ECLI:NL:RBDHA:2024:575

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 januari 2024
Publicatiedatum
22 januari 2024
Zaaknummer
71/122211-22
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van wederrechtelijke vrijheidsberoving, foltering en deelname aan een criminele organisatie in Syrië

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 22 januari 2024 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij ernstige misdrijven in Syrië. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 jaar voor zijn rol in de wederrechtelijke vrijheidsberoving van slachtoffer 1, medeplichtigheid aan de foltering en marteling van deze persoon, en deelname aan de criminele organisatie Liwa al-Quds. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte een leidende rol had binnen deze organisatie, die nauw samenwerkte met de Syrische Luchtmacht Inlichtingendienst (LID). De feiten vonden plaats in de context van de Syrische burgeroorlog, waarin de verdachte en zijn medeverdachten systematisch burgers arresteerden en martelden. De rechtbank heeft de vrijspraak van de verdachte voor de foltering van slachtoffer 2 gegrond op het gebrek aan bewijs voor zijn betrokkenheid. De vordering tot schadevergoeding van slachtoffer 1 is niet-ontvankelijk verklaard, omdat het toepasselijke Syrische recht onduidelijk was over verjaring en causaliteit.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 71/122211-22
Datum uitspraak: 22 januari 2024
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
[geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
[adres]
op dit moment gedetineerd in de penitentiaire inrichting te Alphen aan den Rijn, locatie Eikenlaan.
Onderzoeksnaam: 26Vescher
Inhoudsopgave
1. Het onderzoek ter terechtzitting 3
2. De tenlastelegging 3
3. De geldigheid van de dagvaarding 4
4. Rechtsmacht en bevoegdheid van de rechtbank 4
5. De ontvankelijkheid van de officieren van justitie 4
6. Feitelijke vaststellingen en (tussen)conclusies 5
6.1. Inleiding 5
6.2. Het standpunt van de officieren van justitie 5
6.3. Het standpunt van de verdediging 6
6.4. Bewijsmiddelen 7
6.4.1. Feitelijke vaststellingen en (tussen)conclusies met betrekking tot de situatie in Syrië in de ten laste gelegde periode 7
6.4.2. Feitelijke vaststellingen en (tussen)conclusies t.a.v. de positie van de verdachte 21
6.4.3. Feitelijke vaststellingen en (tussen)conclusie met betrekking tot de vrijheidsbeneming van [slachtoffer 1] 26
6.4.4. Feitelijke vaststellingen en (tussen)conclusie met betrekking tot de marteling en foltering van [slachtoffer 1] 29
7. Feit 1: het misdrijf tegen de menselijkheid wederrechtelijke vrijheidsberoving 31
7.1. Inleiding 31
7.2. Het standpunt van het Openbaar Ministerie 31
7.3. Het standpunt van de verdediging 31
7.4. De beoordeling van de tenlastelegging 32
7.4.1. De beoordeling 32
7.4.2. De bewezenverklaring 34
8. Feit 2 en 3: foltering en het misdrijf tegen de menselijkheid marteling 34
8.1. De beoordeling van de tenlastelegging 34
8.1.1. De bewezenverklaring 36
9. Vrijspraak feiten 4, 5 en 6 37
10. Feit 7: deelname aan een criminele organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van oorlogsmisdrijven en misdrijven tegen de menselijkheid 38
10.1. Het standpunt van het Openbaar Ministerie 38
10.2. Het standpunt van de verdediging 38
10.3. De beoordeling van de tenlastelegging 39
10.3.1. Organisatie 40
10.3.2. Oogmerk plegen van oorlogsmisdrijven en misdrijven tegen de menselijkheid 42
10.3.3. Deelneming 44
10.3.4. Conclusie 44
10.3.5. De bewezenverklaring t.a.v. feit 7 44
11. De strafbaarheid van het bewezen verklaarde 45
12. De strafbaarheid van de verdachte 45
12.1. Het standpunt van de officieren van justitie 45
12.2. Het standpunt van de verdediging 45
12.3. Het oordeel van de rechtbank 45
13. De strafoplegging 47
13.1. De vordering van de officieren van justitie 47
13.2. Het standpunt van de verdediging 47
13.3. Het oordeel van de rechtbank 47
14. De vordering van de benadeelde partij/de schadevergoedingsmaatregel 49
14.1. Het standpunt van de officier van justitie 50
14.2. Het standpunt van de verdediging 50
14.3. Het oordeel van de rechtbank 50
15. De toepasselijke wetsartikelen 52
16. De beslissing 53
Bijlage I: de tekst van de (d.d. 4 december 2024 gewijzigde) tenlastelegging 55

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzittingen van 12 augustus 2022, 31 oktober 2022, 27 januari 2023, 20 april 2023, 13 juli 2023, 2 oktober 2023 (alle pro forma), 30 november 2023 en 4 december 2023 (beide inhoudelijke behandeling). Op 8 januari 2024 is het onderzoek ter terechtzitting gesloten.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officieren van justitie, mr. M. Blom en mr. J.M. Stad, en van hetgeen door de verdachte, zijn raadslieden, mr. A.M. Seebregts en mr. N.F. Christiansen, en de advocaat van de benadeelde partij [slachtoffer 1] , mr. B. van Straaten, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tenlastelegging is gewijzigd op de terechtzittingen van 27 januari 2023 en 4 december 2023. De tekst van de gewijzigde tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
Kort gezegd wordt de verdachte ervan verdacht dat hij zeven feiten heeft gepleegd, te weten:
1. Primair: medeplegen van het misdrijf tegen de menselijkheid wederrechtelijke vrijheidsberoving van [slachtoffer 1] ;
Subsidiair: medeplichtigheid aan het misdrijf tegen de menselijkheid wederrechtelijke vrijheidsberoving van [slachtoffer 1] ;
2. Medeplegen van medeplichtigheid aan foltering van [slachtoffer 1] ;
3. Medeplegen van medeplichtigheid aan het misdrijf tegen de menselijkheid marteling van [slachtoffer 1] ;
4. Medeplegen van het misdrijf tegen de menselijkheid wederrechtelijke vrijheidsberoving van [slachtoffer 2] ;
5. Medeplegen van medeplichtigheid aan foltering van [slachtoffer 2] ;
6. Medeplegen van medeplichtigheid aan het misdrijf tegen de menselijkheid marteling van [slachtoffer 2] ;
7. Deelname aan een criminele organisatie, te weten shabiha groepen uit het Al-Nayrab kamp en/of de pro-regime militie Liwa al-Quds, die tot oogmerk heeft het plegen van internationale misdrijven, namelijk:
- lichamelijke geweldpleging, arbitraire detentie en plundering als oorlogsmisdrijven, en/of andere oorlogsmisdrijven; en
- ernstige vrijheidsberoving van de lichamelijke vrijheid in strijd met fundamentele regels van internationaal recht als misdrijf tegen de menselijkheid, en/of andere misdrijven tegen de menselijkheid,
terwijl de verdachte daar leider, oprichter en/of bestuurder van was.

3.De geldigheid van de dagvaarding

Met de verdediging is de rechtbank van oordeel dat de dagvaarding ten aanzien van de in de tenlastelegging onder feit 7 opgenomen zinsneden “en/of andere oorlogsmisdrijven” en “en/of andere misdrijven tegen de menselijkheid” onvoldoende concreet is. Het kan, gelet op de algemene aard van deze bewoordingen en de omvang van het dossier, niet van de verdachte worden verwacht dat hij zich ten aanzien van deze zinsneden op adequate wijze verdedigt. Dit brengt mee dat de dagvaarding ten aanzien van deze onderdelen niet voldoet aan de eisen gesteld in artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv). De dagvaarding zal ten aanzien van deze onderdelen dan ook nietig worden verklaard.
De rechtbank verklaart de dagvaarding voor het overige geldig, zodat de daarin opgenomen tenlastegelegde feiten inhoudelijk kunnen worden beoordeeld.

4.Rechtsmacht en bevoegdheid van de rechtbank

De verdachte wordt verweten dat hij in 2012 dan wel 2013 betrokken is geweest bij foltering, misdrijven tegen de menselijkheid en oorlogsmisdrijven in Syrië. Deze feiten zijn strafbaar gesteld in de Wet internationale misdrijven (hierna: Wim).
Daarnaast wordt de verdachte verweten dat hij in de periode 2011 tot en met 2017 heeft deelgenomen aan een criminele organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van oorlogsmisdrijven en misdrijven tegen de menselijkheid. Dit feit is strafbaar gesteld in artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr). In artikel 1, vierde lid, van de Wim is bepaald dat artikel 140 Sr wordt gelijkgesteld met een in de Wim omschreven misdrijf, voor zover het misdrijf betrekking heeft op een misdrijf als omschreven in de artikelen 3 tot en met 8b van de Wim.
De verdachte is in 2020 naar Nederland gereisd en verblijft sindsdien hier te lande.
Krachtens artikel 2, eerste lid, onder a van de Wim is de Nederlandse strafwet van toepassing op een ieder die zich buiten Nederland schuldig maakt aan misdrijven uit die wet wanneer de verdachte zich in Nederland bevindt.
Nu de verdachte zich ten tijde van de aanhouding in Nederland bevond, stoelt de rechtsmacht in deze zaak op de hiervoor genoemde bepaling. Er is daarmee sprake van toepassing van (secundaire) universele rechtsmacht.
De rechtbank Den Haag is ingevolge artikel 15 van de Wim exclusief bevoegd kennis te nemen van de ten laste gelegde misdrijven.

5.De ontvankelijkheid van de officieren van justitie

De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de officieren van justitie niet-ontvankelijk zijn in de vervolging van de verdachte voor deelname aan een criminele organisatie (feit 7), omdat – kort gezegd – deelname aan een criminele organisatie geen strafbaar feit is in het internationaal strafrecht en vervolging in strijd is met het legaliteitsbeginsel.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat de tenlastelegging ziet op strafbare feiten ten aanzien waarvan (secundaire) universele rechtsmacht aangenomen kan worden. De Nederlandse strafrechter hanteert de strafbepalingen die in de Nederlandse wet zijn vervat, in dit geval artikel 1, vierde lid van de Wim juncto artikel 140 Sr. De rechtbank verwerpt gelet hierop het verweer dat deelname aan een criminele organisatie zoals omschreven in feit 7 geen strafbaar feit is en tot niet-ontvankelijkheid van de officieren van justitie in de vervolging dient te leiden.
Voor zover de verdediging heeft willen betogen dat de strafvervolging voor de verdachte niet voorzienbaar was, en daarmee een beroep op rechtsdwaling of feitelijke dwaling heeft willen doen, overweegt de rechtbank dat de beoordeling van dat verweer van materiële aard is en een feitenvaststelling vergt en – indien het slaagt – dient te leiden tot ontslag van alle rechtsvervolging van de verdachte. De rechtbank zal dit verweer dan ook bespreken na de vaststelling van de feiten, namelijk in hoofdstuk 12.
De rechtbank ziet overigens geen vervolgingsbeletselen. De officieren van justitie zijn dan ook ontvankelijk in de vervolging van de verdachte.

