ECLI:NL:RBDHA:2024:5832

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 april 2024
Publicatiedatum
22 april 2024
Zaaknummer
C/09/645701 / HA ZA 23-322
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Ondernemingsrecht
Procedures
  • Bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vorderingen tot nietigheid en vernietiging van bestuursbesluiten van een stichting en terugbetaling van subsidie

In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Den Haag, heeft de eiseres, het kerkgenootschap Junius 19, vorderingen ingesteld tegen de Stichting Fonds tot Beheer van het Voormalige Vermogen van het Kerkgenootschap Des Heren Nieuwe Kerk. De zaak betreft de nietigheid en vernietigbaarheid van bestuursbesluiten van de Stichting, alsook een vordering tot terugbetaling van een verstrekte subsidie. De rechtbank heeft op 24 april 2024 uitspraak gedaan. De eiseres vorderde onder andere dat het besluit van de Stichting om de statuten te wijzigen nietig zou worden verklaard en dat de Stichting opnieuw op haar steunaanvraag zou beslissen. De Stichting voerde verweer en vorderde in reconventie terugbetaling van een eerder verstrekte subsidie van € 100.000, omdat Junius niet aan de voorwaarden had voldaan. De rechtbank oordeelde dat de vorderingen van Junius niet ontvankelijk waren en dat de Stichting recht had op terugbetaling van de subsidie, omdat Junius niet had voldaan aan de gestelde voorwaarden. De rechtbank wees de vorderingen van Junius af en verklaarde de Stichting niet-ontvankelijk in haar vordering tot verklaring voor recht. De proceskosten werden toegewezen aan de Stichting.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK DEN HAAG

Team handel
zaaknummer / rolnummer: C/09/645701 / HA ZA 23-322
Vonnis van 24 april 2024
in de zaak van
het kerkgenootschap
JUNIUS 19te Amsterdam,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. J. van Bekkum te Amsterdam,
tegen
STICHTING FONDS TOT BEHEER VAN HET VOORMALIGE VERMOGEN VAN HET KERKGENOOTSCHAP DES HEREN NIEUWE KERK ZIJNDE NOVA HIEROSOLYMAte Den Haag,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. M.E.C. Lok te Den Haag.
Partijen zullen hierna Junius en de Stichting worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het procesdossier bestaat uit de volgende stukken:
  • de dagvaarding van 31 maart 2023, met producties 1 t/m 31;
  • de conclusie van antwoord tevens eis in reconventie, met producties 1 t/m 22;
  • de conclusie van antwoord in reconventie, met producties 32 t/m 35;
  • het tussenvonnis van 18 oktober 2023 waarbij een mondelinge behandeling is bepaald;
  • de brief van Junius aan de rechtbank van 19 oktober 2023, waarbij zij de rechtbank verzoekt de Stichting te gelasten stukken in het geding te brengen;
  • de brief van de Stichting aan de rechtbank van 24 oktober 2023, waarbij zij reageert op bovengenoemd verzoek van Junius;
  • het e-mailbericht van de rechtbank aan partijen van 14 november 2023, waarin een beslissing is genomen op bovengenoemd verzoek van Junius;
  • de akte overlegging nadere productie van de Stichting, met productie 23;
  • de brief van de Stichting aan de rechtbank van 12 december 2023, waarin zij de rechtbank verzoekt nader te bepalen wat onder “financiële gegevens” moet worden verstaan en te bepalen dat de bijlagen bij het verzoekschrift niet in het geding hoeven te worden gebracht;
  • de brief van Junius aan de rechtbank van 15 december 2023, waarin zij reageert op de brief van de Stichting van 12 december 2023;
  • het e-mailbericht van de rechtbank aan partijen van 21 december 2023, waarin de rechtbank heeft beslist dat de Stichting met overlegging van het verzoekschrift tot statutenwijziging (met bepaalde zwartgelakte passages en zonder bijlagen) heeft voldaan aan de op grond van artikel 85 Rv op haar rustende verplichting;
  • de akte overlegging aanvullende producties van Junius, met producties 36 t/m 40;
  • de akte overlegging aanvullende producties van Junius, met producties 41 en 42;
  • de akte overlegging producties van de Stichting, met producties 24 t/m 34;
  • de akte uitlating producties 25 en 26 van de Stichting aan de zijde van Junius; het bezwaar van de Stichting van 7 februari 2024 tegen delen van deze akte van Junius; de reactie daarop van Junius van 8 februari 2024 en de e-mail van de rechtbank aan partijen van 14 februari 2024, waarin de rechtbank heeft meegedeeld dat zij de in die e-mail genoemde passages van de akte van Junius buiten beschouwing zal laten.
1.2.
Op 18 januari 2024 heeft de mondelinge behandeling van de zaak plaatsgevonden. Partijen hebben hun standpunten toegelicht aan de hand van spreekaantekeningen, die zij aan de rechtbank hebben overhandigd. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen verder tijdens de zitting hebben gezegd. Die aantekeningen zijn toegevoegd aan het griffiedossier. Na de mondelinge behandeling heeft Junius nog een akte genomen waarin zij een reactie geeft op de producties 25 en 26 van de Stichting.
1.3.
Ten slotte is bepaald dat er een vonnis zal worden gewezen.

2.De feiten

2.1.
De Stichting is in 2004 opgericht voor het beheer van het vermogen van het (voormalig) kerkgenootschap Des Heren Nieuwe Kerk zijnde Nova Hierosolyma (hierna: Kerkgenootschap DHNK). Kerkgenootschap DHNK is in de jaren dertig van de vorige eeuw ontstaan en in 2017 ontbonden als gevolg van een teruglopend ledenaantal. In de statuten van Kerkgenootschap DHNK was het doel als volgt omschreven:
“Het doel van het Kerkgenootschap is de oprichting en instandhouding in Nederland van de openbare eredienst van de Heer God Heiland Jezus Christus, het Goddelijk Menselijke, volgens het Woord geopenbaard in de Geschriften van Emanuel Swedenborg, zijnde het Derde of Latijnse Testament, en de daaruit voorkomende Leer.”
2.2.
Junius is een kerkgenootschap dat in 2020 is opgericht en dat volgens haar statuten ten doel heeft om de leer van Kerkgenootschap DHNK te praktiseren en de belangstelling op te wekken en te bevorderen in de geschriften van Emanuel Swedenborg. Emanuel Swedenborg (1688-1772) was een Zweedse wetenschapper en filosoof. Later in zijn leven legde hij zich toe op theologie. Hij heeft achttien theologische werken gepubliceerd.
2.3.
In 2020 luidde de artikelen 3, 4, 6, 16 en 17 van de statuten van de Stichting als volgt:

Doel
Artikel 3
De stichting heeft ten doel
a. het beheer van het vermogen van de Kerk, nadat dit door de Kerk zal zijn overgedragen, alsmede – voor zover nadien aan de orde komend – het zorgdragen, na een daartoe strekkend besluit daartoe, voor de ontbinding en vereffening (…) van de Kerk;
b. de financiële ondersteuning en/of aanmoediging van activiteiten in en buiten Nederland ter toekomstige evangelisatie en verspreiding van de Leer van de Kerk als bedoeld in de artikelen 3 en 4 van de statuten van de Kerk (…), waarvan een kopie aan deze akte is gehecht;
c. en voorts al hetgeen met een en ander rechtstreeks of zijdelings verband houdt of daartoe bevorderlijk kan zijn, alles in de ruimste zin van het woord.
Artikel 4
De Stichting zal trachten haar doel te bereiken
a. door het met inachtneming van het in deze statuten, en dan met name, maar niet alleen, van het bepaalde in artikel 6, beheren van het door de Kerk over te dragen vermogen, alsmede van het eventueel na ontbinding en vereffening van de Kerk nog resterende saldo als bedoeld in artikel 22 lid 4 van de Statuten van de Kerk:
b. (…)
c. (…)
d. door het met inachtneming van de artikelen 3, 4 en 6 van deze statuten verstrekken van giften, subsidies en/of voorschotten.
Clausuleringen en verplichtingen ten aanzien van het Kapitaal
Artikel 6
1. Bij het bereiken van haar doelstellingen en alle door haar te verrichten beheersdaden en rechtshandelingen zal de stichting de navolgende bepalingen in acht dienen te nemen
a. (…)
b. (…)
c. (…)
d. bij toekenning van giften, subsidies en/of andersoortige financiële bijdragen uit het fonds c.q. ten laste van het Kapitaal zal, met inachtneming van het onder b bepaalde, tenminste en cumulatief aan de volgende criteria moeten zijn voldaan:
 aan de bijdrage moeten een zowel inhoudelijk als in financiële zin deugdelijk onderbouwde en gespecificeerde aanvrage van/door degene die een gift/subsidie of bijdrage zou willen verkrijgen ten grondslag liggen, evenals een deugdelijk gespecificeerde begroting met betrekking tot de activiteit, waarvoor de desbetreffende aanvrage wordt gedaan;
 de bijdragen kunnen en mogen alleen worden toegekend, wanneer deze aantoonbaar alleen en volledig zijn bestemd en worden aangewend voor activiteiten, die beantwoorden aan de in artikel 3 sub b van deze statuten weergegeven doelstellingen;
 de aanvragende c.q. ontvangende instelling, rechtspersoon of natuurlijke persoon dient naar het oordeel van het bestuur, zonodig na onderzoek en/of toetsing, in voldoende mate integer, betrouwbaar, onomstreden en te goeder trouw te zijn;
 aan alle toe te kennen bijdragen zal als voorwaarde worden verbonden de verplichting om met betrekking tot de activiteit en doelstelling, waarvoor de bijdrage wordt verleend, een tussentijdse rapportage, alsmede na afloop een eindverslag, inclusief een rekening en verantwoording, aan het bestuur van de stichting toe te zenden
e. indien en voorzover na de ontbinding van de Kerk, al dan niet op initiatief van de stichting zelf, nieuwe evangelisatieactiviteiten in Nederland zullen worden ontwikkeld, gebaseerd op dezelfde principes, kenmerken en doelstellingen als die van de Kerk als bedoeld in artikel 1 sub a van deze statuten, zullen deze initiatieven en activiteiten door de stichting bij voorrang worden ondersteund en gestimuleerd met inachtneming van het hierboven vermelde en mits de in artikel 17 lid 1 sub b tot en met e van deze statuten daarbij het volledige en enige uitgangspunt zijn; indien deze initiatieven en activiteiten zullen leiden tot de oprichting van een nieuw kerkgenootschap in Nederland, zal de stichting dit kerkgenootschap gedurende ten minste vijf jaar na haar oprichting ondersteunen, mits daarbij voldaan zal zijn aan de in dit artikel onder b en e, alsmede de hierna in artikel 17 weergegeven voorwaarden en criteria; na het verstrijken van deze periode zal het bestuur van de stichting besluiten hetzij om deze ondersteuning op gelijke of vergelijkbare wijze voort te zetten, hetzij om – dan of later, te eniger tijd alsnog – over te gaan tot een besluit als bedoeld in artikel 17, mits aan alle in dat artikel genoemde criteria zal zijn voldaan
f. (…)
Statutenwijziging
Artikel 16
1. Het bestuur is bevoegd deze statuten te wijzigen, behoudens artikel 2, 3, 4, 6, 16 en artikel 17 leden 1, 2, 3, 6, 7 en 8. (…)
Ontbinding en vereffening
Artikel 17
1. Het is de uitdrukkelijke bedoeling en wens van de oprichter van de stichting, zijnde de Kerk, van welke het fondskapitaal van de stichting afkomstig is, haar leden en haar raad van beheer, alsmede van de leden van het bestuur van de stichting, dat de stichting niet ontbonden zal kunnen en mogen worden, voordat een nieuw kerkgenootschap in Nederland is opgericht, dat is gebaseerd op de volgende principes respectievelijk voldoet aan de volgende criteria:
a. dit nieuwe kerkgenootschap zal dezelfde kenmerken en doelstellingen dienen te hebben als de Kerk als bedoeld in artikel 1 sub a van deze statuten;
b. (…)
c. (…)
d. (…)
e. (…)
f. dat het nieuwe kerkgenootschap een erkend kerkgenootschap zal zijn als bedoeld in artikel 2 van Boek 2 van het Nederlandse Burgerlijk Wetboek en zal bestaan uit ten minste vijftig (50) leden, van wie ten minste dertig (30) leden het formele lidmaatschap reeds gedurende ten minste vijf (5) jaar bezitten en in Nederland gevestigd en metterwoon woonachtig zijn;
(…)”
2.4.
Op 10 november 2020 heeft Junius een steunaanvraag bij de Stichting ingediend, met als bijlage een beleidsplan. Junius heeft in deze steunaanvraag geschreven dat zij “is gebaseerd op de principes en/of voldoet aan de kenmerken uiteengezet in artikel 17 van de statuten van de Stichting”. Junius heeft in de steunaanvraag ten behoeve van de uitvoering van haar beleidsplan een financiële bijdrage van de Stichting van € 2.253 voor het jaar 2020 en € 371.253 voor het jaar 2021 gevraagd. Junius heeft in de steunaanvraag voorgesteld dat zij medio 2021 een nieuwe aanvraag doet voor financiële steun voor de jaren 2022 tot en met 2024, in welke periode zij € 201.348 per jaar verwacht nodig te hebben.
2.5.
Op 11 december 2020 heeft het bestuur van de Stichting besloten bij de rechtbank een verzoek op grond van artikel 2:294 van het Burgerlijk Wetboek (BW) in te dienen (hierna: het Wijzigingsbesluit) om de statuten van de Stichting in die zin te wijzigen dat aan artikel 3 van de statuten – dat het doel van de Stichting beschrijft – als sub d. een nieuwe passage wordt toegevoegd die als volgt luidt:
“d. alsmede verder de financiële ondersteuning van sociaal-maatschappelijke en/of sociaal-culturele activiteiten in Nederland, mits het Kapitaal als bedoeld in artikel 5 lid 1 sub a van deze statuten, op de voet van het bepaalde in artikel 6 lid 1 sub b van de statuten te vermeerderen, voor zover het in dit artikel bedoelde winstsaldo in de desbetreffende jaren dit toeliet respectievelijk toe zal laten en te rekenen vanaf 1 juli 2004, met ten minste 2% per jaar van het Kapitaalsaldo op 1 juli 2004, hoe dan ook ten minste in stand gehouden zal worden, totdat in de zin van deze statuten de ontbinding en vereffening van de stichting, alsmede overdracht van het vermogen als batig saldo als bedoeld in artikel 17 lid 6 of lid 7 van deze statuten zullen hebben plaatsgevonden.”
2.6.
Op 23 december 2020 heeft de Stichting een verzoekschrift bij deze rechtbank ingediend waarin kort gezegd wordt verzocht om artikel 3 a t/m c van de statuten van de Stichting aan te vullen met de in 2.5 geciteerde passage (hierna: het Doeluitbreidingsverzoek). Bij beschikking van 23 februari 2021 heeft de rechtbank artikel 3 van de statuten van de Stichting zoals verzocht aangevuld met het in 2.5 geciteerde sub d. Tegen deze beschikking is geen rechtsmiddel ingesteld.
2.7.
Nadat op 12 juli 2021 een bespreking tussen de Stichting en Junius heeft plaatsgevonden, heeft de Stichting Junius op 23 augustus 2021 per e-mail meegedeeld dat zij op basis van haar statuten een toetsingscommissie zou instellen om de Stichting te adviseren over de steunaanvraag van Junius. De Stichting heeft in deze e-mail voorts aangekondigd bereid te zijn om aan Junius een voorschot van € 100.000 te betalen op mogelijk aan Junius te verstrekken financiële steun. De Stichting heeft aan betaling van dit voorschot de voorwaarde verbonden dat Junius te zijner tijd een gespecificeerde verantwoording zal sturen over de wijze waarop het bedrag feitelijk is besteed, waarbij de Stichting zich de mogelijkheid voorbehoudt om met betrekking tot deze verantwoording tevens een accountantsverklaring te verlangen.
2.8.
Junius heeft bij e-mail van 27 augustus 2021 aan de Stichting (voor zover van belang) het volgende meegedeeld:
“(…) Het bestuur van Junius 19 zal de besteding van dit bedrag [het voorschot van € 100.000, toevoeging rechtbank] zoals gevraagd documenteren, zodat deze besteding kan worden toegelicht en onderbouwd aan de Stichting. Wij houden er rekening mee, zoals u schrijft, dat ter zake ook een verklaring van een accountant kan worden verlangd. (…)”
2.9.
De Stichting heeft het voorschot van € 100.000 aan Junius betaald.
2.10.
Op 22 februari 2022 heeft een bespreking tussen de door de Stichting ingestelde toetsingscommissie en Junius plaatsgevonden. De toetsingscommissie heeft vervolgens een advies uitgebracht aan het bestuur van de Stichting.
2.11.
Bij brief van 29 juni 2022 aan Junius heeft de Stichting meegedeeld dat Junius niet kwalificeert als kerkgenootschap als bedoeld in de artikelen 17 en 6 lid 1 sub e. van de statuten van de Stichting en dus niet in aanmerking komt voor financiële ondersteuning gebaseerd op de doelstelling van artikel 3 onder b. van de statuten, maar in beginsel (onder voorwaarden) wel voor toekenning van subsidie(s) gebaseerd op de doelstelling van artikel 3 onder c. van de statuten. Aangezien Junius mede ten doel heeft het bevorderen van belangstelling voor de geschriften van Swedenborg en verschillende voorgenomen plannen van Junius potentieel hebben het gedachtengoed van Swedenborg onder de aandacht van het publiek te brengen, heeft de Stichting besloten om Junius voor de jaren 2021, 2022 en 2023 per jaar een bedrag van € 50.000 (dus in totaal een bedrag van € 150.000) toe te kennen voor projecten en activiteiten, welke als doel en strekking hebben om de publieke belangstelling voor de geschriften en het gedachtengoed van Swedenborg te bevorderen. Daaraan heeft de Stichting in haar brief de volgende voorwaarden verbonden:
“(I) dat Junius 19 door de Belastingdienst als ANBI-instelling is erkend en wordt aangemerkt (wij ontvangen graag een document waaruit dit blijkt);
(II) dat de m.b.t. 2021 en 2022 toegekende subsidies geacht moeten worden reeds te zijn uitgekeerd d.m.v. het in 2021 aan u uitbetaalde voorschot ad € 100.000,--;
(III) dat u t.a.v. laatstgenoemd bedrag voor het einde van 2022, uiterlijk in januari 2023, rekening en verantwoording aflegt over de concrete, feitelijke besteding ter zake, waar mogelijk onderbouwd en gedocumenteerd met stukken;
(IV) dat de uitbetaling van de derde tranche ad € 50.000,-- m.b.t. 2023 mede afhankelijk is van de deugdelijkheid van uw genoemde rekening en verantwoording t.a.v. de jaren 2021 en 2022;
(V) dat uiterlijk voor 1 juli 2024 door Junius 19 ter zake van de uitkering van € 50.000,-- over 2023 rekening en verantwoording wordt afgelegd over de concrete, feitelijke besteding van dat bedrag, waar mogelijk onderbouwd en gedocumenteerd met stukken;
(VI) dat voor 1 september a.s. door Junius 19 aan ons bestuur een specificatie wordt verstrekt m.b.t. de in uw aanvrage en beleidsplan genoemde, door de heer [naam] aan Junius 19 verstrekte geldlening ad € 49.000 (tegen een rentevergoeding van 2% per jaar), waaruit blijkt aan welke door de heer [naam] voorgeschoten kosten genoemd bedrag van € 49.000,-- feitelijk is besteed.”
Het in deze brief van 29 juni 2022 vervatte besluit van het bestuur van de Stichting zal hierna worden aangeduid als het Subsidiebesluit.
2.12.
Bij brief van 7 oktober 2022 van de (voormalig) advocaat van Junius aan de Stichting, heeft Junius zich op het standpunt gesteld dat het Subsidiebesluit wegens strijd met de statuten van de Stichting en de tegenover Junius in acht te nemen betamelijkheid moet worden teruggedraaid. Junius heeft de Stichting gesommeerd het Subsidiebesluit te herroepen, althans daaraan geen uitvoering te geven, en binnen zes weken opnieuw op de steunaanvraag te beslissen. Voorts heeft Junius in deze brief bezwaren geuit tegen wijziging van de statuten van de Stichting.
2.13.
Op 9 november 2022 hebben de advocaten van de Stichting bij brief gereageerd op de in 2.12 genoemde brief namens Junius. Zij hebben daarin meegedeeld het oneens te zijn met de door Junius aangevoerde bezwaren tegen het Subsidiebesluit. De Stichting heeft niet voldaan aan de sommatie van Junius. De Stichting heeft in deze brief voorts meegedeeld dat Junius niet voldoet aan de hiervoor onder 2.11 genoemde voorwaarden I en VI van het Subsidiebesluit en heeft Junius verzocht om voor 30 november 2022 de verzochte specificaties, uitleg en bewijs van de ANBI-status te verstrekken.
2.14.
Bij e-mail van 10 januari 2023 van de advocaten van de Stichting aan de advocaten van Junius hebben eerstgenoemden meegedeeld dat Junius niet aan voornoemde voorwaarden I en VI heeft voldaan en daarom geen recht heeft op de voorwaardelijk toegekende financiële steun. De Stichting heeft Junius verzocht het reeds betaalde bedrag van € 100.000, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente, vóór 20 januari 2023 terug te betalen.
2.15.
Bij brief van 31 januari 2023 aan de advocaten van de Stichting hebben de advocaten van Junius zich verzet tegen terugbetaling van het door Junius ontvangen bedrag van € 100.000. Voorts hebben zij – voor zover hier van belang – de Stichting verzocht het aan Junius voor 2023 toegekende bedrag van € 50.000 uiterlijk op 14 februari 2023 aan Junius te betalen.
2.16.
Bij brief van 14 maart 2023 is namens de Stichting aan de advocaten van Junius meegedeeld dat de Stichting niet zal voldoen aan het verzoek van Junius om voor 2023 een bedrag van € 50.000 te betalen.

