In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 29 maart 2024, wordt het beroep van eiseres, als wettelijk vertegenwoordiger van haar minderjarige dochter, tegen de hoogte van de toegekende uitkering uit het Schadefonds Geweldsmisdrijven beoordeeld. Eiseres had een uitkering aangevraagd op basis van letselcategorie 3, maar de Commissie Schadefonds Geweldsmisdrijven had een uitkering van € 2.500,- toegekend op basis van letselcategorie 2. Eiseres betoogde dat haar dochter, die tussen 2013 en 2021 huiselijk geweld had waargenomen, recht had op een hogere uitkering omdat zij zelf slachtoffer was van ernstig geweldsmisdrijf en geestelijke mishandeling had ondervonden.
De rechtbank oordeelt dat de Commissie Schadefonds Geweldsmisdrijven in redelijkheid heeft kunnen besluiten dat de dochter van eiseres niet in aanmerking komt voor een uitkering op basis van letselcategorie 3. De rechtbank stelt vast dat eiseres niet met objectieve (medische) informatie heeft onderbouwd dat er sprake is van ernstiger psychisch letsel. De rechtbank benadrukt dat de Commissie beslissingsruimte heeft bij het toekennen van uitkeringen en dat de beleidsregels die zij hanteert niet onredelijk zijn. Eiseres heeft niet aangetoond dat de toekenning van letselcategorie 2 in strijd is met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur.
Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep van eiseres ongegrond, wat betekent dat zij geen recht heeft op een hogere uitkering en ook geen vergoeding van griffierecht of proceskosten ontvangt. De uitspraak is openbaar uitgesproken en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.