6.Feitelijke vaststellingen en (tussen)conclusies

6.1.
Inleiding
Het opsporingsonderzoek tegen de verdachte is gestart naar aanleiding van op 2 oktober 2020 verstuurde e-mails gericht aan het Team Internationale Misdrijven van de Landelijke Eenheid van de politie. In de e-mails wordt melding gedaan dat de verdachte zich in Nederland bevindt, dat hij betrokken zou zijn geweest bij de gewapende groepering Liwa al-Quds en dat hij in die hoedanigheid betrokken zou zijn geweest bij misdrijven. In het onderhavige opsporingsonderzoek genaamd ‘26Vescher’ is naar de verdachte (nader) onderzoek gedaan. De verdachte is op 24 mei 2022 aangehouden door de politie.
De rechtbank zal in dit hoofdstuk tot feitelijke vaststellingen komen. Op basis daarvan zal de rechtbank in dit hoofdstuk ook in (tussen)conclusies tot juridische kwalificaties komen. Dat betreft conclusies over de aard van het gewapend conflict en de toepasselijkheid van het internationaal humanitair oorlogsrecht (6.4.1.15.); over de schaal en aard van de aanval op de burgerbevolking (6.4.1.16.); de verhouding tussen shabiha groepen en Liwa al-Quds (6.4.1.9. en 6.4.1.14.); de positie van de verdachte binnen Liwa al-Quds (6.4.2.2.); de aard van de betrokkenheid van de verdachte bij de vrijheidsbeneming van [slachtoffer 1] (6.4.3.2.); de aard van de betrokkenheid van de verdachte bij de marteling en foltering van [slachtoffer 1] (6.4.4.2.).
Verwijzing naar bewijsmiddelen geschiedt in voetnoten. Voorts wordt in eindnoten verwezen naar literatuur en jurisprudentie.
6.2.
Het standpunt van de officieren van justitie
De officieren van justitie hebben zich op het standpunt gesteld dat er voldoende wettig en overtuigend bewijs is dat de verdachte in de ten laste gelegde periode lid was van een shabiha groep en van een gewapende groepering genaamd Liwa al-Quds die met het Syrische regime samenwerkten. In die hoedanigheid is de verdachte samen met anderen betrokken geweest bij de aanhouding van [slachtoffer 1] (hierna: [slachtoffer 1] of [slachtoffer 1] ) en [slachtoffer 2] (hierna: [slachtoffer 2] ), die na hun aanhouding overgedragen zijn aan de Syrische Luchtmacht Inlichtingendienst waar zij in een gevangenis van die dienst zijn gefolterd en gemarteld.
De officieren van justitie hebben gerekwireerd tot bewezenverklaring van feit 1 primair en van het onder feit 2 tot en met 7 tenlastegelegde.
6.3.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich ten aanzien van de feiten 4, 5 en 6 op het standpunt gesteld dat vrijspraak dient te volgen, omdat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte het onder 4, 5 en 6 ten laste gelegde heeft begaan. Daartoe is aangevoerd dat de verdachte in het geheel niet aanwezig was bij de aanhouding van [slachtoffer 2] (feit 4) en dat er daarom ook geen bewijs is voor zijn betrokkenheid bij de marteling en foltering van [slachtoffer 2] door de Syrische Luchtmacht Inlichtingendienst (feiten 5 en 6).
Ten aanzien van foltering en het misdrijf tegen de menselijkheid marteling is door de verdediging betoogd dat de verdachte niet de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat [slachtoffer 1] bij de LID terecht zou komen. In het Al-Nayrab kamp waren meerdere veiligheidsdiensten en reguliere politie aanwezig. Uit het dossier blijkt niet dat iedereen die door Liwa al-Quds werd aangehouden bij de LID terecht kwam. Dat [slachtoffer 1] bij de LID terecht zou komen, kan ook niet afgeleid worden uit de aanwezigheid van een LID-officier bij de aanhouding. Het is immers onduidelijk gebleven of er iemand van de LID bij de aanhouding aanwezig was.
Ten aanzien van feit 1 en subsidiair ten aanzien van feit 4 is door de verdediging bepleit dat de verdachte niet wist dat de aanhoudingen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] arbitrair waren, noch dat hij wist dat deze aanhoudingen onderdeel waren van een wijdverbreide of stelselmatige aanval op de burgerbevolking.
Ten aanzien van de feiten 2 en 3 en subsidiair ten aanzien van de feiten 5 en 6 heeft de verdediging bepleit dat de verdachte niet betrokken was (ook niet in samenwerking met anderen) bij de overdracht van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] aan de Syrische Luchtmacht Inlichtingendienst.
Ten aanzien van feit 7 heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van lidmaatschap van shabiha groepen. De verdachte heeft immers ontkend dat hij deel heeft uitgemaakt van een shabiha groep. Daarnaast is door de verdediging betoogd dat de verdachte niet als leider van Liwa al-Quds kan worden aangemerkt. Het dossier biedt juist aanknopingspunten dat de rol van de verdachte beperkt was tot uitvoerende handelingen.
Ook heeft de verdediging betoogd dat de verklaringen van [getuige 2] niet betrouwbaar zijn ten aanzien van de vrijheidsberoving van [slachtoffer 1] en daarom niet voor het bewijs kunnen worden gebruikt. Deze verklaringen bevatten immers belangrijke tegenstrijdigheden en bovendien is het mogelijk dat hetgeen waarover de getuige verklaart aan haar is verteld en niet slechts eigen waarnemingen betreft.
6.4.
Bewijsmiddelen
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt – tenzij anders vermeld – bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en) dan wel de rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank. Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer LERFA21004 van het Team Internationale Misdrijven van de Landelijke Eenheid, met bijlagen (doorgenummerd pagina 1 t/m 2316).
In het opsporingsdossier worden namen van personen en plaatsen op verschillende wijze geschreven. Hieronder wordt een overzicht gegeven van een aantal van deze verschillende schrijfwijzen en wordt weergegeven waarnaar en naar wie – naar de rechtbank begrijpt – wordt verwezen. In dit vonnis wordt telkens deze laatst genoemde schrijfwijze gehanteerd om naar de betreffende persoon te verwijzen.
- Met [getuige 1] en [getuige 1] begrijpt de rechtbank dat wordt verwezen naar dezelfde persoon. De rechtbank zal naar deze persoon verwijzen met “ [getuige 1] ”.
- Met [naam 1] , [naam 1] of [naam 1] of [naam 1] , of gelijksoortige benamingen begrijpt de rechtbank dat wordt verwezen naar dezelfde persoon. De rechtbank zal naar deze persoon verwijzen met “ [naam 1] ”.
- Met [naam 2] , [naam 2] of [naam 2] , [naam 2] begrijpt de rechtbank dat wordt verwezen naar dezelfde persoon. De rechtbank zal naar deze persoon verwijzen met “ [naam 2] ”.
- Met [naam 3] , [naam 3] , [naam 3] , [naam 3] , [naam 3] , [naam 3] , [naam 3] of [naam 3] of [naam 3] begrijpt de rechtbank dat wordt verwezen naar dezelfde persoon. De rechtbank zal naar deze persoon verwijzen met “ [naam 3] ”.
- Met [naam 4] en [naam 4] begrijpt de rechtbank dat wordt verwezen naar dezelfde persoon. De rechtbank zal naar deze persoon verwijzen met “ [naam 4] ”.
- Met [naam 5] of [naam 5] begrijpt de rechtbank dat wordt verwezen naar dezelfde persoon. De rechtbank zal naar deze persoon verwijzen met “ [naam 5] ”.
- Met Al-Neyrab, Al-Nayrab en al Nayrab begrijpt de rechtbank dat wordt verwezen naar dezelfde plaats. De rechtbank zal naar deze plaats verwijzen met “Al-Nayrab”.
- Met Deir Ezzor, Deir al-Zour en Deir ez-Zor begrijpt de rechtbank dat wordt verwezen naar dezelfde plaats. De rechtbank zal naar deze plaats verwijzen met “Deir ez-Zor”.
6.4.1.
Feitelijke vaststellingen en (tussen)conclusies met betrekking tot de situatie in Syrië in de ten laste gelegde periode
In het dossier bevinden zich twee rapporten met de titels ‘Liwa al-Quds’ (hierna: rapport I) en ‘De Syrische Luchtmacht Inlichtingendienst (LID) en het Syrische Conflict met name in Aleppo’ (hierna: rapport II) opgesteld door dr. R. Leenders (hierna: Leenders). In deze rapporten wordt ingegaan op het conflict in Syrië, de betrokkenen bij dit conflict, Liwa al-Quds en de Luchtmacht Inlichtingendienst (hierna: LID). De rapporten zijn gebaseerd op literatuur en openbare bronnen, zoals rapportages van mensenrechtenorganisaties, nieuwsberichten en sociale media.
De rechtbank stelt op basis van deze rapporten en de daarin opgenomen openbare bronnen alsmede op basis van getuigenverklaringen afgelegd ten overstaan van de rechter-commissaris het volgende vast.
6.4.1.1. De situatie in Syrië in 2011
In maart 2011 brak in Syrië een opstand uit om hervormingen af te dwingen bij het regime van president Assad. Er vormden zich verschillende rebellengroeperingen en in juni 2011 vond de eerste gewapende confrontatie plaats tussen rebellengroeperingen en het Syrische leger. Het begin van de grootschalige gewapende oppositie in Syrië werd gemarkeerd met de oprichting van het Vrije Syrische Leger (hierna: het VSL) in juli 2011. Alhoewel het VSL uit verschillende rebellengroeperingen bestond, voerde het gezamenlijke militaire operaties uit, bracht het een gedragscode [1] uit en richtte het een Supreme Military Council op om een commandostructuur vorm te geven. In september en oktober 2011 werd in de media gerapporteerd over de eerste gewapende confrontaties tussen het Syrische leger en het VSL. [2]
6.4.1.2. Pro-regime milities
Het regime probeerde de roep om hervormingen met grof geweld de kop in te drukken.
Onder andere gelet op een tekort aan reguliere mankrachten, leunde het regime daarbij zwaar op groepen bestaande uit lokale sympathisanten om de demonstraties met harde hand te onderdrukken. Deze lokale sympathisanten werden shabiha’s genoemd. Binnen enkele maanden na de opstand begonnen de shabiha groepen zich op instructie van en met behulp van de veiligheidsdiensten beter te organiseren in zogenaamde “volkscomités” (lijan sha’biyya). Het regime voorzag de volkscomités van wapens en middelen om nieuwe leden te ronselen en deze in te zetten tegen voornamelijk ongewapende demonstranten en activisten. [3] In 2011 rapporteert de
Independent International Commission of Inquiry on the Syrian Arab Republicvan de Verenigde Naties (hierna: IICISAR) dat het aantal shabiha’s die door het Syrisch regime bewapend werden, rond de 10.000 burgers betrof. [4]
Vanaf de kant van het regime was sprake van een toename van gebruik van dodelijk geweld tegen demonstranten. Het regime liet op grote schaal demonstranten arresteren, martelen en vermoorden. De IICISAR heeft gerapporteerd dat in de periode van 15 maart 2011 tot 15 februari 2012 6.399 burgers en 1.680 deserteurs zijn gedood, dat sinds het najaar in 2011 het geweld is geëscaleerd en dat het regime scherpschutters en mortieren heeft ingezet tegen burgers. De IICISAR heeft gevallen van marteling sinds 2011 gedocumenteerd in 38 met name genoemde detentielocaties. Omdat een groot aantal burgers buiten de formele procedures om wordt aangehouden, kan een exact getal van burgers dat zich in detentie bevindt niet worden gegeven. Het
Violations Documenting Centrenoemt meer dan 18.000 gevangenen op het moment van rapportage in februari 2012. [5]
In de periode daarna zijn veelvuldig grootschalige militaire operaties tussen de betrokkenen uitgevoerd, waarbij gebruik werd gemaakt van militaire wapens en voertuigen als tanks en artillerie. [6] Volgens de IICISAR waren in 2019 als gevolg van het Syrisch conflict 6,7 miljoen burgers gevlucht en raakten 6,2 miljoen burgers ontheemd. [7]
De volkscomités en shabiha groepen speelden bij de gewelddadige onderdrukking een grote rol. In vrijwel alle periodieke verslagen van de IICISAR sinds 2012 en rapporten opgesteld door mensenrechtenorganisaties zoals
Amnesty Internationalen
Human Rights Watchen andere gerenommeerde internationale organisaties en onderzoekers, wordt melding gemaakt van ernstige mensenrechtenschendingen waarvoor pro-regime milities verantwoordelijk of bij betrokken waren. [8]
In de periode dat de vreedzame opstand zich ontwikkelde tot een gewapende opstand transformeerden veel volkscomités zich tot quasi-autonome milities die op lokaal niveau of door het gehele land rebellengroepen bestreden, in samenwerking met de reguliere strijdkrachten. In de meeste gevallen werden deze milities aangestuurd door de verschillende branches van de veiligheidsdiensten en werden zij van wapens en munitie voorzien door de reguliere strijdkrachten. Financiële middelen werden veelal geworven door middel van plundering, smokkel, kidnapping voor losgeld, afpersing en het heffen van accijnzen bij checkpoints. Daarnaast werd steun ontvangen van aan het regime gelieerde zakenlieden [9] . Uit het rapport I blijkt dat bij vrijwel alle belangrijke veldslagen en keerpunten van het conflict de pro-regime milities onmisbaar bleken in de herovering van grondgebied op de rebellen, met als resultaat dat het regime de belangrijkste delen van het land in handen kreeg. Dat voornamelijk pro-regime milities deze overwinningen mogelijk maakten, en daarmee het regime in het zadel hielden, blijkt ook uit schattingen dat het leeuwendeel van het aantal gesneuvelde strijders aan de zijde van het regime sinds 2014 deel uitmaakte van zulke pro-regime milities. [10]
6.4.1.3. Ontstaan van de shabiha groepen vanuit de kampen Al-Nayrab en Handarat
De eerste gewapende pro-regime groepen in de Palestijnse Al-Nayrab en Handarat kampen werden gevormd in het najaar van 2011. Deze groepen ontwikkelden zich binnen enkele maanden tot gewapende milities met honderden leden die werden geleid door een klein aantal individuen die weliswaar met elkaar samenwerkten, maar ieder een eigen groep aanstuurden. Een aantal van de bekendste shabihaleiders waren: [naam 6] , [naam 2] , [naam 1] , [naam 3] en (later) [naam 4] . De leden van deze groepen waren inwoners van de kampen Al-Nayrab en Handarat. [11]
Volgens de leiders van de shabiha groepen was de bestaansreden van deze shabiha groepen gelegen in de noodzaak om de inwoners van de kampen Al-Nayrab en Handarat te beschermen tegen een dreiging van rebellengroepen rondom de kampen. Niettemin waren de shabiha groepen ook ver buiten de kampen betrokken bij het neerslaan van demonstraties. De onrust in en rondom Aleppo bood de shabiha groepen en de leiders daarvan in het bijzonder, een mogelijkheid om politieke invloed in de kampen en daarbuiten te vergroten en deze voor lucratieve doeleinden aan te wenden. Vooral de carrière van [naam 1] en zijn activiteiten in de corrupte bouwsector van Aleppo voor 2011 suggereren een duidelijk financiële motivatie. Hierbij kan ook gewezen worden op de wijze waarop hij en andere leiders van Liwa al-Quds later hun gewonnen machtspositie aangrepen om zichzelf te verrijken door middel van plundering, smokkelpraktijken, afpersing en in beslagname van bezittingen van hun tegenstanders. Er ontstond daarmee een nieuwe shabiha elite ter vervanging van de traditionele Palestijnse politieke facties. Lidmaatschap van deze elite was, gelet op de slechte sociaaleconomische omstandigheden binnen de Palestijnse vluchtelingenkampen en het inkomen dat door deelname aan shabiha groepen werd geboden, voor jongeren uit de vluchtelingenkampen aantrekkelijk. [12]
6.4.1.4. De Syrische opstand in Aleppo
De Syrische opstand bereikte de stad Aleppo pas in een laat stadium. De meeste demonstraties in 2011 waren relatief kleinschalig en vonden plaats in en rondom de universiteit van Aleppo en in een aantal moskeeën. Begin 2012 begonnen de demonstraties grotere vormen aan te nemen en zich uit te breidden naar vooral het oostelijke gedeelte van de stad. Zo vonden er in 2012 massademonstraties plaats in de oostelijke wijken van Aleppo, waar het regime met geweld op reageerde. Toen hadden zich op het platteland al gewapende rebellengroepen gevormd, waaronder facties van het VSL, Liwa al-Fatah en Liwa al-Tawhid. Al snel begonnen gewapende groepen de demonstraties te vergezellen, naar eigen zeggen om deze te beschermen tegen Syrische veiligheidstroepen en shabiha groepen. In juli 2012 rukten verschillende rebellengroepen op naar het oostelijke deel van de stad Aleppo en begonnen wat zij noemden de “Slag om Aleppo”. Zware gevechten braken uit met als gevolg een patstelling en de tweedeling van de stad tot 2016. Het westelijke gedeelte van de stad werd in deze periode gecontroleerd door regimetroepen en hun bondgenoten en het oostelijke gedeelte door verschillende rebellenfacties. [13]
6.4.1.5. De Syrische Luchtmacht Inlichtingendienst
Reeds vóór de Syrische opstand in maart 2011 ontwikkelde de LID zich tot een veiligheidsdienst die door middel van langdurige arbitraire detentie, foltering, marteling en verdwijningen een belangrijke steunpilaar werd voor het onderdrukken van elke vorm van oppositie in Syrië. De banden met de Assad-familie waren hecht en werden versterkt door het feit dat de leidinggevenden van de LID vrijwel allemaal afkomstig zijn uit de geboortestreek van de Assad-familie en behoren tot de Alawitische bevolkingsgroep, waartoe ook de huidige president en zijn vader behoren. Binnen het Syrische veiligheidsapparaat gold de LID als de meest gevreesde en actieve veiligheidsdienst. [14]
De LID opereerde in heel Syrië en was georganiseerd in branches en afdelingen, die elk beschikten over eigen gevangenissen waar systematisch werd gemarteld. [15] Volgens het
Syrian Network for Human Rightszijn tussen het begin van de Syrische opstand en augustus 2023 ruim 135.000 personen gearresteerd en door de inlichtingendiensten voor lange tijd vastgehouden dan wel nooit meer vrijgelaten. Dit aantal komt overeen met ongeveer 6 procent van de gehele Syrische bevolking. [16]
Bij het uitbreken van de opstand in maart 2011 werd door het regime direct teruggegrepen op de verschillende inlichtingen- en veiligheidsdiensten, waaronder de LID, om de opstand hardhandig de kop in te drukken. Binnen het regime werd een ‘Central Crisis Management Cel’ (hierna: Crisis Cel) gevormd, waarin de belangrijkste kopstukken zoals de minister van Defensie en de hoofden van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten van het regime deelnamen. De Crisis Cel gaf instructies om demonstraties met harde hand neer te slaan, stuurde legertroepen en veiligheidsdiensten aan in het gebruik van geweld tegen opstandelingen en speelde een actieve rol in de aanmoediging, mobilisatie en bewapening van volkscomités. [17] Het ongelimiteerd gewelddadig optreden was volgens de Crisis Cel de enige manier om het regime in het zadel te houden. De besluiten van de Crisis Cel werden via de lokale branches van de veiligheidsdiensten uitgevoerd. [18] De LID nam daarnaast vanaf 2012 het initiatief om pro-regime milities te vormen, waaronder in de kampen in Aleppo, om zo te kunnen beschikken over een aanzienlijke hoeveelheid manschappen die konden worden ingezet om de opstand te bestrijden en de burgerbevolking angst aan te jagen en leed toe te brengen. [19]
6.4.1.6. Rol van de LID in Aleppo en de kampen Al-Nayrab en Handarat
De LID in Aleppo beschikte over verschillende detentiecentra, waaronder een detentiecentrum op het vliegveld van Al-Nayrab dat werd geleid door veiligheidschef [naam 5] . [20] Leenders beschrijft in zijn rapport hoe de LID een belangrijke rol speelde bij de vorming van volksmilities in de Al-Nayrab en Handarat kampen, waaruit Liwa al-Quds ontstond. [21] Zo was [naam 1] al voor 2011 vertrouwenspersoon van de LID in Aleppo en het belangrijkste contact van de LID in het Al-Nayrab kamp. [naam 2] legde in een interview in april 2017 uit dat, nadat zij groen licht van de LID hadden gekregen om zich te bewapenen en uit te breiden, kleine shabiha groepen aan de slag gingen. Zo ontvingen hijzelf, [naam 1] en [naam 3] op individuele basis wapens of kochten ze deze uit het wapendepot op het vliegveld van Al-Nayrab. Al snel werd het kamp overspoeld met wapens en zetten de shabiha groepen verschillende checkpoints op rondom en binnen het kamp. Hierdoor verkreeg [naam 1] een hechte band met het hoofd van de LID in Aleppo, [naam 7] en diens ondergeschikte [naam 5] . [22] [naam 1] kreeg daarmee een invloedrijke positie in het kamp door op zijn beurt, al dan niet tegen betaling, voor kampbewoners als tussenpersoon
(simsar)op te treden en zijn connecties
(wasta)met de LID te gebruiken voor het verkrijgen van allerlei gunsten, diensten en privileges. Naast het leveren van wapens zou de LID ook het door milities aantrekken van rekruten hebben gefinancierd.
Ook GT089175 heeft verklaard over de band van [naam 1] met de LID. Volgens deze getuige hadden [naam 1] en [naam 2] connecties met het regime en waren deze banden erg nauw. Zij hadden volgens deze getuige de opdracht gekregen om een groep te vormen om op te treden tegen de demonstranten. Zij begonnen daarom mensen te rekruteren, meer specifiek “gespierde, sterke en jonge mannen die harteloos waren”. Zij gingen vervolgens optreden tegen demonstranten bij de universiteit van Aleppo en de omringende wijken. [23]
6.4.1.7. De gevolgen van het conflict voor de Palestijnse vluchtelingenkampen Al-Nayrab en Handarat
In de eerste jaren van het conflict werd in de beide kampen een afwachtende houding aangenomen, hetgeen zich uitte in een overwegend neutrale opstelling met als doel de kampen zo min mogelijk te betrekken in het conflict in Syrië. In het kamp Al-Nayrab probeerde een lokale coördinatiegroep, gevormd door lokale leiders van Palestijnse facties, in juli 2012 de neutraliteit te handhaven door anti-regime demonstraties te verbieden en door pro-regime groeperingen die gewapenderwijs het kamp tegen oprukkende rebellen wilden “beschermen” te manen zich niet buiten het kamp te begeven, laat staan regimetroepen te helpen in het neerslaan van demonstraties in Aleppo.
Vanwege de geografische ligging van de kampen – nog geen kilometer verwijderd van het civiele en militaire vliegveld van Aleppo – en het escalerend conflict kregen de kampen een strategische betekenis waardoor de neutrale opstelling in het geding kwam. Vanaf 2012 begonnen de rebellengroepen zich richting het vliegveld te bewegen. Voor zowel de rebellen als het regime was het kamp Al-Nayrab een belangrijke schakel om controle te krijgen over het vliegveld van Aleppo. [24] Reguliere regimetroepen bivakkeerden op het vliegveld en de LID coördineerde vanaf daar de militaire operaties tegen de rebellen. In april 2013 vielen de rebellen het kamp Handarat binnen. Het vliegveld en het kamp Al-Nayrab werden vervolgens door de rebellen belegerd, maar hun aanhoudende pogingen om het vliegveld in te nemen, mislukten en ook het kamp Al-Nayrab bleef in handen van het regime. [25]
