat het addendum werd getekend en [gedaagde 2] haar bestellingen plaatste al vaststond dat zij de daaruit voortvloeiden betalingsverplichtingen tegenover [eiseres 2] niet zou kunnen nakomen. Die stelling is gelet op de betalingen die [gedaagde 2] blijkens het door eiseressen zelf opgestelde overzicht tot 2021 heeft verricht, echter onvoldoende onderbouwd. Gelet op die betalingen kan ook niet aan [gedaagde 3] worden verweten dat hij tegenover [eiseres 2] tegen beter weten in een te rooskleurig beeld heeft geschetst van de liquiditeit van [gedaagde 2] . Overigens dateert de correspondentie waarop eiseressen zich in dit verband beroepen van september 2021 en later. Nu [gedaagde 2] vanaf oktober 2021 haar bestellingen rechtsreeks aan [eiseres 2] B.V. heeft betaald, kunnen de daarin gedane mededelingen niet dienen als onderbouwing van de stelling dat [eiseres 2] op basis van geruststellingen van [gedaagde 3] krediet is blijven verstrekken (waarmee naar de rechtbank begrijpt bedoeld wordt dat zij is doorgegaan met het doorleveren en betalen van de door [gedaagde 2] gedane bestellingen overeenkomstig de afspraken in het addendum).
4.15.
Daar komt nog bij dat eiseressen geen feiten en omstandigheden hebben aangevoerd op grond waarvan kan worden aangenomen dat [gedaagde 2] op dit moment geen verhaal biedt voor de vordering van [eiseres 2] . Dat [eiseres 2] schade lijdt door het beweerdelijk onrechtmatig handelen van [gedaagde 3] , staat daarom niet vast.
4.16.
Ook het beroep van eiseressen op schending van de uit artikel 2:8 BW voortvloeiende zorgvuldigheidseis kan hen niet baten. Eiseressen hebben onvoldoende toegelicht in hoeverre het gestelde onzorgvuldig handelen van [gedaagde 3] als (indirect) aandeelhouder en bestuurder van [gedaagde 2] ten opzichte van zijn (economisch) medeaandeelhouder De Kreek (Beheer) kan leiden tot toewijzing van de vordering van [eiseres 2] .
[gedaagde 1]
4.17.
Net als [gedaagde 3] wordt ook [gedaagde 1] als bestuurder van [eiseres 2] verweten dat zij heeft gezwegen over de slechte financiële staat van [gedaagde 2] . Zoals de rechtbank hiervoor heeft overwogen hebben eiseressen onvoldoende onderbouwd dat [gedaagde 2] niet in staat was en is om haar financiële verplichtingen tegenover [eiseres 2] na te komen. Reeds hierom kan niet worden gezegd dat [gedaagde 1] haar taak als bestuurder van [eiseres 2] onbehoorlijk heeft vervuld. Zij is dan ook niet aansprakelijk voor de door [eiseres 2] gestelde schade.
4.18.
Omdat de aansprakelijkheid van [gedaagde 1] niet is komen vast te staan, is ook haar bestuurder [gedaagde 3] niet op grond van 2:11 BW aansprakelijk.
slotsom en proceskosten
4.19.
Uit het voorgaande volgt dat alle vorderingen van eiseressen zullen worden afgewezen.
4.20.
Nu eiseressen in het ongelijk zijn gesteld, moeten zij de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van gedaagden worden begroot op:
- griffierecht
5.737
- salaris advocaat
5.428
(2 punten × tarief VI à € 2.714)
- nakosten
178
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
11.343
4.21.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing. Dat is in dit geval de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW, omdat de verplichting tot betaling van de proceskosten niet voortvloeit uit een handelsovereenkomst.
4.22.
De proceskostenveroordeling wordt hoofdelijk uitgesproken. Dat betekent dat iedere veroordeelde kan worden gedwongen het hele bedrag te betalen. Als de één (een deel) betaalt, hoeft de ander dat (deel van het) bedrag niet meer te betalen.

5.De beslissing

De rechtbank:
5.1.
wijst de vorderingen van eiseressen af,
5.2.
veroordeelt eiseressen hoofdelijk in de proceskosten van € 11.343, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92 plus de kosten van betekening als eiseressen niet tijdig aan de veroordeling voldoen en het vonnis daarna wordt betekend,
5.3.
veroordeelt eiseressen hoofdelijk tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald,
5.4.
verklaart dit vonnis wat betreft de onder 5.2 en 5.3 genoemde beslissingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.M. Boogers en in het openbaar uitgesproken op 24 april 2024.
type: 2341