Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
JUNIUS 19te Amsterdam,
1.De procedure
- de dagvaarding van 31 maart 2023, met producties 1 t/m 31;
- de conclusie van antwoord tevens eis in reconventie, met producties 1 t/m 22;
- de conclusie van antwoord in reconventie, met producties 32 t/m 35;
- het tussenvonnis van 18 oktober 2023 waarbij een mondelinge behandeling is bepaald;
- de brief van Junius aan de rechtbank van 19 oktober 2023, waarbij zij de rechtbank verzoekt de Stichting te gelasten stukken in het geding te brengen;
- de brief van de Stichting aan de rechtbank van 24 oktober 2023, waarbij zij reageert op bovengenoemd verzoek van Junius;
- het e-mailbericht van de rechtbank aan partijen van 14 november 2023, waarin een beslissing is genomen op bovengenoemd verzoek van Junius;
- de akte overlegging nadere productie van de Stichting, met productie 23;
- de brief van de Stichting aan de rechtbank van 12 december 2023, waarin zij de rechtbank verzoekt nader te bepalen wat onder “financiële gegevens” moet worden verstaan en te bepalen dat de bijlagen bij het verzoekschrift niet in het geding hoeven te worden gebracht;
- de brief van Junius aan de rechtbank van 15 december 2023, waarin zij reageert op de brief van de Stichting van 12 december 2023;
- het e-mailbericht van de rechtbank aan partijen van 21 december 2023, waarin de rechtbank heeft beslist dat de Stichting met overlegging van het verzoekschrift tot statutenwijziging (met bepaalde zwartgelakte passages en zonder bijlagen) heeft voldaan aan de op grond van artikel 85 Rv op haar rustende verplichting;
- de akte overlegging aanvullende producties van Junius, met producties 36 t/m 40;
- de akte overlegging aanvullende producties van Junius, met producties 41 en 42;
- de akte overlegging producties van de Stichting, met producties 24 t/m 34;
- de akte uitlating producties 25 en 26 van de Stichting aan de zijde van Junius; het bezwaar van de Stichting van 7 februari 2024 tegen delen van deze akte van Junius; de reactie daarop van Junius van 8 februari 2024 en de e-mail van de rechtbank aan partijen van 14 februari 2024, waarin de rechtbank heeft meegedeeld dat zij de in die e-mail genoemde passages van de akte van Junius buiten beschouwing zal laten.
2.De feiten
Doel
3.Het geschil
in conventie
4.De beoordeling
in conventie
niettot de verzoeker (in dit geval het bestuur van de Stichting), maar tot de rechter die op het verzoek moet beslissen. Van het bestuur van een stichting mag worden verwacht dat het bij zijn beslissing om een verzoekschriftprocedure ex artikel 2:294 BW te starten, de in dat artikel aan de rechter gestelde grenzen in aanmerking neemt. Het bestuur is daar echter wettelijk niet aan gebonden. Mocht het bestuur artikel 2:294 BW niet in acht nemen bij zijn besluit, dan is de sanctie dat de rechter het verzoek tot statutenwijziging zal afwijzen.
anders dandoor de rechter moet berusten op een door de statuten gegeven bevoegdheid. Vast staat dat op grond van artikel 16 lid 1 van de statuten deze bevoegdheid bij het bestuur van de Stichting ontbreekt voor zover het gaat om de wijziging van een aantal specifieke statutaire bepalingen, waaronder de doelomschrijving in artikel 3. Vast staat ook dat het bestuur van de Stichting met het Wijzigingsbesluit de doelomschrijving niet zelf heeft gewijzigd. De statuten zijn namelijk gewijzigd
door de rechterop grond van artikel 2:294 BW. Uit het feit dat het bestuur geen bevoegdheid toekomt om de doelomschrijving zelfstandig te wijzigen, kan hooguit worden geconcludeerd dat het de wens van de oprichter van de Stichting is geweest dat een statutenwijziging (doeluitbreiding) aan de rechterlijke toets van artikel 2:294 BW moet worden onderworpen. De stelling van Junius dat sprake is van de wens van de oprichter van de Stichting dat de doelomschrijving nimmer zal worden gewijzigd, ook niet door de rechter, is onvoldoende onderbouwd. Het Wijzigingsbesluit is dan ook niet in strijd met de (oorspronkelijke) statuten van de Stichting.
in die betreffende jarenuit te voeren projecten en activiteiten. Uit de rekening en verantwoording van Junius blijkt dat van de subsidie van € 50.000 voor 2021 slechts € 168,68 is uitgegeven aan huur van een postadres en hosting van een website. In 2021 heeft Junius dus geen projecten en activiteiten verricht gericht op het opwekken van de belangstelling voor het werk van Swedenborg. Voor 2022 lijkt de subsidie voor een bedrag van € 13.535,95 voor het ontwikkelen van een podcastserie in lijn met het Subsidiebesluit te zijn besteed, maar ook voor dat jaar geldt dat de subsidie voor een belangrijk deel van de toegekende € 50.000 niet is besteed aan in dat jaar verrichtte projecten en activiteiten. Het geheel niet besteden van een belangrijk deel van de subsidie is evident in strijd met het Subsidiebesluit. Junius heeft aangevoerd dat geen termijn is gesteld waarbinnen Junius de subsidie moest “opmaken”. Daarmee gaat Junius eraan voorbij dat uit het Subsidiebesluit volgt dat de voor enig jaar toegekende subsidie in dat jaar wel daadwerkelijk moet worden besteed aan concrete projecten en activiteiten.
iserkend en
wordtaangemerkt (wij ontvangen graag een document waaruit dit blijkt)” [cursivering door rechtbank]. De rechtbank volgt Junius niet in haar betoog dat het niet redelijk en logisch is om deze voorwaarde aldus uit te leggen dat indien Junius de ANBI-status op de dag van het Subsidiebesluit nog niet had, zij ook geen gelegenheid meer zou krijgen om die status alsnog te verkrijgen. Voorwaarde I kan gelet op de formulering daarvan niet anders worden opgevat dan dat Junius de ANBI-status reeds zou moeten hebben op het moment van toekenning van de subsidie. De reden daarvoor was dat zonder ANBI-status het risico bestond dat over de subsidie schenkingsbelasting moest worden betaald. Uit de brief van 9 november 2022 van de Stichting blijkt ook niet dat de Stichting de voorwaarde anders zou hebben bedoeld of uitgelegd. In deze brief heeft de Stichting geconstateerd dat Junius nog steeds niet is erkend als ANBI-instelling en dat is gebleken dat zelfs nog geen aanvraag is ingediend. De Stichting heeft (mede) op grond daarvan in deze brief geconcludeerd dat zij recht heeft op terugbetaling en zich het recht voorbehoudt (een gedeelte of het geheel van het) voorlopig toegekende bedrag terug te vorderen. Vervolgens is Junius een termijn tot 30 november 2022 gesteld om alsnog aan de voorwaarden te voldoen, bij gebreke waarvan de subsidie daadwerkelijk wordt teruggevorderd. De strekking van deze passage is dat de Stichting constateert dat Junius niet heeft voldaan aan (onder meer) voorwaarde I, dat zij recht heeft op terugbetaling van de subsidie, maar Junius nog eenmaal in de gelegenheid stelt terugvordering te voorkomen. Dat staat echter los van de uitleg van voorwaarde I. Junius heeft overigens ook vóór 30 november 2022 niet alsnog de ANBI-status verkregen, maar eerst op 15 december 2022 een aanvraag daartoe bij de Belastingdienst ingediend.