6.4.1.8. Ontwikkeling van shabiha groepen naar Liwa al-Quds
Zowel [naam 1] alsook [naam 2] hebben bevestigd dat de kleinere gewapende groepen in de kampen geleidelijk aan samenvloeiden in Liwa al-Quds. [26] In feite hield de oprichting van Liwa al-Quds in dat verschillende shabiha groepen hun activiteiten voortzetten onder een nieuwe naam met een formeel aangesteld verenigd leiderschap. Dat de oprichting van Liwa al-Quds een herstructurering was, blijkt ook uit de grote mate van continuïteit tussen Liwa al-Quds en de shabiha groepen. Zo bleven vrijwel alle shabiha- leiders die voor de oprichting van Liwa al-Quds een prominente rol in de organisatie speelden dit ook na de oprichting doen. Daarnaast bleven ook de nauwe banden tussen de leiders van de shabiha groepen/Liwa al-Quds en de LID bestaan. Uit een publicatie van de mensenrechtenorganisatie Zaman al-Wasl van september 2013 en de vele foto’s van [naam 5] met de commandanten van Liwa al-Quds (waaronder [naam 2] ) blijkt van die nauwe band. [27] De nauwe samenwerking blijkt ook uit het feit dat gedurende de belegering van oost-Aleppo Liwa al-Quds het LID hoofdkwartier in al-Zahraa, Aleppo stad gebruikte als haar voornaamste militaire basis in de stad. [28] De hechte relaties van Liwa al-Quds met de LID waren in de eerste jaren van de organisatie essentieel voor de bewapening, organisatie en training van de groep. Dit wordt bevestigd door getuige GT202650 die heeft verklaard dat Liwa al-Quds financieel overwegend leunde op de LID, naast de inkomsten uit de diefstallen die zij pleegde in de plaatsen die zij binnenviel. [29]
Destijds werd zeer weinig ruchtbaarheid aan de oprichting van Liwa al-Quds gegeven. Pas later is door [naam 1] aangegeven dat Liwa al-Quds op 6 oktober 2013 was opgericht in het kamp Al-Nayrab. Er zijn evenwel sterke aanwijzingen dat Liwa al-Quds al vóór 6 oktober 2013 is opgericht. [naam 6] , de shabihaleider die in september 2012 werd gedood, wordt door Liwa al-Quds opgevoerd als haar “eerste martelaar” en op 3 oktober 2021 is op de officiële Facebook pagina van Liwa al-Quds een uitnodiging geplaatst voor de viering van het 10-jarig bestaan op 6 oktober 2021. Dit duidt er op dat het samenvloeien van de shabiha groepen in Liwa al-Quds eerder heeft plaatsgevonden dan oktober 2013. [30]
6.4.1.9. Tussenconclusie van de rechtbank met betrekking tot Liwa al-Quds
Uit de hiervoor weergegeven feitelijke vaststellingen volgt dat de acties van de shabiha groepen uit de kampen Al-Nayrab en Handarat feitelijk kunnen worden toegeschreven aan en gezien moeten worden als acties van Liwa al-Quds als overkoepelende groep.
6.4.1.10. Ontwikkeling van Liwa al-Quds tot paramilitaire infanteriedivisie
Liwa al-Quds ontwikkelde zich tot een van de meest trouwe bondgenoten van het Syrische regime door haar deelname aan de onderdrukking van demonstraties, de vervolging van activisten van de oppositie in Aleppo en vervolgens door significante, militaire bijstand te verlenen in de meeste veldslagen sinds 2013. Liwa al-Quds groeide vanaf 2014 uit tot een strak georganiseerde militie met vertakkingen in het gehele land. Het leiderschap van Liwa al-Quds bleef echter gevestigd in Aleppo, met een hoofdkantoor in zowel het kamp Al-Nayrab, geleid door [naam 2] , als in de wijk Hamdaniya in Aleppo stad, geleid door [naam 1] . [31]
Liwa al-Quds en haar shabiha voorgangers evolueerden daarmee van een groep die betrokken was bij het neerslaan van vreedzame protesten in Aleppo tot een gewapende militie en infanterie-eenheid gericht op de strijd tegen de rebellen. Aanvankelijk bestond Liwa al-Quds dan ook uit enkele honderden strijders, maar binnen korte tijd wist het zich te ontwikkelen tot een geduchte paramilitaire infanteriedivisie met tot aan 5.500 manschappen in 2018. Tot 2016-2017 richtten de militaire operaties van de groep zich op de directe omgeving van het kamp Al-Nayrab, de stad Aleppo en de omliggende gebieden op het platteland van de provincie Aleppo. Liwa al-Quds werd daarna op vrijwel alle actieve fronten in het land ingezet. De groep vroeg regelmatig aandacht voor het feit dat het alleen al in de provincie Aleppo aan 140 veldslagen deelnam en daarna actief was in grootschalige gevechten in tal van locaties in noordwest Syrië, het oosten van het land, Damascus, Hama en het zuiden van het land. Volgens schattingen gebaseerd op gegevens van de groep zelf, zou Liwa al-Quds bij deze gevechten een groot aantal manschappen hebben verloren, meer dan 400 tot aan 2015 en 1.000 tot aan 2019. De voor Syrische pro-regime milities aanzienlijke omvang van de manschappen van Liwa al-Quds, haar inzet bij belangrijke veldslagen, haar rol in keerpunten van het conflict, en haar significante verliezen bevestigen dat de groep gezien moet worden als een militie die van groot militair belang is geweest voor het regime in zijn inspanningen om aan de oppositie en de rebellen weerstand te bieden en ze te verslaan. [32] Vanaf het begin en gedurende het gehele conflict fungeerde de groep als ‘proxy’ voor het Syrische regime dat haar staatsmonopolie op geweld aan hen uitbesteedde. De banden tussen Liwa al-Quds en de LID verwaterden na het vertrek van [naam 7] als LID-chef in Aleppo in september 2016 ten gunste van de Militaire Inlichtingendienst (hierna: MID) die in samenspraak met de Russische strijdkrachten in Syrië de groep onder haar hoede begon te nemen. [33] Vanaf eind 2016 diende de groep als proxy voor de Iraanse Revolutionaire Garde Corps (IRGC) en de Russische strijdkrachten in Syrië. [34]
6.4.1.11. Betrokkenheid van Liwa al-Quds bij misdrijven gepleegd door de LID
Gedurende de beginperiode van de Syrische opstand heeft de LID dodelijk geweld toegepast ter onderdrukking van demonstraties die in verschillende Syrische steden plaatsvonden. Uit een schatting van de Verenigde Naties volgt dat in september 2011 al 2.600 burgerslachtoffers waren gevallen. Niet alleen deelnemers aan demonstraties tegen het regime werden slachtoffer van de LID. Elke uiting van sympathie voor de protesten of andere vormen van oppositie kon aanleiding vormen voor arrestatie. Zelfs het zijn van inwoner van een bepaald gebied of bepaalde wijk waar demonstraties plaatsvonden kon reden zijn voor arrestaties door de LID. Naast de repressie jegens demonstranten richtte de LID zich ook op de reguliere strijdkrachten. Zo werden soldaten die weigerden te schieten op demonstranten om zo de opstand de kop in te drukken door agenten van de LID doodgeschoten en werden piloten van de luchtmacht door LID-agenten op intimiderende wijze te verstaan gegeven om burgerdoelen te bombarderen. [35]
Verschillende Syrische mensenrechtenorganisaties, auteurs en ooggetuigen noemen de shabiha groepen, die later opgingen in Liwa al-Quds, vanwege hun rol in het met geweld neerslaan van deze vreedzame demonstraties in Aleppo tussen 2012 en 2013. In een reportage over het kamp Al-Nayrab bericht ook de Libanese pro-regime krant Al-Akhbar over een twintigtal mannen uit het kamp die in de lente van 2012 demonstranten in moskeeën in Aleppo met knuppels te lijf gingen. Volgens verschillende ooggetuigen verhaalden leden van shabiha groepen, waaronder die van [naam 1] , [naam 2] en [naam 6] , over hun onderdrukking van demonstraties nadat zij wekelijks aan het einde van de dag met een pick-up truck terugkeerden naar het Al-Nayrab kamp. [36]
De getuige [getuige 1] – de zoon van de eerder genoemde [slachtoffer 1] – heeft in dit verband verklaard dat de shabiha groep van [naam 6] demonstranten neersloeg tegen betaling. Het was algemeen bekend, aldus deze getuige, dat elke persoon die aan die actie deelnam, zoals het neerslaan van demonstranten, 500 lira kreeg. Zij hadden toen nog geen vuurwapens, maar wel stokken en knuppels. [37]
Tussen 2011 en 2013 vonden in het kamp Al-Nayrab twee anti-regime demonstraties plaats. Liwa al-Quds zou hier met geweld tegen hebben opgetreden. Geweld en intimidatie door leden van de groep jegens andersdenkenden in het kamp Al-Nayrab nam ook andere vormen aan. Vooral toen in het kamp Al-Nayrab nog stemmen opgingen om een neutrale positie in het conflict in te nemen werden deze door hen de kop ingedrukt. Volgens de Action Group for Palestinians of Syria zetten zij checkpoints op in het kamp en arresteerden zij hen die verdacht werden van deelname aan de demonstraties in Aleppo. Leden van rivaliserende Palestijnse partijen en de lokale coördinatiecomités van het kamp, waaronder [naam 8] (de zoon van Hamas-leider [naam 9] ), Hamas-leider [naam 10] , comitélid [naam 11] en zijn zoon [naam 12] , zouden door Liwa al-Quds gevangen zijn genomen en voor lange tijd vastgehouden. [naam 8] zou zijn doodgemarteld. [38] Volgens een rapport van Pro-Justice is Liwa al-Quds ook door de LID aangestuurd om personen die verdacht werden van sympathieën met de oppositie of van deelname aan demonstraties uit te leveren en hebben zij sinds 2011 bijgedragen aan de arrestatie van meer dan 4.000 burgers. Velen van hen zouden zijn gemarteld, en/of vermoord of bezweken aan de erbarmelijke omstandigheden van hun detentie. [39]
De getuige [getuige 1] heeft verklaard over de willekeurige arrestaties door Liwa al-Quds. Volgens deze getuige hoefde men slechts kritiek te uiten op het regime om het onderwerp van een rapport te worden. [40] Liwa al-Quds arresteerde mensen voor de veiligheidsdienst. Over personen die mogelijk politiek actief waren, werd een rapport geschreven, waarna diegene werd opgepakt en overgedragen aan de veiligheidsdienst op het vliegveld. [41]
[slachtoffer 1] heeft eveneens verklaard dat Liwa al-Quds mensen voor het regime arresteerde. Dat wist hij omdat hij lid was van het comité voor verbetering van de betrekkingen met de omgeving. Er kwamen mensen van het dorp Al-Nayrab naar hem toe om te klagen over de arrestatie van een aantal dorpelingen door Liwa al-Quds. Liwa al-Quds heeft deze mensen overgedragen aan de LID. [42] Tijdens zijn detentie werd hij door de LID zelf ook geconfronteerd met een rapport dat door Liwa al-Quds was opgesteld. [43]
Volgens de getuige GT202650 was het algemeen bekend dat Liwa al-Quds belastende rapporten schreef en dat mensen dan werden opgepakt. [44] Aanvankelijk hebben leden van Liwa al-Quds mensen uit het Al-Nayrab kamp gearresteerd. Maar na de aanhouding van [slachtoffer 1] en wat er daarna is gebeurd, durfden zij dat niet meer. Ze waren bang dat er tumult in het kamp zou ontstaan. Wie nog wel werden gearresteerd, waren mensen uit omliggende dorpen. Als de familie geld betaalde aan Liwa al-Quds, lieten ze mensen vrij. Sommige mensen waren bereid veel te betalen. Als ze niet betaalden, werden mensen overgedragen aan de LID. [45] Concreet heeft deze getuige verklaard dat [naam 14] en [naam 15] , [naam 22] en [naam 13] zijn opgepakt door Liwa al-Quds en wel door de groep van [naam 3] . Dit was volgens deze getuige de enige groep in het kamp die in staat was dat te doen. [naam 13] , [naam 14] en [naam 15] zijn in 2012 aangehouden en [naam 22] in 2013. [naam 14] en [naam 15] en [naam 13] zijn overgedragen aan de LID. De getuige heeft gehoord dat [naam 15] is mishandeld en gemarteld. [46]
Uit het dossier blijkt dat arrestanten werden overgebracht naar één van de gevangenissen van de LID, waarbij de gevangenissen in Damascus, Harasta, Dar’a, Homs, Aleppo, Hama, Latakia, Deir ez-Zor en Raqqa het meest genoemd werden. De behandeling van de gevangenen was dusdanig wreed dat de LID door de Verenigde Naties en mensenrechtenorganisaties verantwoordelijk wordt gehouden voor de ergste vormen van marteling in Syrië sinds het uitbreken van de opstand. [47]
In het rapport II van Leenders worden verschillende vormen van ernstige marteling omschreven, waaronder de martelmethode van
falaqawaarbij stokslagen op de voeten worden gegeven. Uit getuigenverslagen blijkt ook dat onder meer het toedienen van elektrische schokken, het uittrekken van nagels, het uitsteken van ogen, verminkingen, het toebrengen van messteken en het uitvoeren van schijnexecuties gangbare martelmethodes waren. [48] Ook seksueel geweld kwam voor. Doel van het toepassen van dergelijk extreem geweld was het verkrijgen van (valse) bekentenissen en het bestraffen van de gevangenen. [49] Toepassing van dergelijk extreem geweld leidde zeer regelmatig tot de dood van de gevangenen. Op basis van rapporten van internationale en Syrische mensenrechtenorganisaties berekende de Human Rights Data Analysis Group dat tussen 2011 en 2015 17.723 mensen de dood vonden in detentie. [50] In Aleppo werden in 2012 rondom het hoofdkwartier van de LID vrijwel dagelijks lijken gevonden. Hieronder waren ook lichamen van kinderen. [51]
6.4.1.12. De reputatie van de LID
Uit de rapporten en de getuigenverklaringen volgt dat de activiteiten van de LID algemeen bekend waren. De burgerbevolking was op de hoogte van het feit dat de LID onder meer oppositieleden, maar ook gewone burgers, arresteerde (of liet arresteren) om deze arrestanten vervolgens bloot te stellen aan extreme vormen van systematisch geweld. Ook was algemeen bekend dat veel mensen de martelpraktijken van de LID niet overleefden. De kennis hierover werd versterkt doordat mensen die de martelingen wél overleefden verslag deden aan familie en bekenden. Ook via sociale media werd beeldmateriaal verspreid waaruit bleek op welke wijze gevangenen gemarteld werden. [52] Binnen een (relatief) kleine en hechte gemeenschap als het kamp Al-Nayrab was de reputatie van de LID alom bekend. [53]
Dit volgt ook uit verschillende getuigenverklaringen. [slachtoffer 1] omschreef de LID als volgt: “De wreedste dienst van heel Syrië is de Luchtmacht inlichtingendienst. De meest actieve dienst in het arresteren van mensen is de Luchtmacht inlichtingendienst. Als iemand wordt gearresteerd door deze dienst en daarna vrij komt, dan heeft hij een nieuw leven gekregen, zo noemen wij dat.” [54] [getuige 1] , verklaarde dat iedereen op de hoogte was van de martelingen die door de LID werden verricht. De reputatie van de LID omschreef hij aldus: “Wie daar levend uitkomt, moet God zeer dankbaar zijn.” [55] De [getuige 2] omschreef de LID als “het centrum van de dood.” [56] De getuige [getuige 3] liet zich in soortgelijke bewoordingen uit: “Dat is bekend, dat de veiligheidsdienst, de Inlichtingendienst van de Luchtmacht meedogenloos is. (…) [slachtoffer 1] moet God dankbaar zijn dat hij er levend vandaan kwam, de meeste overleven het niet. Dat zeg ik niet zelf, dat is officieel bekend.” [57] Ook de getuigen GT202650 en GT089175 hebben verklaard over de LID. GT202650 verklaarde: “Het was algemeen bekend dat heel veel mensen die werden overgedragen aan de Inlichtingendienst van de Luchtmacht er niet levend uitkwamen. Veel familieleden van mensen die waren overgedragen, kregen later een telefoontje met de mededeling: Kom het identiteitsbewijs van je kind halen. Dat betekende: Hij is dood.” [58] GT089175 verklaarde dat de reputatie van de LID zeer slecht was, dat ze berucht waren en dat iemand die in hun handen viel, verdween. [59]
6.4.1.13. Verdere activiteiten van Liwa al-Quds
Uit het dossier blijkt verder dat Liwa al-Quds en haar leiders zich, door de kansen aan te grijpen die de Syrische oorlogseconomie hen bood, op verschillende wijzen hebben verrijkt. Zij deden dit door middel van toe-eigening van goederen in de gebieden die zij controleerden. In het kamp Al-Nayrab gebruikte de groep haar machtspositie om bezittingen, vooral woningen van opponenten en vluchtelingen, te confisqueren.
Verschillende bronnen bevestigen dat Liwa al-Quds een grote rol speelde in de plundering die gepaard ging met de verovering van grondgebied door gewapende groepen in de Syrische oorlog. Berichten over plundering waren er al toen Palestijnse shabiha groepen het Syrische reguliere leger assisteerden in een militaire operatie tegen rebellen in Tal Shaghib, een dorp nabij het kamp Al-Nayrab in maart 2013. Ook het Libanese pro-regime dagblad al-Akhbar berichtte in een reportage over het kamp Al-Nayrab dat verschillende shabiha groepen goederen uit het dorp hadden buitgemaakt en vervolgens op een markt in het kamp te koop hadden aangeboden. Plundering door leden van Liwa al-Quds vond ook op grote schaal plaats in Aleppo tijdens en na het militaire offensief dat de rebellen uit de stad verdreef. Ooggetuigenverslagen spraken ook van systematische plundering door Liwa al-Quds in Deir ez-Zor aan het einde van 2017, waarbij de plundering soms gepaard ging met dodelijk geweld tegen inwoners en rivaliserende pro-regime milities. Liwa al-Quds zette op verschillende plaatsen openluchtmarkten op waar zij de buitgemaakte goederen, zoals koelkasten en meubilair, verkocht. Oude metalen die de groep stripte van al dan niet vernietigde gebouwen en woningen werden op grote schaal verkocht. [60]
In het rapport Fata/Integration (2019) van het Syrische
Centre for Legal Studies and Researchen het
Democratic Republic Studieswordt gesteld dat Liwa al-Quds verschillende huizen van oppositieleden in het kamp had ingenomen. [61] Hierbij worden specifiek de huizen genoemd van [naam 13] en een persoon genaamd [naam 10] . De inname van deze bezittingen zou onderdeel zijn van een campagne van Liwa al-Quds om de huizen van oppositieleden en van personen die de oppositie qua gedachtegoed steunden en naar Europa waren gevlucht in te nemen. [naam 2] , de vice-commandant van Liwa al-Quds, zou de inname van huizen van mensen die naar Europa waren vertrokken op zijn persoonlijke Facebook-pagina hebben bevestigd. [naam 2] zou de gevluchte mensen ook niet meer terug hebben laten keren naar het kamp Al-Nayrab, en de beslissing om huizen in te nemen hebben gecommuniceerd in reactie op bewoners van het kamp Al-Nayrab die publiekelijk steun hadden betuigd aan een persoon genaamd [naam 23] , een lid van de gewapende oppositie die was omgekomen. [62]
Ook verschillende getuigen hebben verklaard over de activiteiten van Liwa al-Quds. Zo heeft [slachtoffer 1] verklaard dat Liwa al-Quds zich schuldig maakte aan georganiseerde plundering en diefstal in de dorpen. De leiding was op de hoogte van de praktijken van hun leden en zij stond dit toe. Liwa al-Quds viel dorpen aan en liet haar leden deze dorpen leeghalen. Na betaling van 10.000 Syrische lira mocht ieder lid van Liwa al-Quds een huis plunderen. [63]
Volgens getuige [getuige 1] kregen de leden van de shabiha groepen in het begin per klus betaald. Maar personen die officieel lid werden, kregen serieuze salarissen en hielden op met werken: dit werd daarna hun werk. Toen de gevechten begonnen, hadden ze naast hun salarissen andere inkomsten, door plunderingen van gebieden die zij onder controle kregen. In een bepaalde periode verzamelde de verdachte, aldus deze getuige, de geplunderde goederen op het dak van het huis van zijn ouders. Dat heeft de getuige met eigen ogen gezien. Hij heeft gezien dat ze een pick-up het kamp binnen brachten en zelf zeiden “dit zijn geplunderde goederen”. Met name toen zij Teil Shughaib binnenvielen en bestormden. Zij waren erg brutaal en zeiden in het openbaar dat zij Teil Shughaib hadden geplunderd. [64]
GT202650 heeft verklaard dat Liwa al-Quds aanvankelijk demonstranten onderdrukte. Later, toen Liwa al-Quds beter bewapend werd, nam zij deel aan gevechten en ondersteunde zij het Syrische leger, bezette en controleerde bepaalde gebieden en plunderde veel. De getuige heeft gezien dat Liwa al-Quds veel geplunderde goederen het Al-Nayrab kamp binnenbracht. Liwa al-Quds bracht de goederen naar het magazijn van [naam 3] . Een keer was het een vrachtwagen vol nieuwe autobanden, een andere keer een vrachtwagen vol olijfolie. De getuige heeft leden van Liwa al-Quds ook vaak met geplunderde auto’s zien rijden. Een keer hadden ze een hele grote generator op een auto geplaatst. Hun magazijn bevond zich buiten het kamp. De groep zei zelf dat ze de goederen hadden afgepakt. De getuige heeft verder verklaard over een specifiek incident. In een plaats ongeveer 4-5 km van het kamp, heeft de groep van [naam 3] alles geplunderd wat los en vast zat. Motoren, tv’s, auto’s, zelfs kleding van vrouwen. Vanaf het begin was de groep van [naam 3] , bestaande uit zeven à acht man, de groep die de opbrengsten van het plunderen exclusief voor zichzelf heeft gehouden. Later werd ook geplunderd door andere shabiha’s. [65]
6.4.1.14. Tussenconclusie met betrekking tot Liwa al-Quds
Op grond van voorgaande feitelijke vaststellingen concludeert de rechtbank dat Liwa al-Quds een aan het regime gelieerde militie was die in en buiten het kamp Al-Nayrab als proxy van de LID en later de Syrische en Russische strijdkrachten een positie van feitelijk gezag bekleedde. Van die positie maakten de leiding en leden voor eigen gewin misbruik.
6.4.1.15. De aard van het conflict
Ter beantwoording van de vraag of tot bewezenverklaring kan worden gekomen van een criminele organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van oorlogsmisdrijven (feit 7), dient te worden vastgesteld of het internationaal humanitair recht van toepassing is. Daartoe moet worden bezien of ten tijde van de ten laste gelegde periode in Syrië sprake was van een, gelet op de bewoordingen in de tenlastelegging, niet-internationaal gewapend conflict.
Ingevolge vaste jurisprudentie van het Joegoslavië tribunaal (hierna: ICTY) is sprake van een niet-internationaal gewapend conflict indien sprake is van aanhoudend gewapend geweld (
protracted armed violence) tussen de overheid en één of meer georganiseerde gewapende groeperingen of tussen gewapende groeperingen.
Of sprake is van
protracted armed violencekan worden vastgesteld aan de hand van de duur en intensiteit van gewapende confrontaties, de hoeveelheid en het type afgevuurde munitie, het type wapen en overig militair materieel dat wordt ingezet, het aantal slachtoffers, de omvang van de materiele schade en het aantal intern ontheemden. Of sprake is van een georganiseerde gewapende groepering kan onder meer worden vastgesteld aan de hand van het bestaan van een commandostructuur en disciplinaire regels en mechanismen binnen de groep; het bestaan van een hoofdkwartier; de mogelijkheid om militaire operaties te plannen, coördineren en uitvoeren, de mogelijkheid een uniforme militaire strategie te bepalen en het gebruik van militaire tactieken; en de mogelijkheid om met een stem te spreken en te onderhandelen.