3.Het geschil

in conventie

3.1.
Junius vordert dat de rechtbank (voor zover mogelijk) bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis:
voor recht verklaart dat het besluit van het bestuur van de Stichting van 11 december 2020, waarbij is besloten de rechter te verzoeken onderdeel d aan artikel 3 van de statuten van de Stichting toe te voegen, nietig is, althans dat besluit vernietigt;
de Stichting veroordeelt om de bevoegde rechter te verzoeken om de statuten van de Stichting zo aan te passen dat onderdeel d van artikel 3 uit de statuten wordt verwijderd;
voor recht verklaart dat het besluit van het bestuur van de Stichting op de steunaanvraag van Junius van 10 november 2020 nietig is voor zover de steunaanvraag is afgewezen, althans dat besluit vernietigt voor zover de steunaanvraag is afgewezen;
e Stichting veroordeelt om opnieuw op de steunaanvraag van Junius te beslissen met inachtneming van de wet en de statuten van de Stichting, waarbij de Stichting tot uitgangspunt dient te nemen dat Junius is gericht op activiteiten ter toekomstige evangelisatie en verspreiding van de leer van de Kerk als bedoeld in de artikelen 3 en 4 van de laatst geldende statuten van het ontbonden Kerkgenootschap DHNK en waarbij de Stichting wordt opgedragen een constructieve houding aan te nemen en de dialoog te zoeken;
de Stichting veroordeelt tot betaling van € 50.000 aan Junius, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf de datum van de dagvaarding tot aan de dag van betaling;
de Stichting veroordeelt in de proceskosten en nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.2.
Junius legt aan haar vorderingen ten grondslag dat het Wijzigingsbesluit en het Subsidiebesluit nietig (artikel 2:14 BW) dan wel vernietigbaar (artikel 2:15 BW) zijn. Voorts stelt zij dat zij heeft voldaan aan de voorwaarden die zijn gesteld aan betaling van het resterende subsidiebedrag van € 50.000.
3.3.
De Stichting voert verweer en concludeert tot niet-ontvankelijk verklaring van Junius in haar vorderingen, dan wel tot afwijzing daarvan.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in reconventie
3.5.
De Stichting vordert dat de rechtbank (voor zover mogelijk) bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis:
voor recht verklaart dat het bestuur van de Stichting de bevoegdheid en beleidsvrijheid heeft om te bepalen of zij een aanvraag van Junius al dan niet af- of (gedeeltelijk) toewijst;
Junius veroordeelt tot (terug)betaling van € 100.000 aan de Stichting binnen veertien dagen, althans een door de rechtbank te bepalen termijn, na betekening, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 1 september 2022, althans vanaf 31 oktober 2022, althans vanaf de datum van de conclusie van antwoord, tot aan de dag van betaling;
Junius veroordeelt in de proceskosten en nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.6.
De Stichting legt aan de vordering onder a. ten grondslag dat de Stichting wenst te voorkomen dat Junius bij iedere subsidieaanvraag een procedure start als zij het niet (volledig) eens is met het besluit van de Stichting. De vordering onder b. is gebaseerd op de stelling dat Junius niet heeft voldaan aan de voorwaarden die aan de reeds verstrekte subsidie zijn gesteld, in het bijzonder de voorwaarden I, III en VI zoals weergegeven in 2.11.
3.7.
Junius voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen van de Stichting.
3.8.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

