ECLI:NL:RBDHA:2024:5750
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Voorlopige voorziening in bestuursrechtelijke zaak betreffende terugkeerbesluit
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 16 april 2024 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening. Verzoeker, wiens naam niet is vermeld, had beroep ingesteld tegen een terugkeerbesluit dat op 21 februari 2024 door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was uitgevaardigd. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening beoordeeld zonder zitting, omdat het verzoek kennelijk niet-ontvankelijk was. Dit oordeel is gebaseerd op artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), dat de mogelijkheid biedt om een voorlopige voorziening te treffen indien er beroep is ingesteld tegen een besluit. Echter, volgens artikel 8:83, derde lid, van de Awb kan de voorzieningenrechter ook uitspraak doen zonder behandeling ter zitting als het verzoek kennelijk niet-ontvankelijk is.
In een eerdere uitspraak van 14 maart 2024 had de voorzieningenrechter een verzoek om voorlopige voorziening toegewezen en het bestreden besluit geschorst totdat er uitspraak was gedaan op het beroep. Aangezien het belang bij de gevraagde voorlopige voorziening inmiddels was komen te vervallen, werd het verzoek nu kennelijk niet-ontvankelijk verklaard. De voorzieningenrechter heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. J.F.I. Sinack, in aanwezigheid van griffier mr. N.M.L. van der Kammen, en is openbaar gemaakt via een geanonimiseerde publicatie op de website van de rechtspraak. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.