Er is naar het oordeel van de rechtbank voldaan aan het vereiste van
protracted armed violenceop het grondgebied in Syrië vanaf juli 2011. De rechtbank overweegt op grond van de hiervoor geschetste ontwikkeling van het conflict dat vanaf dat moment sprake is van een sterke toename in het aantal gewapende confrontaties en dat ook de intensiteit van het gewapende geweld toenam. In de periode daarna zijn veelvuldig grootschalige militaire operaties tussen de betrokkenen uitgevoerd, waarbij gebruik werd gemaakt van militaire wapens en voertuigen als tanks en artillerie. Ook het aantal (dodelijke) slachtoffers, materiële schade en (intern) ontheemden is zeer aanzienlijk, zoals hiervoor is vastgesteld. Deze omstandigheden in onderling verband en samenhang bezien, maken naar het oordeel van de rechtbank dat is voldaan aan het vereiste van
protracted armed violence.
De rechtbank is verder van oordeel dat – op basis van de eerder genoemde feiten en omstandigheden – eveneens is voldaan aan de vereiste organisatiegraad van de gewapende groepering. Het begin van de gewapende oppositie in Syrië wordt gemarkeerd met de oprichting van het VSL in juli 2011. Alhoewel het VSL uit verschillende rebellengroeperingen bestaat, is naar het oordeel van de rechtbank voldaan aan de vereiste organisatiegraad. Daartoe overweegt de rechtbank dat het VSL gezamenlijke operaties uitvoert, een gedragscode heeft uitgebracht en een Supreme Military Council heeft opgericht om een commandostructuur vorm te geven.
Tussenconclusie: niet-internationaal gewapend conflict vanaf juli 2011
Vanaf juli 2011 is naar het oordeel van de rechtbank sprake van een niet-internationaal gewapend conflict in Syrië tussen de oppositiegroeperingen opererend als het VSL enerzijds en het Syrische regime met aan haar gelieerde volkscomités/milities anderzijds. Zodoende is vanaf dat moment en gedurende de gehele ten laste gelegde periode het internationaal humanitair oorlogsrecht van toepassing.
6.4.1.16. Misdrijven tegen de menselijkheid
De tenlastelegging ziet onder meer op de misdrijven tegen de menselijkheid marteling, wederrechtelijke vrijheidsberoving (feiten 1, 3, 4, en 6) en deelname aan een criminele organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven tegen de menselijkheid (feit 7).
Wat een misdaad tegen de menselijkheid onderscheidt van een commuun misdrijf (en van andere internationale misdrijven zoals oorlogsmisdrijven of genocide) is de eis dat het misdrijf in de context van een wijdverbreide of stelselmatige aanval gericht tegen een burgerbevolking ter uitvoering of voortzetting van het beleid van een staat of organisatie moet zijn gepleegd
In artikel 4, tweede lid, onder a van de Wim is een ‘aanval gericht tegen een burgerbevolking’ gedefinieerd als het meermalen plegen van feiten die in dat artikel zijn opgenomen tegen een burgerbevolking, ter uitvoering of voortzetting van het beleid van een staat of organisatie, dat het plegen van een dergelijke aanval tot doel heeft. Uit de jurisprudentie volgt dat de gedragingen die onderdeel van de aanval uitmaken niet gewelddadig behoeven te zijn of steeds hetzelfde rechtsgoed behoeven te beschermen. Zodoende kan de aanval bestaan uit een optelsom van verschillende gedragingen, zolang er maar sprake is van samenhang tussen de gedragingen en de aanval. Ook moet de aanval gericht zijn tegen een burgerbevolking. Niet vereist is dat de aanval op de gehele burgerbevolking gericht is, een aanval gericht tegen een aanzienlijk aantal individuen is voldoende.
Daarnaast dient de aanval een wijdverbreid of stelselmatig karakter te hebben, waarbij wijdverbreid refereert aan de schaal of omvang van bijvoorbeeld het aantal slachtoffers, en stelselmatig refereert aan het bestaan van een plan of een patroon. Voorts is vereist dat de aanval plaatsvindt ter uitvoering of voortzetting van het beleid van een staat of organisatie, waarbij gedoeld wordt op actieve aanmoediging of bevordering van een aanval op een burgerbevolking door een staat of organisatie. Ten aanzien van de vorm van het beleid geldt dat het beleid niet formeel als staatsbeleid hoeft te zijn aangenomen. Ook behoeft het beleid of plan niet expliciet afgekondigd te zijn of gedetailleerd uitgewerkt te zijn. Een
de factoof impliciet plan is voldoende.
Een wijdverbreide of stelselmatige aanval op de burgerbevolking
Uit de hiervoor weergegeven feitelijke vaststellingen volgt dat het Syrische regime vanaf maart 2011 in samenwerking met groeperingen zoals de volkscomités vreedzame demonstraties met harde hard de kop indrukte door de demonstranten met geweld uiteen te drijven en aan te houden. De Crisis Cel van het regime stuurde de verschillende veiligheidsdiensten en het leger aan en gaf opdracht met harde hand op te treden tegen de oppositie. Naarmate de vreedzame demonstraties toenamen, trad het Syrische regime met meer geweld op. Het regime voorzag groeperingen van wapens en andere middelen en zette het leger, de veiligheidsdiensten en deze groeperingen in om burgers te doden, op te pakken, te martelen en onder zeer erbarmelijke omstandigheden vast te houden, hetgeen resulteerde in de dood van tienduizenden burgers. Deze gedragingen, gelet op de aard en omvang daarvan, kunnen worden aangemerkt als een aanval op een burgerbevolking.
Het massaal oppakken en vasthouden van burgers was volgens de Crisis Cel het hoofdbestanddeel van het repressie arsenaal waarmee het regime de demonstraties bestreed. Dit geweld werd ingezet als middel om vrees aan te jagen en diende ook ter onderdrukking van de bevolking met als doel het regime van Al-Assad te beschermen. Het doelwit van het geweld waren (vermeende) oppositieleden, demonstranten en activisten, maar ook burgers (waaronder kinderen) die geenszins betrokken waren bij de demonstraties. De burgerbevolking die onderwerp van de aanval was, bestond voornamelijk uit Syrische burgers. Mogelijke betrokkenheid bij protesten of kritische uitlatingen over het regime of iemand kennen die daarvan verdacht wordt, was voldoende om doelwit van onderdrukking en geweld te worden. Aldus is naar het oordeel van de rechtbank sprake van zowel een wijdverbreide als stelselmatige aanval op een burgerbevolking.
Tussenconclusie: wijdverbreide of stelselmatige aanval op de burgerbevolking ter uitvoering van het beleid van het Syrisch regime
Vanaf maart 2011 kunnen naar het oordeel van de rechtbank de aanhoudingen van burgers en het gebruik van geweld tegen burgers als een zich ontwikkelende aanval tegen een burgerbevolking worden gekwalificeerd. Vanaf april 2011 worden de beslissingen van de Crisis Cel geïmplementeerd en is naar het oordeel van de rechtbank sprake van een wijdverbreide
enstelselmatige aanval op een burgerbevolking, gelet op het aantal slachtoffers en het stelselmatige karakter van de gedragingen. Het Syrische regime en diens Crisis Cel stuurde de gewelddadige onderdrukking van burgers aan. Aldus vond de stelselmatige en wijdverbreide aanval op de burgerbevolking plaats ter uitvoering van het beleid van de Syrische staat.
6.4.2.
Feitelijke vaststellingen en (tussen)conclusies t.a.v. de positie van de verdachte
De verdachte heeft verklaard dat hij zich heeft aangesloten bij Liwa al-Quds, maar dat hij dat deed om zijn familie te verdedigen. [66] Hij hield zich naar eigen zeggen alleen bezig met de beveiliging van het Al-Nayrab kamp en zijn bewoners. [67] Hem wordt echter verweten dat zijn betrokkenheid veel verder ging en dat hij ook een leidende rol had bij Liwa al-Quds.
6.4.2.1. Feitelijke vaststellingen
[slachtoffer 1] heeft evenals GT089175 verklaard dat de verdachte vanaf het begin van de opstand in 2011 lid was van Liwa al-Quds. [68] Volgens [getuige 1] was de verdachte eerst lid van de groep van [naam 6] , de buurman van de verdachte. Hij begon daar als gewoon lid, maar ontwikkelde zich naderhand. Toen de demonstraties in Aleppo begonnen, is deze groep gevormd om de demonstraties te onderdrukken. Zo heeft [getuige 1] gezien dat de verdachte met de groep van [naam 6] in een auto vertrok naar Aleppo of daarvan terugkwam. [69]
Na de dood van [naam 6] groeide de verdachte uit tot een van de vertrouwelingen van [naam 3] , de militaire commandant van Liwa al-Quds. Volgens de getuige GT202650 had [naam 3] twee typen vertrouwelingen: personen die dicht bij [naam 3] stonden en personen die in een verder verwijderd verband stonden. De verdachte maakte samen met zeven à acht anderen deel uit van de
inner circlevan [naam 3] . [70] [slachtoffer 1] heeft verklaard dat de verdachte de rechterhand van [naam 3] was. [71] Ook GT089175 noemt hem de vertrouweling van [naam 3] . [72]
De getuige [getuige 3] heeft de verdachte militaire kleding en wapens zien dragen in het kamp. [73] Hetzelfde heeft [slachtoffer 1] verklaard. [74] GT089175 heeft verklaard dat de verdachte een wapen en een uniform droeg. [75] GT202650 heeft de verdachte tientallen keren met een kalasjnikov gezien [76] en heeft verder verklaard dat de verdachte betrokken is geweest bij een incident waarbij leden van Liwa al-Quds met een lijk achter een auto door de straten hebben gereden. De verdachte stond toen in de laadbak van de auto waaraan een lijk was vastgebonden. Het lijk zou zijn gedumpt bij de vuilniscontainer. [77]
GT202650 heeft verklaard over een aanhouding van twee mannen en een vrouw in 2012 bij een controlepost waarbij de groep van [naam 3] betrokken was. Volgens de getuige werden zij bij de controlepost aangehouden en vervolgens door [naam 3] en leden van zijn groep, waaronder de verdachte, mishandeld en meegenomen, waarna zij hen hebben overgedragen aan de LID. [78] Het was met name de groep van [naam 3] , waaronder ook de verdachte, die zich bezighield met plunderingen. Deze getuige heeft daadwerkelijk gezien dat de groep geplunderde goederen het kamp in bracht. [79] De verdachte had een eigen opslagplaats voor geplunderde goederen. [80]
Volgens GT089175 was de verdachte binnen het kamp betrokken bij aanhoudingen. De verdachte kreeg van de leiding van Liwa al-Quds de opdracht om iemand op te pakken en hij voerde dat vervolgens met een aantal mensen uit. [81] Deze getuige heeft gehoord dat de verdachte bij een dergelijke aanhouding andere leden van Liwa al-Quds opdracht gaf om de betreffende persoon op te pakken, te boeien en in de auto te zetten. De verdachte bemande ook de controleposten bij de in- en uitgangen van het kamp. Als hij daar was, dan zat hij meestal binnen. De gewone leden verrichten het werk. [82] Voorts heeft deze getuige verklaard dat als Liwa al-Quds vechtopdrachten kreeg voor buiten het kamp, de verdachte dan de leider van de groepering was. Dat weet de getuige, omdat in het kamp erover werd gesproken in de trant van: ‘Ik zat bij de groep van’ en dan werd de naam van de verdachte genoemd en werd er besproken wat men buiten het kamp deed en wie er gewond was geraakt, wie er was gesneuveld enzovoort. [83]
GT202650 heeft verklaard dat de positie van de verdachte (in ieder geval in 2012) dermate hoog was dat het bemannen van een controlepost beneden zijn rang viel. [84] Deze getuige heeft verder verklaard dat de verdachte vanaf 2012 ook zelf leider van een groepering binnen Liwa al-Quds was. [85] Deze getuige hoorde en zag de verdachte opdrachten geven aan de rest van de groep, zoals: “Jullie gaan met deze auto en jullie gaan met die andere auto”. Als er bij de door Liwa al-Quds beheerde controleposten en linies mensen vervangen moesten worden, deed de verdachte dat ook. De groep van de verdachte deed volgens deze getuige mee aan bestormingen en dat wist hij omdat de verdachte daar zelf trots over vertelde. Zo zei de verdachte volgens de getuige: “Vandaag hebben wij een groepering aangevallen, iemand opgepakt en overgedragen aan de Luchtmacht Inlichtingendienst.” Later, toen Liwa al-Quds beter georganiseerd was, er duidelijke structuren waren en de organisatie groter geworden was, was de verdachte de leider van het Al Badya front en had hij de beschikking over raketten gekregen. [86]
GT089175 heeft in dit verband heel concreet verklaard over het plunderen door Liwa al-Quds en de verdachte. Deze getuige verklaarde dat Liwa al-Quds huizen binnenviel buiten het kamp, waarbij valse beschuldigingen werden geuit, bijvoorbeeld dat er wapens in het pand zouden zijn. Vervolgens werd het huis binnengevallen en geplunderd. Dat ging om geld, sieraden en goud. Ook plaatsten de verdachte en anderen controleposten langs wegen, waarbij ze auto’s dwongen te stoppen en ze plunderingen uitvoerden. [87]
Deze verklaringen vinden steun in de foto’s in het dossier waarop de verdachte te zien is en de posts op sociale media waarin zijn naam genoemd wordt. Zo wordt op 15 maart 2014 een post geplaatst op het Facebook profiel van een zekere [naam 28] . Daarin staat het volgende: 'Ingenieur [naam 1] en [naam 2] , twee commandanten van Liwa al Quds, hebben samen met de bewoners de crisis opgelost, in aanwezigheid van de commandant van een divisie binnen Liwa al Quds, [verdachte] .” Op de bijgevoegde foto is de verdachte te zien, zittend op een bank naast [naam 1] en [naam 2] . [88]
Op 7 maart 2015 is een video gedeeld op het YouTube kanaal van Liwa al-Quds. Bij deze video wordt aangegeven dat de troepen die gestationeerd zijn in Khanassar hun commandant [naam 1] verwelkomen. Te zien is dat de verdachte de eerste is die op [naam 1] afkomt en hem lachend omhelst. [89]
Op 23 oktober 2015 zijn op het Facebook-profiel ' [naam 16] ' foto's gedeeld van leden van Liwa al-Quds die doorstootten richting Khanassar. Op die datum werd de volgende post geplaatst: “De helden van Liwa al Quds, Martelaar [naam 17] bataljon, op weg naar Athria.” De verdachte staat op de foto direct achter [naam 3] en [naam 4] en heeft zijn handen op hun schouders. [90]
De verdachte komt ook voor op foto’s van tactische besprekingen. Zo staat hij in gevechtstenue op een foto die op 4 september 2016 werd geplaatst op het Facebook-profiel ' [naam 16] '. Hij bestudeert samen met [naam 4] een kaart. Aan de hand van satellietbeelden wordt de locatie van deze kaart geplaatst in het Armament College in Aleppo, een belangrijke strategische positie in de slag om Aleppo in 2016. [91]
Voorts is de verdachte een van de hooggeplaatste Liwa al-Quds strijders die een Russische onderscheiding krijgen in het najaar van 2016 voor hun rol in het Handarat-offensief. Op een foto van die gelegenheid is de verdachte te zien samen met [naam 1] , [naam 3] , [naam 4] en [naam 18] . [92]
Op 8 januari 2017 is op een Facebook-pagina genaamd 'Liwa al-Quds / Syrisch-Arabisch Commando/ Salamiyah Center' een serie foto's geplaatst die volgens een begeleidende tekst genomen zijn tijdens de veertigste verjaardag van de 'martelaar [naam 24] '. Volgens de tekst op de foto waren de leden van Liwa al-Quds in het bijzijn van de gouverneur van Hama en de secretaris van de partijafdeling in Hama. Op die foto staat de verdachte achter de gouverneur. [93]
Op een Facebook-profiel van een persoon genaamd [naam 19] , die blijkens zijn Facebook-profiel in Aleppo woont en werkt voor het Syrisch Arabische leger, zijn twee posts geplaatst op 4 september 2017. Bij de posts zijn ook foto's geplaatst waarop steeds dezelfde groep mensen te zien is.
De eerste post luidt als volgt: “De troepen van Liwa al-Quds rukken op richting Deir ez-Zor, onder leiding van onze overste [verdachte] , moge Allah jouw glorie later voortduren, geweldige man.”
De tweede post vermeldt: “[...] het is gesticht door ingenieur [naam 1] door opdracht te geven aan de militaire leiders [naam 20] en de heer [verdachte] om onze broeders aan de rand van Deir ez-Zor te steunen.” [94]
Op het Facebook-profiel [naam 21] staat een groot aantal foto’s van de verdachte. Op 12 mei 2018 staat bij een van zijn foto’s vermeld: “ [verdachte] , commandant van de bestormingscompagnie, moge god je beschermen.” [95]
Op de Facebook-pagina van Liwa al-Quds genaamd 'Wervingsbureau van Liwa al-Ouds,
Damascus en zijn omgeving' is op 15 juni 2018 een post geplaatst met zes foto's. De post luidde:
“De leiders van Liwa al-Quds delen samen met de kinderen van het al-Neyrab kamp hun
vreugde op Eid al-Fitr, en moge jullie elk jaar gezond zijn. Moge God jullie beschermen,
leiders van Liwa al-Quds.”
Op deze foto’s staat de verdachte in de directe nabijheid van [naam 1] , [naam 2] en [naam 4] . [96]
6.4.2.2. Rol verdachte binnen Liwa al-Quds
De verklaring van de verdachte dat hij zich had aangesloten bij Liwa al-Quds enkel om zijn familie en de bewoners van het kamp te beschermen en te beveiligen is gelet op de hiervoor opgesomde vaststellingen ongeloofwaardig.
Bij de beantwoording van de vraag of de verdachte ook is aan te merken als ‘leider’ van Liwa al-Quds in de zin van artikel 140 Sr stelt de rechtbank voorop dat een ‘leider’ in de zin van artikel 140 Sr niet de hoogste leider hoeft te zijn. Binnen een organisatie kan sprake zijn van meerdere leiders. Het gaat erom of iemand binnen de organisatie een bepaalde macht heeft, een bepaald gezag bezit, of zich onderscheid van de overige deelnemers door gedragingen zoals het nemen van initiatieven, het verdelen van taken, het geven van opdrachten en aanwijzingen die ook opgevolgd worden. Het gaat om een voortdurende feitelijke zeggenschap.
Uit het dossier blijkt dat [naam 1] , [naam 2] en [naam 3] (en na diens dood [naam 4] ) de hoogste leiders van Liwa al-Quds waren. Op basis van de hiervoor weergegeven verklaringen en overige stukken in het dossier concludeert de rechtbank dat de verdachte met hen omgaat als ware zij gelijken. Hij staat met regelmaat – en vaak amicaal – direct naast of achter de hoogste leiders op foto’s. Hij is betrokken bij arrestaties binnen het kamp en heeft een leidende positie bij de controleposten in het kamp. Ook wordt hij genoemd als commandant van een divisie, commandant van de bestormingscompagnie en overste. Hij is een van de vijf hooggeplaatste leiders van Liwa al-Quds die in het najaar van 2016 een Russische onderscheiding ontvangen. Ook is hij een van de leiders van Liwa al-Quds die op 15 juni 2018 Eid-al Fitr vierde met de kinderen van het kamp Al-Nayrab. Hij is als commandant betrokken geweest bij gevechtsoperaties in onder andere Khanassar, het Handarat offensief, Zarzour en Deir ez-Zor. Hij nam voorts deel aan plunderingen en bewaarde een deel van de buit op het dak van de woning van zijn ouders.
Tussenconclusie: de verdachte leidende rol binnen Liwa al-Quds
Gelet op zijn positie binnen de organisatie als directe vertrouweling van de leiding, zijn leidinggevende positie bij activiteiten van Liwa al-Quds, zowel binnen het kamp bij de bemanning van de controleposten als buiten het kamp bij gevechtsoperaties en bij plunderingen en het zelf delen in de buit van die plunderingen, is de rechtbank van oordeel dat de verdachte binnen Liwa al-Quds zodanige voortdurende feitelijke zeggenschap heeft gehad tegenover andere (lagere) militieleden dat hij is aan te merken als een leider in de zin van artikel 140 Sr.
6.4.2.3. Wetenschap bij de verdachte van reputatie en handelen LID
Hiervoor is al overwogen dat de reputatie van de LID bij bewoners van het kamp bekend was. Ook de verdachte heeft verklaard dat de LID in alle opzichten slecht bekend stond. Hij wist dat ook als geen ander, want zijn oom [naam 13] is vastgezet en gemarteld door de LID. Nadat zijn oom was vrijgelaten viel het de verdachte – bij een bezoek – op dat zijn oom erg vermagerd was en dat zijn gezondheid erg achteruit was gegaan. Ook mentaal was zijn oom achteruit gegaan. [97] De rechtbank concludeert dan ook dat de verdachte wetenschap heeft gehad van de slechte reputatie van de LID en het detineren en martelen van (vermeende) tegenstanders.
6.4.3.
Feitelijke vaststellingen en (tussen)conclusie met betrekking tot de vrijheidsbeneming van [slachtoffer 1]
6.4.3.1. Feitelijke vaststellingen
is van Palestijnse komaf en is sinds zijn geboorte in 1956 woonachtig in het Palestijnse Al-Nayrab vluchtelingenkamp. [98] Binnen dat kamp was hij maatschappelijk actief en sinds het begin van het gewapend conflict in Syrië prominent lid van een comité dat probeerde de neutraliteit van het kamp te bewaken en te voorkomen dat jongeren werden geronseld voor deelname aan de gewapende strijd. [99] De ideeën en de activiteiten van het comité stuitten op tegenstand van de veiligheidsdiensten en vertegenwoordigers van de Baath-partij. [100]
Op 28 januari 2013 [101] rond middernacht [102] is een groep van vijf tot zeven personen [103] de woning van [slachtoffer 1] in het kamp Al-Nayrab binnengevallen. Deze personen waren gewapend met kalasjnikovs [104] en drie of vier personen droegen een sjaal als masker. [105] De adem van deze personen rook naar alcohol. [106] In de woning ontstond een schermutseling met geduw en getrek, [107] en er werd gescholden en geschreeuwd. [108] Eén van de personen uit de groep schoot in het plafond. [109] [slachtoffer 1] werd met een vuist in het gezicht en met een geweerkolf op de rug geslagen. Ook zijn zoon [getuige 1] werd geslagen. Na een klap met een geweerkolf op het hoofd raakte hij onwel en verloor hij het bewustzijn. [110] De leider van de groep zei: “Neem hem en zijn zoon mee”. [111] Daarop besloot [slachtoffer 1] mee te werken en werd hij, gekleed in pyjama en op blote voeten, mee naar buiten gesleept. [112] Over zijn hoofd was een gescheurd T-shirt getrokken. [113] Een arrestatiebevel was er niet en [slachtoffer 1] werd niet verteld waarom hij werd meegevoerd. [114]
De woning van [slachtoffer 1] bevindt zich aan een smalle steeg die uitkomt op een bredere straat. [115] In die bredere straat stond een taxi gereed, met daaromheen enkele leden van Liwa al-Quds. [116] [slachtoffer 1] werd achter in de taxi gezet, waarna twee personen aan weerszijden van hem instapten. [117] De taxi vertrok vervolgens met hoge snelheid richting het kantoor van de militaire veiligheidsdienst. [118] Het uit de woning halen van [slachtoffer 1] heeft een half uur geduurd. [119]
