ECLI:NL:RBDHA:2024:5829

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 april 2024
Publicatiedatum
22 april 2024
Zaaknummer
23/5313
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tegemoetkoming voor slachtoffers van geweld in de jeugdzorg

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 10 april 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser en de Commissie Schadefonds Geweldsmisdrijven. Eiser had een aanvraag ingediend voor een tegemoetkoming op basis van de Tijdelijke regeling financiële tegemoetkoming voor slachtoffers van geweld in de jeugdzorg. De Commissie had eiser een bedrag van € 5000,- toegekend, maar eiser vond deze vergoeding te laag en heeft hiertegen beroep ingesteld. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, omdat de tegemoetkoming volgens de Tijdelijke regeling een vast bedrag is en er geen ruimte is om hiervan af te wijken. De rechtbank heeft vastgesteld dat de regeling bedoeld is om erkenning te bieden voor het geweld dat slachtoffers in de jeugdzorg is aangedaan, en niet als schadevergoeding. Eiser heeft betoogd dat de hoogte van de vergoeding niet recht doet aan zijn ervaringen, maar de rechtbank heeft geoordeeld dat de regeling geen volledige compensatie van de geleden schade beoogt. De rechtbank heeft ook opgemerkt dat de door eiser genoemde compensatieregelingen voor misbruik in andere instellingen niet vergelijkbaar zijn met de Tijdelijke regeling. Uiteindelijk heeft de rechtbank de beslissing van de Commissie bevestigd en het beroep van eiser afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 23/5313

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 april 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. C.F. Korvinus),
en

de Commissie Schadefonds Geweldsmisdrijven, verweerder

(gemachtigde: mr. J. Haagsma).

Inleiding

1. Met het besluit van 22 mei 2023 heeft verweerder het verzoek van eiser om een tegemoetkoming op basis van de Tijdelijke regeling financiële tegemoetkoming voor slachtoffers van geweld in de jeugdzorg (de Tijdelijke regeling) toegewezen en aan eiser een bedrag van € 5000,- toegekend.
1.1.
Met het bestreden besluit van 3 juli 2023 heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
1.2.
Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.
1.3.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 20 maart 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en [naam] namens eiser. De gemachtigde van verweerder was ook aanwezig.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Eiser heeft een aanvraag voor een tegemoetkoming op basis van de Tijdelijke regeling ingediend. Hij verbleef in de periode van 1969 tot en met 1978 onder de verantwoordelijkheid van de overheid in instellingen en is slachtoffer van fysiek, psychisch en seksueel geweld. Verweerder heeft de vaste tegemoetkoming van € 5000,- aan eiser toegekend.
Wat zijn de regels?
3. Op grond van artikel 2, eerste lid, van de Tijdelijke regeling wordt op aanvraag een tegemoetkoming toegekend aan een slachtoffer van geweld, als dat geweld heeft plaatsgevonden in een in Nederland gevestigde instelling waar het slachtoffer tussen 5 mei 1945 en 12 juni 2019 onder verantwoordelijkheid van de Nederlandse overheid was geplaatst. Op grond van artikel 3, eerste lid, van de Tijdelijke regeling bedraagt deze tegemoetkoming € 5000,-.
Wat vindt eiser in beroep?
4. Eiser vindt de toegekende vergoeding van € 5000,- te laag. Deze vergoeding doet op geen enkele manier recht aan wat hem tijdens zijn verblijf in de jeugdinstellingen is overkomen. Op zitting heeft eiser betoogt dat voor de hoogte van de vergoeding meer moet worden aangesloten bij de compensatieregelingen bij misbruik in onder het gezag van de Rooms-Katholieke Kerk vallende instellingen en die van het Leger des Heils. Bij die regelingen kunnen slachtoffers een vergoeding van maximaal € 50.000,-, respectievelijk € 100.000,- ontvangen. Eiser verzoekt de rechtbank dan ook een overeenkomstige vergoeding toe te kennen.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
5. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de tegemoetkoming een vast bedrag van € 5000,- bedraagt. Dit volgt uit de tekst van de Tijdelijke regeling en de toelichting [1] hierop. De Tijdelijke regeling biedt ook geen ruimte om hiervan af te wijken. Zoals uit de Tijdelijke regeling en de toelichting hierop blijkt, is het doel van de Tijdelijke regeling om erkenning te bieden voor het geweld dat slachtoffers in de jeugdzorg is aangedaan. Het is niet bedoeld als schadevergoeding. Dat eiser het bedrag van de tegemoetkoming te laag vindt en dit geen recht doet aan wat hem is overkomen, kan de rechtbank vanuit zijn perspectief begrijpen. Maar een volledige compensatie van de geleden schade is niet de opzet van de Tijdelijke regeling. Het besluit is niet onevenwichtig omdat niet kan worden geoordeeld dat het voor eiser in de gegeven omstandigheden onredelijk bezwarend is. [2]
6. Ten overvloede merkt de rechtbank op dat verweerder op zitting heeft toegelicht dat de door eiser genoemde compensatieregelingen voor misbruik in de Rooms-Katholieke Kerk en binnen het Leger des Heils niet met de Tijdelijke regeling vergleken kunnen worden. Hoewel de vergoedingen bij de genoemde compensatieregelingen beduidend hoger kunnen uitvallen, is de bewijslast daar ook hoger.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen hogere tegemoetkoming krijgt. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Kleijn, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Hoeijmans, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 10 april 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Toelichting op de Tijdelijke regeling, Staatscourant 2020, 61740.
2.College van Beroep voor het bedrijfsleven 26 maart 2024, ECLI:NL:CBB:2024:190.