in conventie

4.1.
Junius heeft de rechtbank tijdens de mondelinge behandeling verzocht haar beslissing van 21 december 2023 te heroverwegen, in die zin dat de Stichting alsnog verplicht wordt de bijlagen bij het verzoekschrift tot statutenwijziging aan de rechtbank te overleggen. De rechtbank ziet in hetgeen Junius heeft aangevoerd geen aanleiding om terug te komen op deze beslissing.
Is het Wijzigingsbesluit nietig?
4.2.
Junius stelt dat het Wijzigingsbesluit in strijd is met de wet (in het bijzonder met artikel 2:294 BW) en de statuten en daarom op grond van artikel 2:14 BW nietig is. Volgens Junius is de doeluitbreiding waartoe is besloten in het Wijzigingsbesluit niet verwant aan het (oorspronkelijke) doel van de Stichting en niet noodzakelijk (in de zin van artikel 2:294 BW). De Stichting gaf als reden voor de doeluitbreiding het voorkomen dat het volledige vermogen van de Stichting “in dode hand terecht zou kunnen komen”. Van een dergelijke situatie is volgens Junius echter geen sprake. Het vermogen van de Stichting kon binnen het bestaande doel worden aangewend. Zo was kort voor het Wijzigingsbesluit een steunaanvraag door Junius ingediend waaruit bleek dat zij de ambitie had de opvolger van Kerkgenootschap DHNK te worden en ruim € 1.000.000 aan steun tot 2024 had verzocht en ook daarna € 200.000 per jaar aan kosten verwachtte. Daarnaast had de Stichting het vermogen, conform het (oorspronkelijke) doel, kunnen aanwenden voor de financiële ondersteuning van gemeentes van de kerk waarvan Kerkgenootschap DHNK deel uitmaakte in andere landen. Voor zover zou moeten worden aangenomen dat uitbreiding van het statutaire doel noodzakelijk zou zijn geweest, had het (nieuwe) doel zo dicht mogelijk bij de destijds geldende statuten moeten blijven. Dat is volgens Junius niet gebeurd; het doel is juist maximaal uitgebreid. Daarnaast had een dergelijke uitbreiding van het doel beperkt moeten blijven tot de financiële ondersteuning en aanmoediging van activiteiten die direct verband houden met het gedachtegoed van Swedenborg of met religieus en spiritueel gedachtegoed dat goed aansluit op het gedachtegoed van Swedenborg. Onder deze omstandigheden was het Wijzigingsbesluit in de visie van Junius niet noodzakelijk ter voorkoming van gevolgen die bij de oprichting van de Stichting redelijkerwijs niet kunnen zijn gewild. Het Wijzigingsbesluit is volgens Junius daarom in strijd met de wet (artikel 2:294 BW) en dus nietig op grond van artikel 2:14 BW.
4.3.
De Stichting heeft primair aangevoerd dat Junius niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de door haar gevraagde verklaring voor recht. Volgens de Stichting had Junius hoger beroep tegen de beschikking van de rechtbank waarbij het doel is gewijzigd moeten instellen als zij het oneens was met de doeluitbreiding. Deze discussie in deze procedure nogmaals voeren levert misbruik van recht op. De Stichting meent voorts dat Junius geen eigen, zelfstandig belang heeft bij het aantasten van de doelverbreding, omdat zij na de doeluitbreiding onverminderd voor subsidie in aanmerking kan komen. De Stichting heeft
subsidiair betwist dat het Wijzigingsbesluit nietig is.
4.4.
De rechtbank zal eerst moeten beoordelen of het Wijzigingsbesluit is aan te merken als een besluit in de zin van artikel 2:14 BW. Naar het oordeel van de rechtbank is dit niet het geval. Artikel 2:14 BW is geschreven voor besluiten van een rechtspersoon die als rechtshandeling zijn aan te merken, wat wil zeggen dat die handeling een concreet en aanwijsbaar rechtsgevolg moet hebben. [1] De beslissing van het bestuur van de Stichting om de rechtbank te verzoeken het in de statuten opgenomen doel uit te breiden (ex artikel 2:294 BW), heeft op zichzelf geen rechtsgevolgen voor de Stichting. Van een besluit in de zin van artikel 2:14 BW is dan ook geen sprake. De rechtbank zal de door Junius verzochte verklaring voor recht dat het Wijzigingsbesluit nietig is op grond van artikel 2:14 BW (zie 3.1 onder a. reeds hierom afwijzen.
4.5.
Ook als het Wijzigingsbesluit wel een besluit in de zin van artikel 2:14 BW zou zijn – waar beide partijen kennelijk van uitgaan – zou de rechtbank niet tot het oordeel zijn gekomen dat sprake is van nietigheid. De rechtbank overweegt daartoe – ten overvloede – als volgt.
4.6.
Het standpunt van Junius komt er – in de kern – op neer dat het Wijzigingsbesluit in strijd met de wet en dus nietig is, omdat de daarin vervatte doeluitbreiding niet aan de vereisten van artikel 2:294 BW voldoet. De rechtbank volgt haar daarin niet. Artikel 2:294 lid 1 BW bepaalt – kort gezegd – dat de rechter op verzoek van (onder meer) het bestuur van een stichting de statuten kan wijzigen indien ongewijzigde handhaving van de statuten tot ongewenste gevolgen zou leiden en de statuten niet gewijzigd (kunnen) worden. Artikel 2:294 lid 2 BW geeft vervolgens de grenzen aan waarbinnen de rechter de statuten mag wijzigen. Zo moet de rechtbank zo min mogelijk van de bestaande statuten afwijken. Verder geldt dat indien wijziging van het doel noodzakelijk is, de rechter een doel moet aanwijzen dat aan het bestaande doel verwant is. De rechter is niet gebonden aan het verzoek; hij kan de statuten (binnen de hiervoor aangegeven grenzen) ook anders wijzigen dan verzocht. Artikel 2:294 BW richt zich dus – anders dan Junius meent –
niettot de verzoeker (in dit geval het bestuur van de Stichting), maar tot de rechter die op het verzoek moet beslissen. Van het bestuur van een stichting mag worden verwacht dat het bij zijn beslissing om een verzoekschriftprocedure ex artikel 2:294 BW te starten, de in dat artikel aan de rechter gestelde grenzen in aanmerking neemt. Het bestuur is daar echter wettelijk niet aan gebonden. Mocht het bestuur artikel 2:294 BW niet in acht nemen bij zijn besluit, dan is de sanctie dat de rechter het verzoek tot statutenwijziging zal afwijzen.
4.7.
Kortom, voor zover het Wijzigingsbesluit een besluit in de zin van artikel 2:14 BW zou zijn, heeft het bestuur van de Stichting niet in strijd met de wet gehandeld, omdat artikel 2:294 BW zich niet tot het bestuur van de Stichting richt. Van nietigheid van het Wijzigingsbesluit kan dan ook geen sprake zijn.
4.8.
Junius stelt verder nog dat het Wijzigingsbesluit in strijd is met de wet, omdat sprake is van misbruik van bevoegdheid (artikel 3:13 lid 2 BW). Volgens Junius is de bevoegdheid van het bestuur om de rechter te verzoeken de statuten van de Stichting te wijzigen niet voor de onderhavige situatie bedoeld. De rechtbank begrijpt de stelling van Junius zo, dat het Wijzigingsbesluit met een ander doel is genomen dan het doel van artikel 2:294 BW, en dat dit misbruik van bevoegdheid oplevert. Naar het oordeel van de rechtbank heeft Junius echter onvoldoende uitgelegd waarom sprake zou zijn van misbruik van bevoegdheid, zodat de rechtbank aan deze stelling voorbij gaat.
4.9.
Tot slot stelt Junius dat het Wijzigingsbesluit nietig is wegens strijd met de (oorspronkelijke) statuten van de Stichting, waaronder artikel 3 en artikel 16. Volgens Junius blijkt uit deze artikelen dat de oprichter van de Stichting niet wilde dat de doelomschrijving uit artikel 3 van de statuten zou worden gewijzigd. De rechtbank volgt Junius niet in dit standpunt en motiveert dit als volgt.
4.10.
Op grond van artikel 2:293 BW kunnen de statuten van een stichting door haar organen slechts worden gewijzigd, indien de statuten daartoe de mogelijkheid openen. Deze bepaling beoogt tot uitdrukking te brengen dat statutenwijziging
anders dandoor de rechter moet berusten op een door de statuten gegeven bevoegdheid. Vast staat dat op grond van artikel 16 lid 1 van de statuten deze bevoegdheid bij het bestuur van de Stichting ontbreekt voor zover het gaat om de wijziging van een aantal specifieke statutaire bepalingen, waaronder de doelomschrijving in artikel 3. Vast staat ook dat het bestuur van de Stichting met het Wijzigingsbesluit de doelomschrijving niet zelf heeft gewijzigd. De statuten zijn namelijk gewijzigd
door de rechterop grond van artikel 2:294 BW. Uit het feit dat het bestuur geen bevoegdheid toekomt om de doelomschrijving zelfstandig te wijzigen, kan hooguit worden geconcludeerd dat het de wens van de oprichter van de Stichting is geweest dat een statutenwijziging (doeluitbreiding) aan de rechterlijke toets van artikel 2:294 BW moet worden onderworpen. De stelling van Junius dat sprake is van de wens van de oprichter van de Stichting dat de doelomschrijving nimmer zal worden gewijzigd, ook niet door de rechter, is onvoldoende onderbouwd. Het Wijzigingsbesluit is dan ook niet in strijd met de (oorspronkelijke) statuten van de Stichting.
Is het Wijzigingsbesluit vernietigbaar?
4.11.
Junius stelt voorts dat het Wijzigingsbesluit vernietigbaar is op grond van artikel 2:15 BW, omdat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is ten opzichte van Junius. De Stichting heeft primair het verweer aangevoerd dat Junius niet behoort tot de kring van belanghebbenden van artikel 2:8 BW en dus geen beroep kan doen op vernietigbaarheid van het Wijzigingsbesluit.