De groep van personen die het huis van [slachtoffer 1] binnenviel en hem daarna in de taxi zette, bestond uit leden van Liwa al-Quds, een agent van de militaire veiligheidsdienst, en een officier van de LID. [120] Die laatste was de leider, gaf opdrachten en werd door de leden van Liwa al-Quds aangesproken met ‘meneer’. [121] De leden van Liwa al-Quds zijn herkend als [naam 25] (ook bekend als [naam 25] ); [naam 3] ; zijn broer [naam 4] ); [naam 27] ; [naam 17] ; en de verdachte. [122] De chauffeur van de taxi was een man met de bijnaam [naam 26] (‘het konijntje’). [123] De officier van de LID was
first warrant officer[naam 5] , werkzaam op het vliegveld in Aleppo. [124] De naam van de agent van de militaire veiligheidsdienst is onbekend.
De verdachte stond aanvankelijk ‘aan de deur’, met andere woorden bij de voordeur van de woning van [slachtoffer 1] . [125] Net als de anderen was de verdachte gekleed in camouflagekleding. Hij droeg daarbij een tactisch vest vol magazijnen. [126] Later stond hij dichtbij, ‘meteen tegen de taxi aan’, samen met [naam 3] , terwijl iets verder van de taxi andere leden van Liwa al-Quds stonden. [127] Die laatsten vormden een kring om de taxi heen, met de bedoeling om omstanders op afstand te houden. [128] De rol van verdachte was volgens [slachtoffer 1] om op wacht te staan en in de gaten te houden of andere mensen zich zouden gaan bemoeien met zijn arrestatie en om hen tegen te houden als dat nodig was. [129] Samen met twee anderen had de verdachte de ‘taak om te beveiligen dat de andere groep mij veilig in de auto kon zetten’, aldus [slachtoffer 1] . [130]
6.4.3.2. Conclusie van de rechtbank: medeplegen
De vraag die de rechtbank dient te beantwoorden is of de verdachte als medepleger verantwoordelijk kan worden gehouden voor de vrijheidsberoving van [slachtoffer 1] .
De rechtbank overweegt dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezenverklaard indien is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking met een of meerdere anderen. Het accent ligt daarbij op de samenwerking en minder op de vraag wie welke feitelijke handelingen heeft verricht. Bij de beantwoording van de vraag of er sprake is van nauwe en bewuste samenwerking kan de rechtbank rekening houden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip. Al met al is de kwalificatie medeplegen slechts dan gerechtvaardigd als de bewezenverklaarde – intellectuele of materiële – bijdrage van de verdachte aan het delict van voldoende gewicht is.
Zoals uit de hiervoor weergegeven feiten blijkt, waren er bij de hiervoor omschreven feitelijke handelingen verschillende personen, uit verschillende geledingen betrokken. Naast de leden van Liwa al-Quds waren ook een officier van de LID en een agent van de militaire veiligheidsdienst ter plekke. Verder stond een taxi gereed om [slachtoffer 1] te vervoeren naar het kantoor van laatstgenoemde dienst. Dit alles duidt erop dat een zekere mate van gezamenlijke voorbereiding aan de aanhouding en overbrenging van [slachtoffer 1] vooraf moet zijn gegaan. Hoewel de precieze rol en betrokkenheid van de verdachte bij die voorbereiding niet vastgesteld kan worden, is het niet goed voorstelbaar dat de verdachte – gelet ook op zijn hiervoor al vastgestelde positie binnen Liwa al-Quds, in ieder geval als rechterhand van [naam 3] – niet vooraf op de hoogte was van de plannen om [slachtoffer 1] van zijn vrijheid te beroven.
In ieder geval maakte de verdachte bij de uitvoering van die aanhouding en overbrenging onmiskenbaar deel uit van de groep van personen die de vrijheidsberoving ter hand nam. De verdachte was met andere leden van Liwa al-Quds ter plaatse en was net als zij gekleed in camouflagekleding en bewapend met een automatisch vuurwapen. Hij stond bij de deur van het huis van [slachtoffer 1] toen anderen dat huis binnenvielen en stond later dicht bij de taxi waarmee [slachtoffer 1] werd afgevoerd. Ook was er sprake van samenwerking en van een zekere taakverdeling. Sommige personen uit de groep verrichtten binnen in de woning de fysieke aanhouding van [slachtoffer 1] , terwijl anderen – de verdachte, [naam 3] en een derde – nabij de taxi stonden toen [slachtoffer 1] in de taxi werd gezet, waarbij op dat moment weer anderen in een kring rondom de taxi stonden om omstanders op afstand te houden.
De rechtbank acht het in dit verband van belang dat de verdachte op twee sleutelmomenten in de vrijheidsberoving van [slachtoffer 1] direct aanwezig was. Hij was, zoals overwogen, aanwezig bij het binnenvallen in de woning én bij het in de taxi plaatsen. Daarmee ging de rol van de verdachte – anders dan de verdediging heeft gesteld, verder dan het enkel ‘op de uitkijk staan’ – een gedraging die doorgaans met medeplichtigheid wordt geassocieerd. Daarbij is ook de context van belang. Zoals reeds in paragraaf 6.4.1.14. geconcludeerd was Liwa al-Quds ook ten tijde van de vrijheidsberoving een aan het regime gelieerde militie en bekleedde het in het kamp Al-Nayrab een positie van feitelijk gezag. Met een dergelijke gezagspositie is er geen reden om ‘op de uitkijk’ te staan. Integendeel. De verdachte was bewapend met een automatisch aanvalswapen en droeg over zijn camouflagekleding een tactisch vest, voorzien van magazijnen voor dat wapen, en heeft op die manier bijgedragen aan de sfeer van intimidatie en angst.
Al met al is de rechtbank van oordeel dat de verdachte nauw en bewust heeft samengewerkt met de andere aanwezige personen bij de lichamelijke vrijheidsberoving van [slachtoffer 1] , en dat zijn bijdrage daaraan zodanig was dat van medeplegen kan worden gesproken.
6.4.4.
Feitelijke vaststellingen en (tussen)conclusie met betrekking tot de marteling en foltering van [slachtoffer 1]
6.4.4.1. Feitelijke vaststellingen
Op grond van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank de volgende feiten vast. Nadat [slachtoffer 1] op 28 januari 2013 in een taxi was gedwongen – zie paragraaf 6.4.3.1. – vertrok deze taxi naar het kantoor van de militaire veiligheidsdienst, [131] aan de rand van het kamp Al-Nayrab. [132] Direct daarna werd [slachtoffer 1] via een zijingang naar het nabijgelegen vliegveld gebracht. [133] Na acht dagen op het militaire gedeelte van het vliegveld te zijn vastgehouden [134] is [slachtoffer 1] per helikopter overgebracht naar de militaire academie van Assad, vanaf daar met een busje naar het kantoor van de LID in Aleppo gebracht [135] en is daar vastgehouden. [136] In dit kantoor van de LID bevond zich een ondergrondse gevangenis. [137] werd daar geplaatst in een cel van vier bij vijf meter (cel nummer 4), bevolkt door tussen de 87 en 100 gedetineerden. Er was te weinig ruimte om de benen te strekken en de gedetineerden moesten voortdurend met opgetrokken benen zitten of slapen. [138] Toiletbezoek was slechts twee keer per dag toegestaan, waarbij de gedetineerden met een stok of zweep werden geslagen. [139] Sommige gedetineerden plasten in een fles. [140] Er waren slechts kleine ventilatieopeningen in de cel en het was er warm. [141] De gedetineerden kregen weinig en slecht te eten en te drinken en de gedetineerden dronken met olie vermengd water uit de CV. [142] Voor zijn vrijheidsberoving woog [slachtoffer 1] 80 kilo, bij zijn vrijlating 35. [143]
De cel was gelegen naast een verhoorkamer en [slachtoffer 1] kon de verhoren die daar plaatsvonden, de martelingen en het geschreeuw van de gedetineerden horen. [144] Vijf dagen na zijn aankomst in de gevangenis werd [slachtoffer 1] naar een kamer gebracht waar een officier stond. [145] Deze officier bracht een rapport ter sprake waaruit zou blijken dat hij had gedemonstreerd tegen gewapende strijders en dat hij in contact stond met leden van de gewapende oppositie. [146] Toen hij ontkende, zei de officier tegen een andere man: “Neem hem mee en zorg dat hij bekent”. [147]
Deze man – een beul, zoals [slachtoffer 1] hem noemt [148] – bracht hem naar een verhoorruimte, drukte hem tegen de grond en begon hem tegen het hoofd, de rug en de flanken te slaan en te schoppen. [149] [slachtoffer 1] werd, liggend op zijn rug, met een stok op zijn blote voeten geslagen, 30 à 40 keer, waarbij hij tussentijds gedwongen werd te staan en te springen en te huppelen, opdat zijn voeten doorbloedden en hij het gevoel erin terugkreeg. [150] Tegelijkertijd werd geschreeuwd dat hij moest bekennen. [151]
Na aanvankelijk stil te zijn gebleven is [slachtoffer 1] op enig moment gaan schreeuwen dat hij niets met de verdenking te maken had. [152] Daarop zei de man die hem sloeg: “Je wordt standrechtelijk berecht”. [153] Bij terugkomst in zijn cel – [slachtoffer 1] kon toen niet meer staan en kroop over zijn buik [154] – werden de andere gedetineerden stil toen hij vertelde wat hem gezegd was. Het betekende namelijk dat [slachtoffer 1] geëxecuteerd zou worden. [155] Toen hij zag hoe zijn medegedetineerden schrokken, werd hij ook angstig. [156]
[slachtoffer 1] heeft ongeveer 20 dagen vastgezeten [157] voordat hij in de nacht van 28 februari 2013 werd vrijgelaten. [158] Hij werd door familieleden opgehaald bij de poort van de gevangenis van de LID en meteen naar het ziekenhuis gebracht [159] , alwaar hij zeven dagen in coma op de intensive care afdeling heeft gelegen. [160] Een teen van zijn rechtervoet en een teen van zijn linkervoet zijn geamputeerd. [161] Een arts vertelde [slachtoffer 1] dat zijn voeten waren verbrand en geëlektrocuteerd. [162]
6.4.4.2. Conclusie van de rechtbank: medeplegen aan medeplichtigheid
Na wijziging van de tenlastelegging wordt de verdachte verweten – kort gezegd – tezamen en in vereniging met anderen medeplichtig te zijn geweest aan de marteling van [slachtoffer 1] , door tezamen en in vereniging met anderen [slachtoffer 1] van zijn vrijheid te beroven en hem over te dragen aan de LID.
Wat dat laatste betreft heeft de rechtbank reeds hiervoor in paragraaf 6.4.3.2. vastgesteld dat de verdachte tezamen en in vereniging met anderen – dus als medepleger – [slachtoffer 1] van zijn vrijheid heeft beroofd en hem in een taxi heeft gedwongen. Die vrijheidsberoving kan niet los worden gezien van wat er vervolgens met [slachtoffer 1] gebeurde: de uiteindelijke overbrenging naar een gevangenis van de LID en zijn behandeling aldaar. De aanwezigheid van de officier van de LID bij het uit huis halen en afvoeren van [slachtoffer 1] , en de leidende rol die deze officier daarbij speelde, maakt dat de verdachte moet hebben geweten dat [slachtoffer 1] uiteindelijk in handen zou vallen van de LID, en dat hij met zijn handelen, samen met de andere aanwezige leden van Liwa al-Quds, daaraan bijdroeg. De rechtbank acht dus ook bewezen dat de verdachte – opnieuw als medepleger – [slachtoffer 1] heeft overgedragen aan de inlichtingendienst van de Syrische luchtmacht.
De vraag is of de verdachte zodoende ook opzettelijk behulpzaam is geweest bij het martelen en folteren van [slachtoffer 1] dat volgde op diens overdracht aan de LID. De rechtbank beantwoordt die vraag bevestigend. Daartoe is redengevend dat – zoals hiervoor reeds is overwogen – de LID zich op grote schaal en op systematische wijze (vermeende) politieke tegenstanders martelde en folterde en dat die praktijk ook algemeen bekend was. Bovendien was de verdachte, zoals al overwogen, ook uit eigen kring bekend met de martelpraktijken van deze dienst. Zijn oom was immers in augustus 2012 – enkele maanden voor de overdracht van [slachtoffer 1] aan de LID – door diezelfde dienst gedetineerd en in detentie gemarteld. Dat maakt dat de verdachte naar het oordeel van de rechtbank met het medeplegen van de vrijheidsberoving, het in de taxi dwingen en het aan de LID overdragen van [slachtoffer 1] op zijn minst bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij behulpzaam was bij het martelen en folteren van [slachtoffer 1] . De verdachte was niet de enige die daarbij behulpzaam was. De andere aanwezige leden van Liwa al-Quds droegen immers met hun handelen ook hieraan bij. Daarmee is er sprake van het medeplegen van medeplichtigheid aan marteling en foltering.
7. Feit 1: het misdrijf tegen de menselijkheid wederrechtelijke vrijheidsberoving
7.1.
Inleiding
De rechtbank heeft in paragrafen 6.4.3.1. en 6.4.4.1. vastgesteld dat de verdachte [slachtoffer 1] uit zijn woning is gehaald en over is gedragen aan de LID. De rechtbank staat voor de vraag of de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het misdrijf tegen de menselijkheid wederrechtelijke vrijheidsberoving. In Nederland is dit als misdrijf tegen de menselijkheid strafbaar gesteld in artikel 4, eerste lid onder e, van de Wim.
7.2.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
Het Openbaar Ministerie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van feit 1 primair.
7.3.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de lichamelijke vrijheidsberoving van [slachtoffer 1] niet in strijd is met fundamentele regels van internationaal recht. De vrijheidsberoving was immers van dusdanig korte duur dat deze onvoldoende
severeis om te kunnen spreken van strijd met fundamentele regels van internationaal recht. Daarnaast is ook niet gebleken van andere omstandigheden waaronder deze kortdurende vrijheidsberoving wel een internationaal misdrijf zou opleveren. Zo is het bij de aanhouding toegepaste geweld niet van zodanige
gravitydat ondanks de korte duur, toch van een misdrijf tegen de menselijkheid kan worden gesproken.
Voorts was de vrijheidsberoving volgens de verdediging niet arbitrair, nu er mogelijk sprake was van een wettelijke grondslag voor de vrijheidsbeneming, omdat de veiligheidssituatie in het kamp een dergelijke vrijheidsberoving zouden kunnen rechtvaardigen. Er was namelijk sprake van een zeer precaire veiligheidssituatie in het kamp Al-Nayrab en onder die omstandigheden kwam het regime een relatief ruime marge toe om te beoordelen wie gedetineerd moest worden. Gelet op de contacten die [slachtoffer 1] met de oppositie onderhield om noodzakelijke goederen het kamp in te brengen en zijn weerstand tegen de bewapening van inwoners van het kamp, was het niet vreemd dat hij door het regime zou worden aangehouden.
7.4.
De beoordeling van de tenlastelegging
7.4.1.
De beoordeling
De tenlastelegging is toegesneden op artikel 4, eerste lid, onder e van de Wim. Uit de wetsgeschiedenis komt naar voren dat met de formulering van deze bepaling in de Wim is getracht het begrip gevangenneming geen te restrictieve interpretatie te geven en tegelijkertijd te verzekeren dat de handeling slechts als misdrijf tegen de menselijkheid kan worden gekwalificeerd als het gaat om onrechtmatige vormen van ‘gevangenneming’. Daarbij is verwezen naar onder andere de Universele Verklaring voor de Rechten van de Mens (de artikelen 9, 10 en 11) en het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten (de artikelen 9, 10, 11 en 14).
Artikel 4, eerste lid, onder e van de Wim is een bepaling die gemodelleerd is naar artikel 7, eerste lid, onder e van het Statuut van Rome. In de Elements of Crimes – voor zover relevant voor deze zaak – is bij dat artikel uiteengezet dat vereist is dat de verdachte een persoon ernstig van zijn of haar vrijheid heeft beroofd, dat deze vrijheidsberoving dusdanig ernstig is dat deze in strijd is met de fundamentele regels van internationaal recht en dat de verdachte zich daarvan bewust was, dat de vrijheidsberoving onderdeel uitmaakte van een wijdverbreide of stelselmatige aanval op de burgerbevolking en dat de verdachte dat wist of opzet had op het feit dat de gedraging daar onderdeel van uitmaakte.
Ernst van de vrijheidsberoving
Niet in geschil is dat [slachtoffer 1] gedurende enige tijd van zijn vrijheid is beroofd: hij werd immers tegen zijn wil en met geweld uit zijn woning gehaald, naar buiten gesleept en op de achterbank van een taxi gedwongen, waarbij links en rechts van hem personen kwamen zitten, zodat hij feitelijk werd belemmerd om weg te gaan. De tenlastelegging spitst de vrijheidsberoving toe op het uit de woning halen en het in het voertuig dwingen van [slachtoffer 1] . Die feitelijke handelingen zijn in duur beperkt: ze beliepen volgens [slachtoffer 1] een half uur.
Aan de (beperkte) duur van de vrijheidsberoving alleen kent de rechtbank echter – anders dan de verdediging – geen doorslaggevende betekenis toe. Van groter gewicht is het onrechtmatige karakter van die vrijheidsberoving. Vast staat dat [slachtoffer 1] op geen enkel moment is verteld waarom hij werd meegenomen en dat hem geen arrestatiebevel is getoond: een schending van artikel 9 van het IVBPR (een verdrag dat Syrië in 1969 ratificeerde). Verder blijkt het onrechtmatige karakter van de vrijheidsberoving uit de feiten en omstandigheden waaronder deze plaatsvond. Het middernachtelijk tijdstip van het binnenvallen in de woning, de betrokkenheid van (dronken) leden van een irreguliere militie zonder officiële positie in het Syrisch staatsapparaat, het schelden en schreeuwen, het schieten binnen in huis, het gebruikte geweld tegen [slachtoffer 1] en zijn zoon, en het afvoeren van [slachtoffer 1] in een voertuig dat doorgaans als taxi werd gebruikt en werd bestuurd door een burger: dat alles brengt de rechtbank tot het oordeel dat de vrijheidsberoving van elke rechtmatigheid was gespeend. Het andersluidende verweer van de verdediging – namelijk dat de vrijheidsberoving niet arbitrair was, maar een wettelijke grondslag had of uit legitieme veiligheidsoverwegingen plaatsvond – wordt gelet op het vorenstaande als onaannemelijk verworpen.
Daarbij komt dat de vrijheidsberoving niet los kan worden gezien van wat er vervolgens met [slachtoffer 1] gebeurde: de uiteindelijke overbrenging naar een gevangenis van de LID en zijn behandeling daar. Hoewel die gebeurtenis plaatsvond ná de handelingen en feitelijkheden zoals die in de tenlastelegging van feit 1 zijn beschreven, moet [slachtoffer 1] vanwege de aanwezigheid van de officier van de LID hebben gevreesd – gelet op de algemeen bekende, wrede reputatie van die dienst – voor wat hem te wachten stond. Ook die omstandigheid draagt bij aan de ernst en het gewicht van de vrijheidsberoving.
Onderdeel van een wijdverbreide of stelselmatige aanval tegen de burgerbevolking
Dat lichamelijke vrijheidsberoving in het algemeen wijdverbreid was en stelselmatig ingezet werd als wapen in een aanval gericht tegen de burgerbevolking is reeds hiervoor uiteengezet. Liwa al-Quds werd door de LID aangestuurd om personen die een (vermeende) sympathie koesterden voor de oppositie uit te leveren, waarna velen van hen werden gemarteld en/of vermoord dan wel bezweken onder de erbarmelijke detentie-omstandigheden, met als uiteindelijk doel het onderdrukken van de oppositie ten bate van de Staat.
Bij de beoordeling van de vraag of de lichamelijke vrijheidsberoving van [slachtoffer 1] deel uitmaakte van de wijdverbreide en stelselmatige aanval komt betekenis toe aan de kenmerken, het doel, de aard en gevolgen van de gepleegde handelingen. Dat inachtnemend komt de rechtbank tot het oordeel dat de specifieke vrijheidsberoving van [slachtoffer 1] naadloos past in het hiervoor geschetste algemene patroon. [slachtoffer 1] was een prominent lid van een comité dat opvattingen uitdroeg die door de veiligheidsdiensten en het regime uitgelegd werden als oppositioneel. Bij het uit de woning halen van [slachtoffer 1] was een officier van de LID aanwezig, alsook een agent van de militaire veiligheidsdienst, terwijl de uitvoering in handen was van leden van Liwa al-Quds. [slachtoffer 1] werd uiteindelijk – zoals hierna zal worden vastgesteld – gemarteld en gefolterd in een gevangenis van de LID, met als doel hem zodanig vrees aan te jagen dat hij zijn activiteiten zou staken.
Wetenschap verdachte
De rechtbank is verder van oordeel dat de verdachte wist dat de vrijheidsberoving van [slachtoffer 1] onderdeel was van die wijdverbreide en stelselmatige aanval tegen de burgerbevolking. Hiervoor is reeds beschreven dat Liwa al-Quds de LID ten dienste stond bij de uitvoering van arrestaties en vrijheidsberoving van (vermeende) opponenten, onder andere van personen uit het Al-Nayrab kamp. Ook is beschreven dat de (wrede) reputatie van de LID algemeen bekend was. Aangezien de verdachte lid van Liwa al-Quds was en in die hoedanigheid deel uitmaakte van de groep die [slachtoffer 1] met geweld uit de woning haalde en in de taxi dwong, en dit alles gebeurde onder leiding van een ter plekke aanwezige officier van de LID, moet de verdachte hebben geweten dat [slachtoffer 1] ’s aanhouding deel uitmaakte van een wijdverbreide en stelselmatige aanval tegen de burgerbevolking. Ook hierbij weegt mee dat de verdachte, zoals reeds overwogen, als geen ander hiervan kennis had uit eigen, familiale kring. De aanhouding en vrijheidsberoving van deze oom kent zoveel overeenkomsten met de manier waarop [slachtoffer 1] van zijn vrijheid werd beroofd, dat de wetenschap van de verdachte naar het oordeel van de rechtbank vast staat.
7.4.2.
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten aanzien van de verdachte bewezen dat:
1.
hij op of omstreeks 28 januari 2013, te Al-Nayrab, Syrië, tezamen en in vereniging met anderen [slachtoffer 1] , in strijd met fundamentele regels van internationaal recht van zijn lichamelijke vrijheid heeft beroofd,
welke beroving van de lichamelijke vrijheid hierin bestond dat hij, verdachte, in de hoedanigheid van lid van de pro-regime militie Liwa al-Quds en meer
deremededaders, voor het huis van deze [slachtoffer 1] de wacht heeft gehouden, en zodoende mogelijke hulp van derden heeft voorkomen, terwijl deze [slachtoffer 1] door andere leden van de Liwa al-Quds militie en de militaire veiligheidsdienst en de inlichtingendienst van de Syrische luchtmacht met geweld uit zijn woning werd gehaald en in een voertuig werd gedwongen,
terwijl deze beroving van de lichamelijke vrijheid werd gepleegd als onderdeel van een
wijdverbreide en stelselmatige aanval gericht tegen een burgerbevolking,
terwijl hij, verdachte, wist dat deze gedragingen onderdeel waren van een
wijdverbreideen
stelselmatige aanval uitgevoerd door het Syrische inlichtingenapparaat en het Syrische leger en pro-regime milities tegen de Syrische burgerbevolking.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

