ECLI:NL:RBDHA:2024:5815

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 april 2024
Publicatiedatum
22 april 2024
Zaaknummer
SGR 22/6796
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Proceskostenveroordeling na intrekking beroep Wajong-uitkering

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 24 april 2024 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen verzoekster en het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Verzoekster had een Wajong-uitkering aangevraagd, maar het Uwv weigerde deze met ingang van 18 november 2021. Na een bezwaarprocedure, waarin het Uwv het bezwaar ongegrond verklaarde, heeft verzoekster beroep ingesteld. Tijdens de zitting op 10 oktober 2023 is het onderzoek heropend, waarna een psychiater als deskundige is benoemd. Op 22 februari 2024 heeft het Uwv een gewijzigde beslissing op bezwaar genomen, waarbij het bezwaar van verzoekster alsnog gegrond werd verklaard en de proceskosten tot € 624,- werden vergoed. Verzoekster trok hierop haar beroep in en verzocht om vergoeding van de kosten die zij had gemaakt in verband met de behandeling van het beroep.

De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak gedaan op het verzoek om proceskostenveroordeling. De rechtbank oordeelde dat verzoekster recht had op vergoeding van de kosten van rechtsbijstand, ondanks dat zij geen opgave had gedaan van deze kosten. De rechtbank heeft de kosten voor rechtsbijstand vastgesteld op € 2.187,50 en de reiskosten op € 51,66, wat het totaalbedrag van de te vergoeden proceskosten op € 2.239,16 bracht. Daarnaast moet het Uwv het betaalde griffierecht van € 50,- aan verzoekster vergoeden. De uitspraak is gedaan door mr. J.B. Wijnholt, rechter, en is openbaar uitgesproken op 24 april 2024.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 22/6796

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 24 april 2024 in de zaak tussen

[verzoekster], uit [woonplaats], verzoekster

(gemachtigde: mr. P. van der Meer),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), verweerder
(gemachtigde: G.M. Folkers-Hooijmans).

Procesverloop

Bij besluit van 15 maart 2022 (het primaire besluit) heeft het Uwv verzoekster een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong) met ingang van 18 november 2021 geweigerd.
Bij besluit van 26 september 2022 (het bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van verzoekster ongegrond verklaard.
Verzoekster heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld en heeft nadien de gronden van beroep aangevuld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 oktober 2023. Verzoekster is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Na sluiting van het onderzoek is de rechtbank tot de conclusie gekomen dat het onderzoek niet volledig is geweest en heropend dient te worden. De rechtbank heeft aanleiding gezien om een psychiater als deskundige te benoemen om verzoekster te onderzoeken. Op 31 januari 2024 heeft de rechtbank het verslag van het deskundigenonderzoek ontvangen.
Verzoekster heeft op 5 februari 2024 een schriftelijke zienswijze na het verslag van het deskundigenonderzoek ingediend.
Het Uwv heeft met het besluit van 22 februari 2024 een gewijzigde beslissing op bezwaar genomen. Daarbij heeft het Uwv het bezwaar van verzoekster alsnog gegrond verklaard, meegedeeld de in bezwaar gemaakte proceskosten te zullen vergoeden tot een bedrag van € 624,-, bepaald dat verzoekster met ingang van 18 november 2021 recht heeft op een Wajong-uitkering en toegezegd om na de uitspraak van de rechtbank de in beroep gemaakte proceskosten te zullen vergoeden.
Naar aanleiding van voormeld besluit van 22 februari 2024 heeft verzoekster het beroep ingetrokken met gelijktijdig het verzoek het Uwv te veroordelen tot vergoeding van de kosten die zij in verband met de behandeling van het beroep bij de rechtbank redelijkerwijs heeft moeten maken.
De rechtbank heeft het Uwv in de gelegenheid gesteld te reageren op dit verzoek. Bij brief van 14 maart 2024 heeft het Uwv de rechtbank meegedeeld daarmee in te stemmen, mits de veroordeling in de proceskosten de gebruikelijke bedragen niet overtreft.

Overwegingen

1. De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak op het verzoek om proceskostenveroordeling.
2. De veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb en nader uitgewerkt in het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). Als een beroep wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoet gekomen, kan de rechtbank op verzoek van de indiener dat bestuursorgaan bij afzonderlijke uitspraak veroordelen in de proceskosten. Dit is geregeld in artikel 8:75a van de Awb.
3. De rechtbank stelt vast dat verzoekster het beroep heeft ingetrokken omdat het Uwv aan haar is tegemoetgekomen, als bedoeld in artikel 8:75a, eerste lid, van de Awb. De rechtbank ziet hierin aanleiding het verzoek om een proceskostenveroordeling kennelijk gegrond te achten.
4.
Kosten voor rechtsbijstand
De rechtbank constateert dat verzoekster op het formulier proceskosten geen opgave heeft gedaan van kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. In het beroepschrift is echter wel verzocht om vergoeding van de gemaakte kosten van rechtsbijstand. Volgens vaste jurisprudentie mag bovendien van de bestuursrechter in het algemeen worden verlangd dat hij ambtshalve nagaat of er aanleiding is tot vergoeding van kosten voor professionele rechtsbijstand (zie onder meer de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 6 februari 1996, ECLI:NL:CRVB:1996:ZB5921). De rechtbank stelt vast dat dit het geval is en veroordeelt het Uwv daarom in de door verzoekster gemaakte kosten van rechtsbijstand.
4.1.
In bezwaar
Omdat in de gewijzigde beslissing op bezwaar van 24 februari 2024 door verweerder een vergoeding voor de kosten van bezwaar ter hoogte van € 624,-- aan eiseres is toegekend, komt de rechtbank niet toe aan een veroordeling in deze kosten.
4.2.
In beroep
Voor de door een derde in beroep beroepsmatig verleende rechtsbijstand in beroep rekent de rechtbank grond van het Bpb 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting en 0,5 punt voor de schriftelijke zienswijze na het verslag deskundigenonderzoek (Bijlage bij Bpb, A1, onder 10), met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor 1 tot een totaalbedrag van € 2.187,50.
5.
Reiskosten
Verzoekster heeft verzocht om vergoeding van reiskosten tot een bedrag van € 53,75. Uit de bijgevoegde stukken kan de rechtbank niet opmaken hoe zij tot dit bedrag is gekomen. Verder blijkt uit deze stukken dat eiseres vanuit Deventer naar de rechtbank is gereisd via een andere bestemming (Burgemeester Hovylaan, Den Haag). Op grond van artikel 11 van het Besluit tarieven in strafzaken 2003 komen de reiskosten voor vergoeding in aanmerking voor zover zij zien op de kosten van openbaar vervoer, tweede klasse, van het woonadres van eiseres naar de rechtbank. De rechtbank stelt het bedrag op grond van de reisplanner van website 9292.nl vast op € 25,83 per enkele reis, en dus in totaal € 51,66.
6. Het totaalbedrag van de te vergoeden proceskosten komt daarmee op (€ 2.187,50 + € 51,66 = ) € 2.239,16.
7.
Griffierecht
Tot slot wijst de rechtbank erop dat het in deze zaak betaalde griffierecht ten bedrage van € 50,- op de voet van artikel 8:41, zevende lid, van de Awb door het Uwv aan verzoekster moet worden vergoed.

Beslissing

De rechtbank veroordeelt het Uwv in de proceskosten van verzoekster tot een bedrag van € 2.239,16.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.B. Wijnholt, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Gerde, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 24 april 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over verzet

Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.