4.12.
Ook hier moet de rechtbank eerst beoordelen of het Wijzigingsbesluit een besluit is in de zin van artikel 2:15 BW. Dat is niet het geval. Voor de motivering van dit oordeel verwijst de rechtbank kortheidshalve naar overweging 4.4 van dit vonnis. Artikel 2:15 BW is dus niet van toepassing.
4.13.
Ook hier geldt dat als het Wijzigingsbesluit wel als een besluit in de zin van artikel 2:15 BW zou hebben te gelden – waar partijen dus van uit gaan – de rechtbank niet tot vernietiging zou zijn gekomen. De rechtbank overweegt hiertoe – ten overvloede – het volgende.
4.14.
Voor een rechtsgeldig beroep op vernietiging van het Wijzigingsbesluit moet sprake zijn van strijd met de redelijkheid en billijkheid die door artikel 2:8 BW wordt geëist. Artikel 2:8 BW bepaalt dat een rechtspersoon en degenen die krachtens de wet en de statuten bij haar organisatie zijn betrokken, zich als zodanig jegens elkaar moeten gedragen naar hetgeen door redelijkheid en billijkheid wordt gevorderd. De rechtbank zal eerst moeten beoordelen of Junius tot deze kring van betrokkenen behoort. De rechtbank begrijpt het standpunt van Junius zo, dat zij door haar ambitie om opvolger te worden van Kerkgenootschap DHNK en door indiening van de steunaanvraag, een bijzondere positie inneemt binnen de organisatie van de Stichting. De rechtbank volgt Junius niet in dit standpunt. Tussen partijen is niet in geschil dat Junius niet kwalificeert als ‘opvolgend kerkgenootschap’ als bedoeld in artikel 17 lid 1 van de statuten. Voor zover er al sprake zou zijn van een unieke positie van Junius zoals hiervoor genoemd, hetgeen door de Stichting wordt betwist, brengt dat op zichzelf geen institutioneel verband tot stand tussen Junius en de Stichting. Van een institutioneel verband zoals vereist voor een beroep op de redelijkheid en billijkheid van artikel 2:8 BW is dus geen sprake. Aangezien Junius geen (andere) feiten en omstandigheden heeft aangevoerd waaruit blijkt dat zij als een institutioneel betrokkene van de Stichting in de zin van artikel 2:8 BW zou moeten worden aangemerkt, wordt het beroep op de redelijkheid en billijkheid verworpen. De rechtbank komt dan ook niet toe aan vernietiging van het Wijzigingsbesluit.
Tussenconclusie t.a.v. het Wijzigingsbesluit
4.15.
De door Junius (primair) gevorderde verklaring voor recht dat het Wijzigingsbesluit nietig is en de (subsidiair) gevorderde vernietiging van het Wijzigingsbesluit (zie 3.1 onder a.) zullen dus worden afgewezen. Daaruit vloeit voort dat de Stichting er ook niet toe zal worden veroordeeld de doeluitbreiding via een nieuwe verzoekschriftprocedure bij de rechtbank ongedaan te maken (zie vordering 3.1 onder b.).
Is het Subsidiebesluit nietig?
4.16.
Junius stelt dat het Subsidiebesluit in strijd is met de statuten van de Stichting en op grond van artikel 2:14 BW nietig is. Volgens Junius is de Stichting opgericht met als uiteindelijke doel om haar vermogen aan een opvolger van Kerkgenootschap DHNK over te dragen. De bestaansreden van de Stichting is het steunen van initiatieven die tot een opvolger van Kerkgenootschap DHNK kunnen uitgroeien. De Stichting heeft gelet daarop bij de behandeling van de steunaanvraag van Junius gehandeld vanuit een verkeerde basishouding. Junius is uniek gepositioneerd om een belangrijke bijdrage te kunnen leveren aan de leer van de kerk en op termijn een opvolgend kerkgenootschap te kunnen worden. Daarom had zij mogen rekenen op welwillendheid, aanmoediging en steun van de Stichting. Die houding heeft de Stichting niet ingenomen. Bovendien heeft de Stichting bij de beoordeling van de steunaanvraag een onjuiste, te strenge maatstaf gehanteerd. Aangezien de Stichting haar vermogen niet conform de oorspronkelijke doelstelling kon aanwenden, had zij de door Junius verzochte steun – die wel binnen die doelstelling past – volledig moeten toekennen. De Stichting heeft niet toegelicht waarom zij bereid was het arbitraire bedrag van € 150.000 toe te kennen en niet het verzochte bedrag, aldus nog steeds Junius.
4.17.
De Stichting heeft betwist dat het Subsidiebesluit nietig is en dat het bestuur bij het nemen van dat besluit in strijd met de statuten heeft gehandeld. De Stichting heeft vooropgesteld dat het bestuur bij het nemen van besluiten beleidsvrijheid toekomt. Het bestuur heeft bij het nemen van het Subsidiebesluit niet de verkeerde toetsingsmaatstaf aangelegd en evenmin gehandeld vanuit een verkeerde basishouding. Voorts heeft de Stichting aangevoerd dat indien er tijdelijk geen organisaties zijn die zich bezighouden met het gedachtengoed van Swedenborg, dat geen reden is de enige kandidaat van dat moment te kwalificeren als opvolgend kerkgenootschap en aan die kandidaat iedere verzochte subsidie volledig toe te kennen.
4.18.
De rechtbank volgt Junius niet in haar stelling dat het Subsidiebesluit nietig is. Dit oordeel berust op de volgende overwegingen.
4.19.
De rechtbank is het met partijen eens dat het Subsidiebesluit een besluit is in de zin van artikel 2:14 BW. Op grond van artikel 2:14 lid 1 BW is een besluit van een rechtspersoon dat in strijd is met de wet of de statuten nietig, tenzij uit de wet iets anders voortvloeit. Junius stelt dat het Subsidiebesluit in strijd is met de statuten. Zij heeft niet geconcretiseerd met welk voorschrift uit de statuten het besluit in strijd zou zijn. Voor zover zij heeft betoogd dat het Subsidiebesluit in strijd is met het doel van de Stichting, volgt de rechtbank haar daarin niet. Op grond van artikel 3 aanhef en onder b. van de statuten heeft de Stichting onder meer ten doel de financiële ondersteuning en/of aanmoediging van activiteiten in en buiten Nederland ter toekomstige evangelisatie en verspreiding van de “Leer van de Kerk” als bedoeld in de artikelen 3 en 4 van de statuten van Kerkgenootschap DHNK. Artikel 3 aanhef en onder c. vult dit doel aan met al hetgeen met een en ander rechtstreeks of zijdelings verband houdt of daartoe bevorderlijk kan zijn, alles in de ruimste zin des woords. Met het Subsidiebesluit waarin aan Junius (voorwaardelijk) een bedrag van € 150.000 is toegekend, voldoet de Stichting aan haar statutaire doel, namelijk de financiële ondersteuning van initiatieven die de leer van Kerkgenootschap DHNK of in bredere zin de bekendheid van de werken van Swedenborg kunnen vergroten. De enkele omstandigheid dat de Stichting de aangevraagde financiële steun niet volledig heeft toegekend, maakt niet dat het Subsidiebesluit in strijd komt met de Statuten.
4.20.
Anders dan Junius stelt, heeft het bestuur van de Stichting evenmin een onjuiste of te strenge toetsingsmaatstaf gehanteerd bij de beoordeling van de steunaanvraag van Junius. Junius verwijt de Stichting in de eerste plaats dat zij de steunaanvraag ten onrechte heeft getoetst aan artikel 17 en artikel 6 lid 1 sub e. van haar statuten. Junius gaat daarbij voorbij aan het feit dat zij in haar steunaanvraag heeft gezegd dat zij “is gebaseerd op de principes en/of voldoet aan de kenmerken uiteengezet in artikel 17 van de statuten van de Stichting”. Gelet op de in artikel 6 lid 1, sub e. van de statuten opgenomen verplichting om nieuwe evangelisatieactiviteiten in Nederland die zijn gebaseerd op dezelfde principes, kenmerken en doelstelling als die van de kerk als bedoeld in artikel 1 sub a. van de statuten bij voorrang te ondersteunen en stimuleren, mits de in artikel 17 lid 1 sub b. tot en met e. van de statuten daarbij het volledige en enige uitgangspunt zijn, was de Stichting gehouden een toets aan artikel 17 van de statuten uit te voeren.
4.21.
Ook voor het overige is de toetsingsmaatstaf die de Stichting heeft gehanteerd bij de beoordeling van de steunaanvraag van Junius niet in strijd met de statuten. In algemene zin geldt dat het bestuur beleidsvrijheid toekomt bij het nemen van besluiten en dus ook bij het beoordelen van de steunaanvraag. Het bestuur is in het Subsidiebesluit tot het oordeel gekomen dat Junius niet kwalificeert als kerkgenootschap als bedoeld in de artikelen 17 en 6 lid 1 sub e. van de statuten van de Stichting en dus niet in aanmerking komt voor financiële ondersteuning gebaseerd op de doelstelling van artikel 3 onder b. van de statuten. Het bestuur heeft voorts geoordeeld dat Junius in beginsel wel in aanmerking komt voor toekenning van subsidie gebaseerd op de doelstelling van artikel 3 onder c. van de statuten, omdat Junius ook als doel heeft het bevorderen van belangstelling voor de geschriften van Swedenborg en als zodanig voor financiële ondersteuning van daarop gerichte projecten in aanmerking komt. Dit besluit is – in het bijzonder voor wat betreft het oordeel dat Junius niet kwalificeert als kerkgenootschap dat is gebaseerd op dezelfde uitgangspunten als Kerkgenootschap DHNK – gebaseerd op, en in lijn met het advies van de toetsingscommissie. Deze toetsingscommissie bestond uit personen die deskundigen zijn op het gebied van de leer van Kerkgenootschap DHNK en het werk van Swedenborg. Het bestuur heeft zijn besluit ook voldoende gemotiveerd. Het besluit en de motivering daarvoor zijn niet onbegrijpelijk. Deze motivering ziet bovendien voor een belangrijk deel op interpretatie en uitleg van de leer van Kerkgenootschap DHNK. In dergelijke kwesties geldt dat de toetsing door de rechtbank een beperkte is. Bij die stand van zaken kan niet worden gezegd dat het besluit naar inhoud of strekking in strijd is met de statuten. Het antwoord op de vraag of de Stichting nader had moeten toelichten hoe zij tot de hoogte van de toegekende subsidie van driemaal € 50.000 is gekomen kan verder in het midden blijven, aangezien dat niet tot de conclusie kan leiden dat het Subsidiebesluit nietig is wegens strijd met de statuten.