8.Feit 2 en 3: foltering en het misdrijf tegen de menselijkheid marteling

8.1.
De beoordeling van de tenlastelegging
Marteling
De tenlastelegging van feit 3 is toegesneden op artikel 4, eerste lid, onder f van de Wim: marteling als misdrijf tegen de menselijkheid. Het begrip marteling is gedefinieerd in artikel 1, eerste lid, onder d, van de Wim. Volgens die definitie moet het bij marteling gaan om het opzettelijk veroorzaken van ernstige pijn of lijden, hetzij lichamelijk, hetzij geestelijk, bij een persoon die zich in gevangenschap of in de macht bevindt van de beschuldigde. Tot slot zal moeten worden vastgesteld of de gedragingen onderdeel uitmaakten van een wijdverbreide of stelselmatige aanval op de burgerbevolking en of de verdachte dat wist.
De rechtbank is van oordeel dat de hiervoor weergegeven gedragingen (gelet op de aard, duur en intensiteit daarvan) en de omstandigheden waaronder [slachtoffer 1] werd vastgehouden, zonder meer zijn aan te merken als het opzettelijk veroorzaken van ernstig pijn en lijden, lichamelijk en geestelijk, terwijl hij gevangen was in een gevangenis van de inlichtingendienst van de Syrische luchtmacht. De rechtbank acht dan ook bewezen dat [slachtoffer 1] is gemarteld.
Onderdeel van een wijdverbreide of stelselmatige aanval tegen de burgerbevolking
Eerder is al overwogen dat marteling wijdverbreid en stelselmatig werd ingezet in een aanval gericht tegen de burgerbevolking. Net zoals de vrijheidsberoving van [slachtoffer 1] , past ook de daaropvolgende marteling naadloos in het algemene patroon van het op stelselmatige wijze gewelddadig onderdrukken van de burgerbevolking.
Wetenschap verdachte
De rechtbank is verder van oordeel dat de verdachte wist dat marteling onderdeel was van die wijdverbreide en stelselmatige aanval tegen de burgerbevolking. De rechtbank verwijst naar hetgeen zij in dit verband heeft overwogen over de wetenschap van de verdachte over de vrijheidsberoving van [slachtoffer 1] als onderdeel van een wijdverbreide en stelselmatige aanval. Dit geldt onverkort ook voor de marteling die daarop volgde (vgl. 7.4.1.).
Conclusie
De rechtbank is van oordeel dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van medeplichtigheid aan het misdrijf tegen de menselijkheid marteling van [slachtoffer 1] .
Foltering
De tenlastelegging van feit 2 is toegesneden op artikel 8 van de Wim: foltering. Uit deze bepaling en uit de definitie van foltering zoals opgenomen in artikel 1, eerste lid, onder e van de Wim, volgt dat het bij foltering moet gaan om marteling van een persoon met het oogmerk om – voor zover in deze zaak relevant – een bekentenis te verkrijgen, te bestraffen of vrees aan te jagen, gepleegd van overheidswege, door een ambtenaar of een ten dienste van de overheid werkzame persoon in de uitoefening van zijn functie.
Dat er sprake is van marteling van [slachtoffer 1] is hiervoor reeds vastgesteld.
Verder is de rechtbank van oordeel dat het martelen van [slachtoffer 1] gebeurde met het oogmerk om van hem de bekentenis te verkrijgen dat hij contacten had met de gewapende oppositie en met het oogmerk om hem vrees aan te jagen. Dat blijkt uit de uitlatingen van de officier en de beul en de mededeling van de beul dat hij standrechtelijk zou worden berecht, dat wil zeggen: geëxecuteerd.
Dat de marteling werd gepleegd van overheidswege en door een ambtenaar of een andere voor de overheid werkzame persoon, in de uitoefening van zijn functie, staat naar het oordeel van de rechtbank ook vast. [slachtoffer 1] werd immers vastgehouden in een gevangenis van de LID – een dienst van de Syrische overheid – terwijl zijn marteling werd verordonneerd door een officier van die staatsdienst en uitgevoerd door iemand die, voor zover het al geen ambtenaar was, in ieder geval ten dienste van de overheid werkzaam was. Beide handelden in de uitoefening van hun functie: hiervoor is reeds uiteengezet dat de LID de vervolging van vermeende tegenstanders tot zijn staatsveiligheidstaak rekende. De officier en de man die [slachtoffer 1] als beul betitelde hebben daarbij nauw en bewust samengewerkt.
Conclusie
De rechtbank is van oordeel dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van medeplichtigheid aan het misdrijf foltering van [slachtoffer 1] .
8.1.1.
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten aanzien van de verdachte bewezen dat:
Bewezenverklaring feit 2:
medewerkers van de (gevangenis van de) inlichtingendienst van de Syrische luchtmacht, althans ten dienste van de Syrische overheid werkzame personen, in de uitoefening van hun functie, in de periode van 28 januari 2013 tot en met 1 maart 2013, te Aleppo,
tezamen en in vereniging,
[slachtoffer 1] hebben gefolterd, welke foltering hierin bestond dat voornoemde personen bij deze [slachtoffer 1] opzettelijk ernstige pijn of ernstig lijden veroorzaakten, lichamelijk
engeestelijk, terwijl deze [slachtoffer 1] zich in gevangenschap bevond van voornoemde personen,
met het oogmerk om
vandeze [slachtoffer 1] een bekentenis te verkrijgen en hem vrees aan te jagen, van overheidswege gepleegd.
door, toen en aldaar, deze [slachtoffer 1] met een stok op zijn blote voeten en op zijn hoofd te slaan en meermalen in zijn zij en rug te schoppen en andere geweldshandelingen te plegen en hem te bedreigen met terdoodbrenging, door de volgende woorden te zeggen: “je wordt standrechtelijk berecht”, althans woorden van gelijke strekking, en andere handelingen te plegen die opzettelijk ernstige pijn of ernstig lijden veroorzaakten,
bij het plegen van welk misdrijf hij, verdachte, tezamen en in vereniging met anderen op 28 januari 2013 te Al-Nayrab, opzettelijk behulpzaam is geweest, door deze [slachtoffer 1] , na hem in strijd met fundamentele regels van internationaal recht tezamen en in vereniging met anderen van zijn lichamelijke vrijheid te hebben beroofd, tezamen en in vereniging met anderen over te dragen aan de inlichtingendienst van de Syrische luchtmacht, terwijl hij bewust de aanmerkelijke kans aanvaardde dat deze [slachtoffer 1] daardoor blootgesteld zou worden aan foltering.
Bewezenverklaring feit 3:
medewerkers van de (gevangenis van de) inlichtingendienst van de Syrische luchtmacht, in de periode van 28 januari 2013 tot en met 1 maart 2013, te Aleppo,
tezamen en in vereniging,
[slachtoffer 1] hebben gemarteld, welke marteling hierin bestond dat voornoemde personen deze [slachtoffer 1] meermalen met een stok op zijn blote voeten en hoofd hebben geslagen en meermalen in zijn zij en rug hebben geschopt en andere geweldshandelingen hebben gepleegd en met terdoodbrenging hebben bedreigd, door de volgende woorden te zeggen: “Je wordt standrechtelijk berecht”, althans woorden van gelijke strekking,
bij het plegen van welk misdrijf hij, verdachte, tezamen en in vereniging met anderen op 28 januari 2013 te Al-Nayrab opzettelijk behulpzaam is geweest, door deze [slachtoffer 1] , na hem in strijd met fundamentele regels van internationaal recht tezamen en in vereniging met anderen van zijn lichamelijke vrijheid te hebben beroofd, tezamen en in vereniging met anderen over te dragen aan de inlichtingendienst van de Syrische luchtmacht, terwijl hij, verdachte, bewust de aanmerkelijke kans aanvaardde dat deze [slachtoffer 1] daardoor blootgesteld zou worden aan marteling,
terwijl deze marteling onderdeel was van een
wijdverbreideen stelselmatige aanval gericht tegen een burgerbevolking,
terwijl hij, verdachte, wist dat deze gedragingen onderdeel waren van een wijdverbreide en stelselmatige aanval uitgevoerd door het Syrische inlichtingenapparaat en het Syrische leger en pro-regime milities tegen de Syrische burgerbevolking.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

