ECLI:NL:RBDHA:2024:5771

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 april 2024
Publicatiedatum
22 april 2024
Zaaknummer
NL24.10806
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en Dublinverordening: Verantwoordelijkheid van Duitsland voor behandeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 16 april 2024 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, een Algerijnse nationaliteit, zijn asielaanvraag in Nederland had ingediend. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had de aanvraag echter niet in behandeling genomen, omdat Duitsland verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling op basis van de Dublinverordening. Eiser had zijn aanvraag op 16 januari 2024 ingediend, maar de rechtbank oordeelde dat Duitsland, na een verzoek om terugname, de verantwoordelijkheid had aanvaard. Eiser voerde aan dat hij niet opnieuw was gehoord en dat hij in Duitsland niet de kans had gekregen om zijn aanvraag inhoudelijk toe te lichten. Hij vreesde dat hij na overdracht aan Duitsland zou worden uitgezet naar zijn land van herkomst.

De rechtbank overwoog dat de besluitvorming van de staatssecretaris zorgvuldig was, aangezien eiser op de hoogte was gesteld van de wijziging in de verantwoordelijke lidstaat en voldoende gelegenheid had gekregen om te reageren. De rechtbank oordeelde dat Duitsland in beginsel verantwoordelijk was voor de behandeling van de asielaanvraag en dat eiser niet had aangetoond dat er in zijn geval geen vertrouwen kon worden gesteld in de Duitse asielprocedure. De rechtbank concludeerde dat de overdracht aan Duitsland niet in strijd was met de Dublinverordening en dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een uitzondering op de overdracht rechtvaardigden. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard, en hij kreeg geen proceskostenvergoeding.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.10806

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[Naam], eiser

V-nummer: [Nummer]
(gemachtigde: mr. E.S. van Aken),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

(gemachtigde: mr. J.A.C.M. Prins).

Procesverloop

Bij besluit van 12 maart 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen op de grond dat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 15 april 2024 op zitting behandeld. Verschenen zijn de gemachtigden van eiser respectievelijk verweerder.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [Geboortedatum] en de Algerijnse nationaliteit te hebben. Eiser heeft op 16 januari 2024 asiel aangevraagd in Nederland.
2. Verweerder heeft het bestreden besluit gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vw. [1] Daarin is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen indien op grond van Dublinverordening [2] is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. In dit geval heeft Nederland bij Duitsland een verzoek om terugname gedaan. Duitsland heeft dit verzoek aanvaard.
3. Eiser voert daartegen aan dat zijn asielaanvraag ten onrechte niet in Nederland in behandeling is genomen. Het voornemen was gericht op overdracht aan Zwitserland en eiser is na het gewijzigd standpunt van verweerder, namelijk dat Duitsland verantwoordelijk is, niet opnieuw gehoord. Verder is hij in Duitsland niet in de gelegenheid gesteld om zijn asielaanvraag inhoudelijk toe te lichten. Daarnaast wekt het bevreemding dat overdracht aan Duitsland alleen gecontroleerd kan plaatsvinden. Eiser vreest daarom dat hij na overdracht aan Duitsland uitgezet zal worden naar zijn land van herkomst. Verweerder had daar nader onderzoek naar moeten verrichten. Tot slot heeft eiser in geen enkel land in Europa een deugdelijke asielprocedure kunnen doorlopen. Daarom moet Nederland zijn asielaanvraag op grond van artikel 17 van de Dublinverordening in behandeling nemen.
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. Voor zover eiser aanvoert dat de besluitvorming niet zorgvuldig heeft plaatsgevonden omdat hij niet opnieuw is gehoord omtrent de nu genoemde verantwoordelijke lidstaat – niet langer Zwitserland maar Duitsland – slaagt dat beroep niet. Verweerder heeft eiser bij brief van 9 februari 2024 geïnformeerd dat uit nadere informatie van de Zwitserse autoriteiten volgt dat niet Zwitserland maar Duitsland verantwoordelijk is voor eisers asielaanvraag. Verweerder heeft daarom bij Duitsland een verzoek om terugname van eiser gedaan en Duitsland heeft dit verzoek geaccepteerd. Bij brief van 22 februari 2024 heeft eiser op deze ontwikkeling gereageerd. Daarnaast heeft verweerder een nieuw voornemen uitgebracht waarop eiser bij zienswijze van 11 maart 2024 heeft gereageerd. Verweerder heeft hiermee voldoende zorgvuldig het bestreden besluit voorbereid. Niet is gebleken of gesteld dat eiser in zijn belangen is geschaad en dat eiser, als hij gehoord zou zijn, andere informatie naar voren had kunnen brengen dan in zijn schriftelijke reacties. Eisers stelling dat het voornemen op rechtsgevolg is gericht behoeft tot slot geen beantwoording reeds nu verweerder een nieuw voornemen heeft uitgebracht.
5. Verder is niet in geschil dat Duitsland in beginsel verantwoordelijk is voor de behandeling van eisers verzoek om internationale bescherming. In zijn algemeenheid mag verweerder ten opzichte van Duitsland uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat daar in zijn geval niet van kan worden uitgegaan. Eiser is daarin niet geslaagd.
6 Eiser wordt in het kader van de Dublinverordening gereguleerd overgedragen. Met het claimakkoord hebben de Duitse autoriteiten de terugname van eiser geaccepteerd en daarmee toegezegd de asielaanvraag van eiser in behandeling te nemen. Dat eiser alleen gecontroleerd kan worden overgedragen aan Duitsland maakt dat niet anders.
7. Voor zover eiser aanvoert dat hij vreest vanuit Duitsland te worden overgedragen aan zijn land van herkomst kan dat beroep niet slagen. Niet in geschil is dat in Duitsland ten aanzien van de asielprocedure geen sprake is van een systeemfout als bedoeld in artikel 3, tweede lid, van de Dublinverordening. Om die reden is het niet aan de rechtbank om in het kader van een Dublinoverdracht het risico op refoulement, als eiser vanuit Duitsland zou worden uitgezet naar zijn land van herkomst, verder te onderzoeken. Dit volgt uit het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 30 november 2023. [3]
8. Verweerder heeft tot slot in redelijkheid geen aanleiding hoeven zien om eisers asielaanvraag in behandeling te nemen op grond van artikel 17 van de Dublinverordening. Eiser heeft geen bijzondere individuele omstandigheden aangevoerd, anders dan de omstandigheden die hiervoor al zijn beoordeeld, die maken dat overdracht aan Duitsland van onevenredige hardheid getuigt.
9. Het beroep is ongegrond. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K.M. de Jager, rechter, in aanwezigheid van mr. S.D.C.J. Verheezen, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Verordening (EU nr. 604/2014.
3.ECLI:EU:C:2023:934.