4.22.
Voor zover Junius heeft betoogd dat de Stichting haar steunaanvraag volledig moest toekennen indien de Stichting haar vermogen niet conform statutaire doelstelling kon aanwenden, heeft Junius die stelling onvoldoende toegelicht. De Stichting heeft die stelling betwist en aangevoerd dat indien er zich (tijdelijk) geen organisaties aandienen die zich bezighouden met het gedachtengoed van Swedenborg, dit nog geen reden is om Junius iedere verzochte subsidie volledig toe te kennen. De rechtbank leest een dergelijke verplichting evenmin in de statuten.
4.23.
Junius heeft gesteld dat de Stichting bij haar besluitvorming op de steunaanvraag van Junius vanuit een verkeerde basishouding heeft gehandeld en aldus in strijd zou hebben gehandeld met de statuten. De Stichting heeft betwist dat zij vanuit een verkeerde basishouding heeft gehandeld. In het licht van die betwisting heeft Junius haar stellingen op dit punt onvoldoende onderbouwd. De Stichting heeft toegelicht dat zij de steunaanvraag van Junius in behandeling heeft genomen; verschillende gesprekken met Junius heeft gevoerd; aan Junius een voorschot op een toe te kennen subsidiebedrag heeft verstrekt; een toetsingscommissie heeft ingesteld; een subsidie van € 150.000 heeft toegekend en het Subsidiebesluit uitvoerig heeft gemotiveerd. De omstandigheid dat de Stichting en/of de toetsingscommissie de steunaanvraag van Junius kritisch heeft getoetst is niet onbegrijpelijk. De Stichting heeft toegelicht dat de door Junius aangevraagde subsidie (veel) hoger was dan de subsidies die normaliter werden aangevraagd. Voorts presenteerde Junius zich als een kerkgenootschap dat op termijn een opvolger van Kerkgenootschap DHNK kon zijn en claimde zij daarmee een bijzondere positie.
4.24.
Voor zover Junius zich erop heeft beroepen dat het Subsidiebesluit nietig is wegens misbruik van bevoegdheid, heeft zij deze stelling in het licht van de betwisting daarvan door de Stichting onvoldoende onderbouwd.
Is het Subsidiebesluit vernietigbaar?
4.25.
Junius stelt voorts dat het Subsidiebesluit op grond van artikel 2:15 BW vernietigbaar is, omdat het niet voldoet aan de eisen die de redelijkheid en billijkheid daaraan stellen. De Stichting heeft zich bij het nemen van dat besluit laten leiden door wantrouwen jegens de Internationale Raad van Priesters van de Kerk en de Amerikaanse gemeente van de Kerk. Dat wantrouwen heeft geleid tot een onwelwillende en vijandige houding van de Stichting tegenover Junius. Het beroep van Junius op de redelijkheid en billijkheid wordt verworpen, omdat Junius niet krachtens de wet of de statuten bij de organisatie van de Stichting is betrokken. Voor de onderbouwing van dit oordeel verwijst de rechtbank naar hetgeen onder 4.14 is overwogen.
Tussenconclusie t.a.v. het Subsidiebesluit
4.26.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat zowel de onder 3.1 onder c. gevorderde verklaring voor recht als de onder 3.1 onder d. gevorderde veroordeling tot het opnieuw beslissen op de steunaanvraag zal worden afgewezen.
De vordering tot betaling van € 50.000
4.27.
Junius vordert dat de Stichting wordt veroordeeld tot betaling van het nog onbetaald gebleven laatste gedeelte van de subsidie van € 50.000. Zij legt aan deze vordering ten grondslag dat zij heeft voldaan aan de eisen die zijn gesteld aan betaling van dit bedrag. De Stichting heeft betwist dat Junius recht heeft op betaling € 50.000, omdat zij niet heeft voldaan aan de gestelde voorwaarden.
4.28.
De rechtbank zal de gevorderde betaling van € 50.000 afwijzen, omdat Junius niet heeft voldaan aan de bij het Subsidiebesluit gestelde voorwaarden. Voor de onderbouwing van dit oordeel verwijst de rechtbank naar hetgeen hierna onder 4.35 tot en met 4.42 is overwogen.
in reconventie
De gevorderde verklaring voor recht
4.29.
De Stichting vordert een verklaring voor recht dat het binnen de beleidsvrijheid van het bestuur van de Stichting valt om een aanvraag van Junius, ongeacht het type aanvraag, al dan niet gedeeltelijk toe- of af te wijzen. Junius heeft betwist dat de Stichting belang heeft bij deze vordering.
4.30.
De rechtbank is van oordeel dat de Stichting geen belang als bedoeld in artikel 3:303 BW heeft bij de door haar gevorderde verklaring voor recht en zal de Stichting op dit punt niet-ontvankelijk verklaren. Zij motiveert dit als volgt.
4.31.
Artikel 3:302 BW bepaalt dat de rechter op vordering van een bij een rechtsverhouding onmiddellijk betrokken persoon over die rechtsverhouding een verklaring voor recht uitspreekt. Een partij kan belang hebben bij een verklaring voor recht omdat zij in onzekerheid verkeert over het bestaan of de inhoud van een rechtsverhouding met een ander, en aan die onzekerheid een einde wil maken. [2] De regel dat een verklaring voor recht duidelijkheid moet creëren over het bestaan of de inhoud van een rechtsverhouding, brengt mee dat de verklaring voor recht tot rechtsgevolg moet kunnen leiden. [3]
4.32.
De Stichting wenst met de verklaring voor recht te voorkomen dat Junius bij iedere subsidieaanvraag een procedure start als zij het niet volledig eens is met het besluit van de Stichting. Junius betwist niet dat het bestuur van de Stichting in het algemeen een ruime beleidsvrijheid toekomt, en dat het bestuur in beginsel de bevoegdheid heeft een subsidieaanvraag van een subsidieverzoeker toe- of af te wijzen. Daarover bestaat tussen partijen dus geen verschil van inzicht. Voorts geldt dat toewijzing van de gevorderde verklaring voor recht niet in de weg zou staan aan een door Junius te starten procedure naar aanleiding van een besluit van het bestuur op een toekomstige steunaanvraag. Onder deze omstandigheden ontbreekt bij de Stichting voldoende belang bij de gevorderde verklaring voor recht. De Stichting zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering 3.5 onder a.
De terugbetaling van € 100.000
4.33.
De Stichting stelt dat Junius de subsidie van € 100.000 moet terugbetalen, omdat Junius de subsidie niet conform het doel waarvoor die is verstrekt heeft aangewend en zij voorts niet heeft voldaan aan verschillende voorwaarden die aan de subsidie zijn gekoppeld (in het bijzonder voorwaarden I, III en VI van het Subsidiebesluit zoals weergegeven in 2.11).
4.34.
Junius betwist dat zij de subsidie niet conform het doel heeft besteed en dat zij de gestelde voorwaarden zou hebben geschonden. Zij heeft voorts aangevoerd dat terugvordering van de subsidie misbruik van bevoegdheid oplevert en naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is.
4.35.
De rechtbank is van oordeel dat Junius de subsidie niet heeft besteed zoals voorgeschreven in het Subsidiebesluit en dat zij evenmin heeft voldaan aan de voorwaarden die de Stichting bij de subsidie heeft gesteld. Zij motiveert dit als volgt.
4.36.
De rechtbank is van oordeel dat de subsidie die de Stichting aan Junius heeft verstrekt is aan te merken als een schenking in de zin van artikel 7:175 lid 1 BW en wel als een schenking onder ontbindende voorwaarden. De rechtbank zal dus moeten beoordelen of Junius heeft voldaan aan de door de Stichting gestelde voorwaarden. Als niet is voldaan aan die voorwaarden, is de schenkingsovereenkomst ontbonden en dient Junius het betaalde bedrag terug te betalen.
4.37.
De Stichting heeft in het Subsidiebesluit toegelicht dat Junius (mede) ten doel heeft het bevorderen van belangstelling voor de geschriften van Swedenborg en als zodanig voor financiële ondersteuning van daarop gerichte projecten door de Stichting in aanmerking komt. Om die reden heeft de Stichting Junius voor de jaren 2021, 2022 en 2023 subsidie toegekend “voor projecten en activiteiten, welke als doel en strekking hebben om de publieke belangstelling voor de geschriften en het gedachtengoed van Emanuel Swedenborg te bevorderen”. Uit de door Junius ingediende rekening en verantwoording blijkt dat de subsidie voor een deel is besteed aan kosten voor een advocaten- en notarissenkantoor dat heeft geadviseerd over de juridische aspecten van een kerkgenootschap en de oprichting daarvan, het opstellen van statuten en de oprichting van Junius. De subsidie is tevens deels besteed aan een architect, die heeft geadviseerd over een geschikte locatie voor Junius en aan een accountant die de administratie en verslaggeving voor Junius heeft verzorgd. Deze doelen kunnen niet worden aangemerkt als door Junius uitgevoerde “projecten en activiteiten, welke als doel en strekking hebben om de publieke belangstelling voor de geschriften en het gedachtengoed van Emanuel Swedenborg te bevorderen”. Verder lijkt een deel van deze kosten te zien op kosten die zijn gemaakt in het kader van de oprichting van Junius, waarvan Junius eerder had verklaard dat deze oprichtingskosten waren betaald vanuit de door [naam] aan Junius verstrekte lening. Deze kosten zijn bovendien gemaakt in 2020, terwijl de subsidie ziet op de jaren 2021, 2022 en 2023.