9.Vrijspraak feiten 4, 5 en 6

De verdachte wordt voorts verweten dat hij samen met anderen [slachtoffer 2] van zijn vrijheid heeft beroofd en vervolgens heeft overgeleverd aan de LID, waarna deze [slachtoffer 2] werd gemarteld en gefolterd.
Op basis van de verklaringen van [slachtoffer 1] kan de rechtbank vaststellen dat [slachtoffer 2] in dezelfde nacht als [slachtoffer 1] is aangehouden en dat [slachtoffer 2] op enig moment in dezelfde auto als [slachtoffer 1] terecht gekomen is. Uit die verklaringen en de verklaring van [slachtoffer 2] afgelegd tijdens zijn immigratieverhoor door de Zweedse autoriteiten blijkt verder dat zij samen aan de LID zijn overgedragen, op hetzelfde moment in detentiecentra van de LID werden vastgehouden en ten slotte ook samen zijn vrijgekomen. Zowel [slachtoffer 2] als [slachtoffer 1] hebben verklaard over geweldshandelingen die jegens [slachtoffer 2] zijn verricht in de periode dat zij werden vastgehouden. [slachtoffer 1] heeft onder andere verklaard dat [slachtoffer 2] in het tweede detentiecentrum door meerdere shabiha’s op zijn hoofd is geslagen en dat hij bij de overdracht naar dit detentiecentrum uit een helikopter geduwd werd, waardoor hij zijn voet heeft gebroken. Tijdens zijn verhoor bij de immigratiedienst heeft [slachtoffer 2] ook over dit (en ander) letsel gesproken en heeft hij daarnaast verklaard dat hij met elektriciteit is gemarteld.
Voor de rechtbank staat vast dat [slachtoffer 2] van zijn vrijheid is beroofd en vervolgens is overgeleverd aan de LID en is gemarteld en gefolterd. De rechtbank kan echter, anders dan bij [slachtoffer 1] , niet vaststellen dat de verdachte bij de aanhouding of het vervolgens overdragen van [slachtoffer 2] aan de LID fysiek aanwezig is geweest. Hoewel de fysieke aanwezigheid van de verdachte op zich niet vereist is voor een bewezenverklaring van medeplegen, is uit het dossier evenmin gebleken van een bijdrage van de verdachte van anderszins voldoende gewicht. Het dossier bevat onvoldoende aanwijzingen dat sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en andere personen die wel bij de aanhouding en het overbrengen naar de LID van [slachtoffer 2] aanwezig waren. De rechtbank kan daarom niet vaststellen dat de verdachte samen met anderen [slachtoffer 2] van zijn vrijheid heeft beroofd en spreekt hem daarom vrij van het onder 4 ten laste gelegde.
Aangezien de betrokkenheid van de verdachte bij de marteling en foltering van [slachtoffer 2] gelegen is in zijn betrokkenheid bij de vrijheidsberoving van [slachtoffer 2] en de verdachte daarvan wordt vrijgesproken, zal de rechtbank de verdachte ook vrijspreken van het onder 5 en 6 ten laste gelegde.
10. Feit 7: deelname aan een criminele organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van oorlogsmisdrijven en misdrijven tegen de menselijkheid
10.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
Het Openbaar Ministerie heeft zich op het standpunt gesteld dat er voldoende wettig en overtuigend bewijs is dat de verdachte in de periode van 1 juli 2011 tot en met 31 december 2017 als leider heeft deelgenomen aan shabiha groepen en de pro-regime militie Liwa al-Quds, welke organisatie tot oogmerk heeft het plegen van oorlogsmisdrijven en misdrijven tegen de menselijkheid, zoals ten laste gelegd.
10.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat ten aanzien van dit feit het internationale juridische kader voor deelneming aan een criminele organisatie moet worden toegepast. Aangezien het Statuut van Rome inzake het Internationaal Strafhof (hierna: het Statuut van Rome) geen strafbaarstelling van deelneming aan een criminele organisatie kent, dient – gelet op de memorie van toelichting bij de Wim – voor het internationale juridische kader naar de deelnemingsvorm ex artikel 25, derde lid, onder d van het Statuut van Rome te worden gekeken. Toepassing van dit internationale juridische kader in plaats van toepassing van het juridisch kader naar Nederlands recht komt erop neer dat aan hogere eisen moet worden voldaan alvorens van deelneming aan een criminele organisatie kan worden gesproken. Aan deze hogere eisen wordt evenwel niet voldaan, aldus de verdediging, zodat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 7 ten laste gelegde.
Ten aanzien van lichamelijke geweldpleging als oorlogsmisdrijf heeft de verdediging gesteld dat uit het dossier niet blijkt dat er tijdens het plegen van het geweld tijdens het neerslaan van de demonstraties tegen het regime (begin 2011) al sprake was van een niet-internationaal gewapend conflict. Bovendien is onduidelijk of het gewapend conflict een substantiële rol heeft gespeeld in het begaan van het misdrijf, zoals voor de nexus tussen de gedragingen en het gewapend conflict vereist is.
Ten aanzien van arbitraire detentie als oorlogsmisdrijf heeft de verdediging aangevoerd dat het dossier onvoldoende aanwijzingen bevat dat de aanhoudingen in strijd waren met de fundamentele regels van het internationaal recht.
Ten aanzien van plundering als oorlogsmisdrijf heeft de verdediging betoogd dat alleen het toe-eigenen van goederen die toebehoren aan de vijand of de tegenstander in het conflict een oorlogsmisdrijf oplevert.
10.3.
De beoordeling van de tenlastelegging
De rechtbank zal hierna eerst het verweer bespreken dat het toepasselijk juridisch kader dat van artikel 25 van het Statuut van Rome is, waarna zij de tenlastegelegde deelname aan een
criminele organisatie zal beoordelen.
Invulling artikel 140 Sr
Onder feit 7 wordt de verdachte verweten zich schuldig te hebben gemaakt aan deelname
aan een criminele organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van internationale
misdrijven. Artikel 1, vierde lid, van de Wim bepaalt dat artikel 140 Sr wordt gelijkgesteld
met de misdrijven omschreven in de Wim, indien artikel 140 Sr betrekking heeft op het
begaan van internationale misdrijven. In de memorie van toelichting op de Wim is ten
aanzien van artikel 2, tweede lid, van de Wim (oud), overwogen:
“Het tweede lid (mede ontleend aan artikel 3, onderdeel 3, van de Wet Oorlogsstrafrecht) breidt de rechtsmacht uit tot een aantal delicten, in het buitenland gepleegd, die in nauw verband staan tot een in paragraaf 2 omschreven misdrijf (opruiing tot zo’n misdrijf, aanbod tot medeplichtigheid, heling). Daaraan toegevoegd is nu artikel 140 Sr, het deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven als omschreven in paragraaf 2. Waar bijvoorbeeld een misdrijf tegen de menselijkheid in het buitenland door wie dan ook begaan hier vervolgbaar wordt, dient naar de mening van de regering hetzelfde te gelden voor het door middel van een criminele organisatie bijdragen aan het plegen van zo’n misdrijf.”
Zoals uit de parlementaire geschiedenis van de Wim blijkt, dient de rechter zich bij de
interpretatie van de in de Wim opgenomen internationale misdrijven te oriënteren op de
uitleg die in het internationale strafrecht wordt gegeven aan de delictsomschrijving van deze
misdrijven. Dit betekent dat de Nederlandse rechter acht zal dienen te slaan op de
jurisprudentie van de internationale straftribunalen en het Internationaal Strafhof.
In de memorie van toelichting bij de Wet van 8 december 2011, waarbij het huidige artikel
1, vierde lid, van de Wim werd ingevoerd, wordt toegelicht dat de gelijkstelling van bepaalde commune delicten met internationale misdrijven vereist is ter uitvoering van artikel 25 van het Statuut van Rome:
“Uit het Statuut van Rome volgt dat strafrechtelijke beginselen als de aansprakelijkheid van bevelhebbers (artikel 28), de niet-verjaring (artikel 29) en de immuniteiten (artikel 27) zowel van toepassing zijn op de internationale misdrijven als de daarmee nauw verbonden commune misdrijven. Deze algemene strafrechtelijke beginselen zijn in paragraaf 3 en 4 van de Wim geïmplementeerd. Hierbij is het, mede gelet op het bepaalde in het Statuut van Rome, logischerwijs de bedoeling van de nationale wetgever geweest om voornoemde algemene beginselen ook te laten gelden voor de aanverwante commune misdrijven. Dit is gedaan door in het tweede lid van artikel 2 de desbetreffende commune misdrijven gelijk te stellen met in de Wim omschreven (internationale) misdrijven. Nu de gelijkstelling van de commune misdrijven met de internationale misdrijven in de context van de rechtsmacht (artikel 2 Wim) is geplaatst, kan dit mogelijk tot onduidelijkheid leiden ten aanzien van de toepasselijkheid van de algemene strafrechtelijke beginselen als opgenomen in paragraaf 3 en 4 van de Wim voor deze commune misdrijven. Door in artikel 1 Wim te bepalen – in plaats van in artikel 2 betreffende rechtsmacht – dat deze commune misdrijven voor zover gerelateerd aan een internationaal misdrijf worden gelijkgesteld met een in de Wim omschreven internationaal misdrijf, wordt verduidelijkt dat overal waar in de Wim wordt gesproken van «in deze wet omschreven misdrijven» dit ook betrekking heeft op de genoemde commune misdrijven.”
Artikel 1, vierde lid van de Wim heeft de daar genoemde commune delicten gelijkgesteld
aan de misdrijven die in de Wim zijn opgenomen in de artikelen 3 tot en met 8b. Met deze bepaling is zodoende niet beoogd nieuwe, zelfstandige strafbaarstellingen in te voeren: er
wordt immers gesproken over gelijkstelling, niet over nieuwe strafbaarstellingen. Dat
betekent dat bij de interpretatie van artikel 140 Sr als misdrijf dat is gelijkgesteld aan de
misdrijven in de Wim uitsluitend de interpretatie zoals die door de Nederlandse strafrechter
wordt gegeven in commune zaken leidend is. Indien bij de interpretatie van artikel 140 Sr
met betrekking tot internationale misdrijven acht zou worden geslagen op de internationale
jurisprudentie, dan heeft dit tot gevolg dat het commune delict van deelname aan een
criminele organisatie een andere invulling krijgt met betrekking tot internationale
misdrijven als de rechtsmacht op basis van universele jurisdictie wordt bepaald. Dat
betekent dat artikel 140 Sr verschillend wordt uitgelegd al naar gelang de basis voor
rechtsmacht en of de criminele organisatie betrekking heeft op het plegen van internationale
misdrijven of op het plegen van commune misdrijven. Van een coherente en consistente
uitleg van de voorwaarden voor strafrechtelijke aansprakelijkheid met betrekking tot het
lidmaatschap van een criminele organisatie is dan niet langer sprake.
Anders dan de verdediging begrijpt de rechtbank de Memorie van Toelichting aldus dat de oriëntatie op het internationaal strafrecht ziet op de invulling van de misdrijven waar het oogmerk van artikel 140 Sr op ziet, niet op de invulling van de overige bestanddelen van artikel 140 Sr. De rechtbank zal hierna de ten laste gelegde deelname aan een criminele organisatie beoordelen naar Nederlandse maatstaven.
10.3.1.
Organisatie
Juridisch kader
Met een organisatie in de zin van artikel 140 Sr wordt bedoeld een samenwerkingsverband met een zekere duurzaamheid en structuur tussen de verdachte en tenminste één andere persoon. Niet is vereist dat daarbij komt vast te staan dat men moet hebben samengewerkt met, althans bekend moet zijn geweest met, alle andere personen die deel uitmaken van de organisatie of dat de samenstelling van het samenwerkingsverband steeds dezelfde is. Aanwijzingen voor het bestaan van een dergelijk samenwerkingsverband kunnen bijvoorbeeld zijn: gemeenschappelijke regels, het voeren van overleg, gezamenlijke besluitvorming, een taakverdeling, een bepaalde hiërarchie en/of geledingen.
Naarmate de samenwerking inniger en duurzamer is, zal eerder aan het vereiste van een samenwerkingsverband met een zekere structuur zijn voldaan. Een dergelijk samenwerkingsverband kan toevallig en in de loop der tijd ontstaan omdat men ‘werkenderweg’ ontdekt dat men een gezamenlijk doel heeft waarvan de realisering met duurzame samenwerking gediend is. Zo'n samenwerkingsverband is niet afhankelijk van regels, uitdrukkelijke afspraken of hiërarchische verhoudingen, maar kan wel degelijk duurzaam zijn en aan het werken aan een gemeenschappelijk doel een bepaalde structuur ontlenen.
Is sprake van een organisatie?
De verdachte wordt verweten dat hij in Syrië heeft deelgenomen aan een organisatie, te weten een shabiha groep en/of Liwa al-Quds. De eerste vraag in die in dit kader dan ook voorligt, is of in de tenlastegelegde periode sprake is van een organisatie in de zin van artikel 140 Sr. Uit de feiten en omstandigheden zoals genoemd in hoofdstuk 6 leidt de rechtbank (resumerend) het volgende af.
Blijkens de vastgestelde feiten werden vanaf het begin van de opstand tegen het Syrische regime in 2011 shabiha groepen ingezet om de opstand te onderdrukken. Deze groepen werkten met elkaar samen, maar werden elk door een eigen leider aangestuurd. Door getuigen wordt verklaard over drie groepen die bestonden uit inwoners van de Al-Nayrab en Handarat kampen en die onder leiding stonden van [naam 6] , [naam 2] en [naam 3] . Deze groepen werden door het regime voorzien van wapens en middelen. Verschillende shabiha groepen, waaronder in ieder geval de groepen van [naam 6] , [naam 2] en [naam 3] , zetten hun activiteiten vervolgens voort onder de naam Liwa al-Quds.
De rechtbank heeft in paragraaf 6.4.1.9. overwogen dat de acties die de shabiha groepen uit het Al-Nayrab kamp en het Handarat kamp voor de feitelijke oprichting van Liwa al-Quds uitvoerden, toegeschreven dienen te worden aan Liwa al-Quds. De oprichting van Liwa al-Quds was in feite immers een herstructurering van de shabiha groepen. De personen die lid waren van de shabiha groepen werden met de herstructurering namelijk lid van Liwa al-Quds. Ook speelden vrijwel alle leiders van de shabiha groepen van voor de oprichting van Liwa al-Quds, ook na de oprichting een prominente rol. [naam 3] werd bijvoorbeeld de militaire commandant van Liwa al-Quds en [naam 2] werd het hoofd veiligheidszaken van Liwa al-Quds en was tevens de rechterhand van [naam 1] , de oprichter van Liwa al-Quds. Liwa al-Quds kende verschillende leiders, met [naam 1] aan het hoofd. Verder was Liwa al-Quds opgedeeld in verschillende groepen waarbinnen ook sprake was van hiërarchische verhoudingen. Voor hun deelname kregen de leden van Liwa al-Quds salaris, ook al voor de officiële oprichting van Liwa al-Quds toen deze nog bestond uit shabiha groepen.
De verdachte was aanvankelijk lid van de shabiha groep van [naam 6] , maar na diens overlijden en met de herstructurering van de shabiha groepen tot Liwa al-Quds, werd de verdachte binnen Liwa al-Quds lid van de groep van [naam 3] . De verdachte stond bekend als diens rechterhand en had zodoende een hogere positie dan andere leden binnen die groep. De verdachte heeft tot zijn vertrek uit het Al-Nayrab kamp in 2019 in groepen met verschillende samenstellingen geopereerd als lid van Liwa al-Quds. Door de getuige GT202650 is verklaard dat de verdachte tot zijn vertrek ook een eenheid leidde. Gelet hierop en dat hij in december 2017 in een nieuwsartikel als lid van Liwa al-Quds wordt genoemd, acht de rechtbank bewezen dat de verdachte in ieder geval tot en met 31 december 2017 (het eind van de ten laste gelegde periode) lid was van Liwa al-Quds.
Tussenconclusie: duurzaam en gestructureerd samenwerkingsverband
De rechtbank is van oordeel dat uit het voorgaande volgt dat vanaf najaar 2011 tot en met 31 december 2017 sprake was van een duurzaam en gestructureerd samenwerkingsverband tussen de verdachte en andere leden van de shabiha groepen/Liwa al-Quds en merkt de shabiha groepen/Liwa al-Quds zodoende aan als organisaties zoals bedoeld in artikel 140 Sr.
10.3.2.
Oogmerk plegen van oorlogsmisdrijven en misdrijven tegen de menselijkheid
Voor een bewezenverklaring van artikel 140 Sr is voorts vereist dat de organisatie het oogmerk moet hebben om misdrijven te plegen. Met het oogmerk wordt primair gedoeld op het naaste doel: datgene dat men zich als direct gewild voorstelt. De criminele organisatie behoeft niet een misdadige hoofddoelstelling te hebben, zij kan ook – mede – een legaal doel hebben. Voor een bewezenverklaring van het bestaan van een criminele organisatie moet het naaste doel dus zijn gelegen in het plegen van misdrijven. Voor het bewijs van het oogmerk zal onder meer betekenis kunnen toekomen aan misdrijven die in het kader van de organisatie reeds zijn gepleegd, aan het meer duurzaam of gestructureerde karakter van de samenwerking, zoals daarvan kan blijken uit de onderlinge verdeling van werkzaamheden of onderlinge afstemming van activiteiten van deelnemers binnen de organisatie met het oog op het bereiken van het gemeenschappelijke doel van de organisatie, en, meer algemeen, aan de planmatigheid of stelselmatigheid van de met het oog op dit doel verrichte activiteiten van deelnemers binnen de organisatie.
10.3.2.1. Oogmerk plegen van oorlogsmisdrijven
Ten laste is gelegd dat Liwa al-Quds het oogmerk had op het plegen van de oorlogsmisdrijven als bedoeld in artikel 6 van de Wim, te weten lichamelijke geweldpleging, arbitraire detentie en plundering.
Oorlogsmisdrijf lichamelijke geweldpleging
De rechtbank heeft reeds vastgesteld dat sprake was van een niet-internationaal gewapend conflict in Syrië vanaf juli 2011. Ook heeft de rechtbank in paragraaf 6.4.1. feiten en omstandigheden vastgesteld, waaruit – samengevat – blijkt dat de verschillende veiligheidsdiensten in samenwerking met proxy groeperingen zoals Liwa al-Quds op grote schaal en als onderdeel van hun modus operandi burgers wederrechtelijk van hun vrijheid beroofden, martelden en onder zeer erbarmelijke omstandigheden gevangen hielden, vaak met de dood tot gevolg. Een voorbeeld daarvan is de betrokkenheid van de verdachte en Liwa al-Quds bij de foltering en marteling van [slachtoffer 1] vastgesteld.
Zoals eerder overwogen zijn deze feiten jegens burgers gepleegd met het doel om elke vorm van oppositie tegen het regime tegen te gaan, onderwerping aan het Syrisch regime af te dwingen en met het doel van vergelding. Zodoende vonden de gedragingen naar het oordeel van de rechtbank, en anders dan de verdediging stelt, plaats in de context van het niet-internationaal gewapende conflict en was de verdachte zich bewust van de feitelijke omstandigheden van het gewapend conflict.
De rechtbank is aldus en anders dan de verdediging van oordeel dat genoegzaam is komen vast te staan dat Liwa al-Quds gedurende het conflict, ten tijde van de ten laste gelegde periode, het oogmerk heeft gehad op lichamelijke geweldpleging, strafbaar gesteld als oorlogsmisdrijf in artikel 6, eerste lid, onder a van de Wim.
Oorlogsmisdrijf arbitraire detentie
Naar het oordeel van de rechtbank is niet genoegzaam vast komen te staan dat shabiha groepen/Liwa al-Quds het oogmerk hadden het plegen van arbitraire detentie als oorlogsmisdrijf. Het dossier bevat daarvoor onvoldoende bewijs.
Oorlogsmisdrijf plundering
Voor de delictsomschrijving van plundering in artikel 6, derde lid, onder e van de Wim is aangesloten bij artikel 8, tweede lid, onder e (v) van het Statuut van Rome. Blijkens de Elements of Crimes dient voor de beoordeling van dit misdrijf te worden vastgesteld dat de verdachte bezit heeft toegeëigend voor eigen gebruik met het doel de eigenaar van het bezit van het eigendom te ontdoen zonder toestemming van de eigenaar. De toe-eigening moet ook hebben plaatsgevonden in de context van een niet-internationaal gewapend conflict, waar de verdachte van op de hoogte was. Uit de jurisprudentie volgt dat de toe-eigening van elk eigendom, zowel roerend als onroerend, privé of publiek onder plundering kan vallen.Het ontbreken van toestemming van de eigenaar kan worden afgeleid of aangenomen in specifieke situaties, inclusief door middel van dwang en bedreigingen. Als het niet duidelijk is wie de eigenaar van een eigendom is, volstaat dat de dader zich ervan bewust was dat het eigendom toebehoorde aan iemand anders dan aan hemzelf, en dat elke toe-eigening zonder toestemming van de eigenaar moet worden verondersteld te zijn gebeurd.
De verdediging heeft bepleit dat plundering alleen een oorlogsmisdrijf betreft als de toegeëigende goederen toebehoren aan iemand die gelieerd is aan de wederpartij. De verdediging refereert daarbij aan een overweging van de Pre-Trial Chamber van het Internationaal Strafhof in de zaak
Katangaten aanzien van oorlogsmisdrijven genoemd in artikel 8, tweede lid, onder b (xvi) en (xiii) van het Statuut van Rome.
De rechtbank overweegt dat deze artikelen, anders dan in de onderhavige zaak, zien op oorlogsmisdrijven gepleegd in een internationaal gewapend conflict. Ten aanzien van de invulling van het oorlogsmisdrijf plundering in een niet-internationaal gewapend conflict heeft de Trial Chamber van het Internationaal Strafhof bij uitspraak van 7 maart 2014 in diezelfde zaak overwogen dat niet vereist is dat de toe-eigening moet zien op goederen van personen die behoren tot de tegenstander.
Uit de hiervoor in hoofdstuk 6 weergegeven bewijsmiddelen blijkt dat Liwa al-Quds en haar leiders zich op verschillende wijzen verrijkt hebben door de kansen aan te grijpen die de Syrische oorlogseconomie hen bood. Liwa al-Quds misbruikte haar machtspositie in Aleppo en het Al-Nayrab kamp om bezittingen, vooral woningen van opponenten en vluchtelingen, toe te eigenen.
Aldus is naar het oordeel van de rechtbank genoegzaam vast komen te staan dat Liwa al-Quds het oogmerk had het plegen van plundering, nu zij goederen zonder toestemming van de eigenaren en voor eigen gebruik heeft toegeëigend, en ook dat deze toe-eigening heeft plaatsgevonden in het kader van een niet-internationaal gewapend conflict.
10.3.2.2. Oogmerk plegen van het misdrijf tegen de menselijkheid wederrechtelijke
vrijheidsberoving
Hiervoor, in hoofdstuk 6, is vastgesteld dat Liwa al-Quds sinds 2011 door de LID werd aangestuurd en op grote schaal, in aanzienlijke aantallen en stelselmatig personen die verdacht werden van sympathieën met de oppositie of van deelname aan demonstraties arresteerde en overdroeg aan de LID. De wederrechtelijke vrijheidsberoving van [slachtoffer 1] is daar een onderdeel van geweest en maakte deel uit van de wijdverbreide en stelselmatige aanval op de burgerbevolking.
Aldus is naar het oordeel van de rechtbank genoegzaam vast komen te staan dat Liwa al-Quds het oogmerk had het plegen van het misdrijf tegen de menselijkheid wederrechtelijke vrijheidsberoving.
10.3.3.
Deelneming
Vooropgesteld moet worden dat van deelneming aan een criminele organisatie slechts dan sprake kan zijn, indien de betrokkene behoort tot het samenwerkingsverband en een aandeel heeft in, dan wel ondersteuning biedt aan, gedragingen die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het oogmerk van de organisatie. Voor strafbare deelneming is voldoende dat de betrokkene in zijn algemeenheid weet dat de organisatie tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven. Enig vorm van opzet op de door de organisatie concreet beoogde concrete misdrijven is niet vereist.
Deelname aan Liwa al-Quds door de verdachte
De rechtbank heeft geconcludeerd dat de positie van de verdachte binnen Liwa al-Quds zodanig was dat hij kan worden aangemerkt als leider. De verdachte is bovendien binnen deze groep zelf en in persoon betrokken geweest bij de opslag en/of verkoop van geplunderde goederen en de gewelddadige aanhouding van [slachtoffer 1] , die vervolgens is overgedragen aan de LID. De verdachte wist ook wat het oogmerk was van Liwa al-Quds.
10.3.4.
Conclusie
Gelet op al het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte, als leider, heeft deelgenomen aan een criminele organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van internationale misdrijven, te weten het plegen van lichamelijke geweldpleging en plundering als oorlogsmisdrijven, en ernstige beroving van de lichamelijke vrijheid als misdrijf tegen de menselijkheid
10.3.5.
De bewezenverklaring t.a.v. feit 7
De rechtbank verklaart ten aanzien van de verdachte bewezen dat:
hij in de periode van 1 juli 2011 tot en met 31 december 2017, te Al-Nayrab althans in Syrië, heeft deelgenomen aan organisaties, te weten een shabiha groep uit het Al-Nayrab kamp en de pro-regime militie Liwa al-Quds, waaraan in elk geval hebben deelgenomen verdachte en andere personen, welke organisaties tot oogmerk hebben het plegen van internationale misdrijven, te weten:
- het plegen van lichamelijke geweldpleging als oorlogsmisdrijf en plundering als oorlogsmisdrijf,
in verband met een niet-internationaal gewapend conflict op het grondgebied van Syrië,
en
- ernstige beroving van de lichamelijke vrijheid in strijd met fundamentele regels van
internationaal recht als misdrijf tegen de menselijkheid, als onderdeel van een wijdverbreide en stelselmatige aanval gericht tegen een burgerbevolking,
terwijl hij, verdachte, leider was.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