4.38.
Junius heeft aangevoerd dat alles wat zij onderneemt erop is gericht de belangstelling op te wekken en te bevorderen voor de geschriften van Swedenborg en dat zij in feite zelf een project is dat voornoemd doel dient. De rechtbank volgt Junius niet in die uitleg, die ook niet uit het Subsidiebesluit volgt of daarop aansluit. Oprichtingskosten van Junius zijn bijvoorbeeld geen door Junius ontwikkelde projecten en activiteiten gericht op het opwekken van de belangstelling voor het werk van Swedenborg.
4.39.
Een deel van de subsidie is dus niet besteed conform het voorgeschreven doel. Daarnaast heeft Junius naar eigen zeggen € 62.122,55 van de toegekende subsidie in het geheel niet besteed. Een redelijk uitleg van het Subsidiebesluit kan niet anders inhouden dan dat de toegekende subsidie van € 50.000 per jaar voor de jaren 2021, 2022 en 2023 ziet op
in die betreffende jarenuit te voeren projecten en activiteiten. Uit de rekening en verantwoording van Junius blijkt dat van de subsidie van € 50.000 voor 2021 slechts € 168,68 is uitgegeven aan huur van een postadres en hosting van een website. In 2021 heeft Junius dus geen projecten en activiteiten verricht gericht op het opwekken van de belangstelling voor het werk van Swedenborg. Voor 2022 lijkt de subsidie voor een bedrag van € 13.535,95 voor het ontwikkelen van een podcastserie in lijn met het Subsidiebesluit te zijn besteed, maar ook voor dat jaar geldt dat de subsidie voor een belangrijk deel van de toegekende € 50.000 niet is besteed aan in dat jaar verrichtte projecten en activiteiten. Het geheel niet besteden van een belangrijk deel van de subsidie is evident in strijd met het Subsidiebesluit. Junius heeft aangevoerd dat geen termijn is gesteld waarbinnen Junius de subsidie moest “opmaken”. Daarmee gaat Junius eraan voorbij dat uit het Subsidiebesluit volgt dat de voor enig jaar toegekende subsidie in dat jaar wel daadwerkelijk moet worden besteed aan concrete projecten en activiteiten.
4.40.
Junius heeft voorts niet voldaan aan de voorwaarden die in het Subsidiebesluit aan de toekenning van subsidie zijn gesteld. Voorwaarde I luidt “dat Junius 19 door de Belastingdienst als ANBI-instelling
iserkend en
wordtaangemerkt (wij ontvangen graag een document waaruit dit blijkt)” [cursivering door rechtbank]. De rechtbank volgt Junius niet in haar betoog dat het niet redelijk en logisch is om deze voorwaarde aldus uit te leggen dat indien Junius de ANBI-status op de dag van het Subsidiebesluit nog niet had, zij ook geen gelegenheid meer zou krijgen om die status alsnog te verkrijgen. Voorwaarde I kan gelet op de formulering daarvan niet anders worden opgevat dan dat Junius de ANBI-status reeds zou moeten hebben op het moment van toekenning van de subsidie. De reden daarvoor was dat zonder ANBI-status het risico bestond dat over de subsidie schenkingsbelasting moest worden betaald. Uit de brief van 9 november 2022 van de Stichting blijkt ook niet dat de Stichting de voorwaarde anders zou hebben bedoeld of uitgelegd. In deze brief heeft de Stichting geconstateerd dat Junius nog steeds niet is erkend als ANBI-instelling en dat is gebleken dat zelfs nog geen aanvraag is ingediend. De Stichting heeft (mede) op grond daarvan in deze brief geconcludeerd dat zij recht heeft op terugbetaling en zich het recht voorbehoudt (een gedeelte of het geheel van het) voorlopig toegekende bedrag terug te vorderen. Vervolgens is Junius een termijn tot 30 november 2022 gesteld om alsnog aan de voorwaarden te voldoen, bij gebreke waarvan de subsidie daadwerkelijk wordt teruggevorderd. De strekking van deze passage is dat de Stichting constateert dat Junius niet heeft voldaan aan (onder meer) voorwaarde I, dat zij recht heeft op terugbetaling van de subsidie, maar Junius nog eenmaal in de gelegenheid stelt terugvordering te voorkomen. Dat staat echter los van de uitleg van voorwaarde I. Junius heeft overigens ook vóór 30 november 2022 niet alsnog de ANBI-status verkregen, maar eerst op 15 december 2022 een aanvraag daartoe bij de Belastingdienst ingediend.
4.41.
Junius heeft evenmin voldaan aan voorwaarde III, die inhoudt dat over het bedrag van € 100.000 voor het einde van 2022, uiterlijk in januari 2023, rekening en verantwoording wordt afgelegd over de concrete, feitelijke besteding ter zake, waar mogelijk onderbouwd en gedocumenteerd met stukken. Op 31 januari 2023 heeft Junius via haar advocaten een document van tweeëneenhalve pagina ingediend (getiteld “Bijlage 3 – Rekening en verantwoording Junius 19 ten aanzien van de van de Stichting ontvangen EUR 100.000”). In dit document is beschreven dat Junius in de jaren 2020 t/m 2022 van de toegekende subsidie een bedrag van € 37.877,45 heeft besteed aan een aantal in dit document genoemde doelen, waarbij per doel een korte beschrijving is gegeven. De besteding van genoemd bedrag is echter niet onderbouwd en gedocumenteerd met stukken. Junius heeft bij het versturen van de rekening en verantwoording niet toegelicht waarom dat niet mogelijk zou zijn. Door het ontbreken van onderliggende stukken is de juistheid van hetgeen in de rekening en verantwoording wordt gesteld voor de Stichting niet controleerbaar. De omstandigheid dat door Junius bij dagvaarding een samenstellingsverklaring van een accountant van Junius is overlegd en dat bij conclusie van antwoord in reconventie de in de rekening en verantwoording genoemde facturen alsnog zijn overlegd, leidt er niet toe dat (alsnog) aan voorwaarde III is voldaan, aangezien voorwaarde III voorschrijft dat daaraan uiterlijk in januari 2023 moest zijn voldaan.
4.42.
Voorwaarde VI is evenmin nagekomen door Junius. [naam] heeft kennelijk kosten voor Junius voorgeschoten, die hebben geresulteerd in een geldlening van € 49.000 van [naam] aan Junius. Voorwaarde VI bevat de verplichting voor Junius om voor 1 september 2022 een specificatie te verstrekken van de doelen waaraan die lening is besteed. Ondanks aanmaning door de Stichting, heeft Junius niet voldaan aan deze verplichting. Dat Junius eerst in deze procedure aanvoert dat de Stichting er geen belang bij heeft een specificatie te ontvangen van die kosten, omdat de subsidie niet is gebruikt ter dekking van die kosten, doet niet ter zake. De Stichting heeft recht en belang bij controle van de besteding van de door haar verstrekte subsidie. Het standpunt dat de subsidie niet is aangewend voor de kosten die door [naam] waren voorgeschoten, is niet in 2022 ingenomen toen de Stichting Junius aanmaande voorwaarde VI na te komen. Als Junius het niet eens was met de subsidievoorwaarden, had zij de subsidie niet moeten accepteren of daarover onmiddellijk na het Subsidiebesluit in gesprek moeten gaan met de Stichting. Dat heeft zij niet gedaan.
4.43.
Junius heeft nog aangevoerd dat het terugvorderen van de subsidie misbruik van bevoegdheid oplevert en naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Zij heeft deze stelling niet gemotiveerd en niet onderbouwd, waardoor de rechtbank daaraan voorbij gaat.
4.44.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat Junius het door de Stichting betaalde subsidiebedrag van € 100.000 moet terugbetalen. De wettelijke rente over dit bedrag zal worden toegewezen vanaf 20 januari 2023. Op die datum verstreek de termijn die de advocaat van de Stichting bij e-mail van 10 januari 2023 (productie 25 bij dagvaarding) had gesteld om het bedrag van € 100.000 terug te betalen.
in conventie en reconventie
Proceskosten
4.45.
Junius zal in conventie als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van de Stichting worden veroordeeld. Deze kosten worden begroot op € 2.837 aan griffierecht en € 2.428 voor het salaris van de advocaat (2 punten tegen tarief IV van € 1.214). Dat komt in totaal op € 5.265.
4.46.
Junius zal in reconventie als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van de Stichting worden veroordeeld. Deze kosten worden begroot op € 1.929 voor het salaris van de advocaat (één punt tegen tarief V van € 1.929).
4.47.
Voorts zal een bedrag van € 278 worden begroot voor de nakosten (plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing.
4.48.
De proceskosten komen daarmee in totaal op (€ 5.265 + € 1.929 + € 278) € 7.472.
4.49.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

5.De beslissing

De rechtbank:
in conventie
5.1.
wijst de vorderingen af;
in reconventie
5.2.
verklaart de Stichting niet-ontvankelijk in de door haar gevorderde (hiervoor onder a. van 3.5 weergegeven) verklaring voor recht;
5.3.
veroordeelt Junius tot (terug)betaling van € 100.000 aan de Stichting binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 20 januari 2023 tot aan de dag van betaling;
5.4.
wijst (behoudens de in 5.6 en 5.7 opgenomen proceskostenveroordeling) het meer of anders gevorderde af;
5.5.
verklaart de veroordeling onder 5.3 uitvoerbaar bij voorraad;
in conventie en reconventie
5.6.
veroordeelt Junius in de proceskosten van de Stichting in conventie en reconventie, tot de uitspraak van dit vonnis begroot op € 7.472, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als Junius niet tijdig voldoet en het vonnis wordt daarna betekend, dan moet zij € 92 extra betalen, plus de kosten van betekening.
5.7.
veroordeelt Junius in de wettelijke rente over de in 5.6 bedoelde proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn voldaan;
5.8.
verklaart de veroordelingen onder 5.6 en 5.7 uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.M. Boogers, mr. M. Warmerdam en mr. A. Tsjapanova en in het openbaar uitgesproken op 24 april 2024.

Voetnoten

1.Asser/Kroeze 2-I 2021/292.
2.Hoge Raad 15 oktober 1993, ECLI:NL:HR:1993:ZC1095.
3.A.C. van Schaick,