11.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

12.De strafbaarheid van de verdachte

12.1.
Het standpunt van de officieren van justitie
De officieren van justitie hebben zich op het standpunt gesteld dat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten, zodat de verdachte strafbaar is.
De officieren van justitie hebben zich verder op het standpunt gesteld dat geen sprake is van strijd met het legaliteitsbeginsel ten aanzien van feit 7, meer in het bijzonder of strafvervolging voor de verdachte voorzienbaar was. Of het voor de verdachte voorzienbaar was dat hij voor deelname aan een criminele organisatie zou worden vervolgd, moet getoetst worden aan de hand van objectieve maatstaven, namelijk dat de misdrijven en de deelnemingsvormen in het algemeen voorzienbaar moeten zijn.
12.2.
Het standpunt van de verdediging
Zoals in hoofdstuk 5 aan de orde kwam, is door de verdediging betoogd dat het voor de verdachte niet voorzienbaar was dat hij voor het als feit 7 ten laste gelegde zou kunnen worden vervolgd nu deelname aan een criminele organisatie geen strafbaar feit is in het Syrisch recht en evenmin in het internationaal strafrecht.
De verdediging heeft daarnaast betoogd dat de rechtbank zich bij de beantwoording van de vraag of de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan deelname aan een criminele organisatie, dient te richten naar de jurisprudentie van het Internationaal Strafhof met betrekking tot de interpretatie van artikel 25, derde lid, onder d, van het Statuut van Rome. Volgens de verdediging wordt naar internationaal strafrecht – vergeleken met Nederlandse maatstaven – hogere eisen gesteld aan deelname aan een criminele organisatie. Hiervoor dient immers te worden bewezen dat de internationale misdrijven waarop het oogmerk ziet daadwerkelijk zijn begaan, en niet slechts dat de organisatie het oogmerk heeft tot het plegen van internationale misdrijven. Verder is vereist dat de verdachte wetenschap had van de specifieke misdrijven waarop het oogmerk van de organisatie ziet en is de enkele wetenschap bij de verdachte van het criminele oogmerk onvoldoende. Ten slotte is ten aanzien van de rol van de verdachte vereist dat hij een significante bijdrage heeft geleverd aan deze specifieke misdrijven. De verdediging heeft bepleit dat aan deze drie eisen niet wordt voldaan, zodat het voor de verdachte niet voorzienbaar was dat hij daarvoor – naar de eisen voor deelname aan een criminele organisatie naar het Nederlands recht – zou worden vervolgd.
12.3.
Het oordeel van de rechtbank
Het strafrechtelijk legaliteitsbeginsel, zoals onder meer neergelegd in artikel 1 eerste lid Sr, omvat onder meer de eis dat voorzienbaar moet zijn welk gedrag de wetgever strafbaar heeft gesteld. Hieruit volgt dat strafbaarstellingen duidelijk moeten omschrijven welk gedrag onder welke omstandigheden strafbaar is. De eis van voorzienbaarheid is ook te vinden in de jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM), waar het de interpretatie van artikel 7 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) betreft. In dat artikel is bepaald dat geen veroordeling kan volgen indien het handelen (of nalaten) van de verdachte geen strafbaar feit naar nationaal of internationaal recht uitmaakte ten tijde van het handelen (of nalaten) van de verdachte.
De rechtbank stelt allereerst vast dat de strafbaarstelling van artikel 140 Sr jo artikel 1, vierde lid, van de Wim berust op een wet in formele zin. Daarmee is voldaan aan de eveneens in het legaliteitsbeginsel besloten norm van toegankelijkheid van wettelijke strafbepalingen.
De vraag is of de verdachte ten tijde van het plegen van de feiten redelijkerwijs kon voorzien dat zijn handelen strafbaar was. De rechtbank is van oordeel dat dit het geval is en overweegt daartoe als volgt.
De verdachte heeft deelgenomen aan de organisatie Liwa al-Quds. Deze organisatie had tot oogmerk het plegen van internationale misdrijven, meer in het bijzonder de internationale misdrijven die zijn opgenomen onder feit 7. Het staat niet ter discussie dat dergelijke misdrijven ten tijde van het plegen daarvan strafbaar waren en dat ook voorzienbaar was dat dergelijk handelen een strafbaar feit oplevert. De verdachte heeft, door zijn deelname aan Liwa al-Quds en in de wetenschap van de misdrijven die door deze organisatie zijn beraamd en gepleegd, ook kunnen voorzien dat dit handelen in groepsverband
als zodanigstrafrechtelijke aansprakelijkheid met zich brengt. Niet vereist is dat de verdachte in detail heeft kunnen voorzien op welke wijze groepsaansprakelijkheid voor het plegen van internationale misdrijven is omschreven in de strafbepaling van artikel 140 Sr. Dat deelname aan een criminele organisatie naar Syrisch strafrecht – zoals betoogd – geen zelfstandig strafbaar feit oplevert, waarmee het voor de verdachte niet voorzienbaar was dat hij strafbaar handelde, doet daar niet aan af. Daarbij is voorts van belang dat strafrechtelijke aansprakelijkheid voor gedragingen die zijn begaan met één of meer anderen, of in (georganiseerd) groepsverband, in tal van rechtsstelsels voorkomt. De strafbaarstelling en precieze afbakening van dergelijke strafrechtelijke aansprakelijkheid verschilt weliswaar per nationaal rechtsstelsel, maar dat maakt niet dat de verdachte met succes een beroep op schending van het legaliteitsbeginsel kan doen. Het verweer wordt verworpen.
Ten overvloede overweegt de rechtbank nog als volgt. Voor zover de verdediging heeft betoogd dat de vervolging voor de verdachte niet voorzienbaar was omdat niet aan de hogere eisen van het internationaal strafrecht wordt voldaan (wat daar verder ook van zij), wordt ook dat verweer verworpen. Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit hoofdstuk 10 dat de internationale misdrijven waarop het oogmerk ziet, daadwerkelijk zijn gepleegd. Ten aanzien van feit 7 komt ten aanzien van het oogmerk immers mede betekenis toe aan misdrijven die in het kader van de organisatie al zijn gepleegd. Ook volgt uit hoofdstuk 10 dat de misdrijven waarop het oogmerk van Liwa al-Quds ziet, zijn gepleegd door het duurzame en gestructureerde samenwerkingsverband waarvan de verdachte deel uitmaakte. Dat de verdachte wetenschap had van de specifieke misdrijven die door dit samenwerkingsverband werden gepleegd, blijkt zodoende ook daaruit.

13.De strafoplegging

13.1.
De vordering van de officieren van justitie
De officieren van justitie hebben gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zeventien jaren, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht.
13.2.
Het standpunt van de verdediging
Door de verdediging is gesteld dat de strafeis van de officieren van justitie niet in verhouding staat tot het verwijt dat hem gemaakt wordt. Hiertoe wordt verwezen naar de Duitse strafzaak
Koblenztegen Eyad A. aan wie een gevangenisstraf van 4,5 jaar is opgelegd. Volgens de verdediging werd Eyad A. een groter verwijt gemaakt dan de verdachte in onderhavige strafzaak.
Onder verwijzing naar de Nederlandse strafzaak
Blackwellis door de verdediging voorts verzocht rekening te houden met de omstandigheid dat de verdachte het conflict in Syrië niet heeft opgezocht en zich daar ook niet aan kon onttrekken, Daarnaast wijst de verdediging op de reële mogelijkheid dat de verdachte na veroordeling zijn verblijfsrecht in Nederland zal verliezen en daardoor niet zal kunnen deelnemen aan een penitentiair programma en zodoende geen gebruik zal kunnen maken van de voorwaardelijke invrijheidsstelling.
Ten slotte is door de verdediging verzocht rekening te houden met de gevolgen die de onderhavige strafzaak heeft op zijn gezin.
13.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft ten laste van de verdachte bewezen verklaard dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan marteling en wederrechtelijke vrijheidsberoving (beide als misdrijven tegen de menselijkheid), foltering en aan deelname (als leider) aan een criminele organisatie die tot oogmerk heeft het plegen misdrijven tegen de menselijkheid en oorlogsmisdrijven.
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en is gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Handelen van verdachte
De verdachte heeft langdurig deelgenomen aan de organisatie Liwa al-Quds en was een hooggeplaatst lid binnen deze organisatie. De verdachte heeft actief bijgedragen aan het verwezenlijken van het oogmerk van deze organisatie, namelijk het plegen van oorlogsmisdrijven en misdrijven tegen de menselijkheid. Liwa al-Quds nam deel aan het conflict in Syrië aan de kant van het Syrische regime en droeg daarmee bij aan de voortdurende staatsagressie en repressie in Syrië jegens de burgerbevolking. Kennis van de wrede reputatie van de Syrische inlichtingen- en veiligheidsdiensten, de LID in het bijzonder, was wijdverbreid, zoals blijkt uit de aangehaalde getuigenverklaringen. Detentie in een gevangenis van de LID betekende dat men werd blootgesteld aan systematisch en zwaar geweld, waarbij velen dat met de dood hebben moeten bekopen. De detentieomstandigheden waren onmenselijk en zullen hebben bijgedragen aan het lichamelijk lijden en de gevoelens van angst van de gedetineerden. Voor gedetineerden en hun naasten was het verder volstrekt onduidelijk of, en wanneer, men vrij zou komen. Met deze organisatie werkte Liwa al-Quds werkte nauw samen zoals hierboven al uiteen is gezet.
Het is op zichzelf juist dat de verdachte het conflict in Syrië niet heeft opgezocht maar in de wijze waarop hij daaraan heeft deelgenomen heeft hij wel degelijk een eigen keuze gemaakt, die, naar het zich laat aanzien, met name gebaseerd was op eigen profijt en gewin. Uit dossier blijkt dat er genoeg bewoners in het kamp waren die een andere keuze hebben gemaakt.
De verdachte heeft als lid van Liwa al-Quds samen met anderen [slachtoffer 1] van zijn vrijheid beroofd ten behoeve van de veiligheidsdiensten van het Syrische regime. De verdachte was voorafgaand aan deze gebeurtenissen op de hoogte van het brute geweld en het onrechtmatig handelen van de Syrische veiligheidsdiensten jegens burgers en heeft desondanks ten dienste van de veiligheidsdiensten [slachtoffer 1] van zijn vrijheid beroofd en overgedragen aan de LID en hem daarmee onmiskenbaar blootgesteld aan groot lichamelijk en geestelijk leed. Voor [slachtoffer 1] en zijn naasten was zijn lot vanaf het moment van aanhouding ongewis. Nadat [slachtoffer 1] aan de Syrische veiligheidsdienst werd overgeleverd is hij vervolgens gefolterd en gemarteld. Na de twintig dagen die [slachtoffer 1] heeft vastgezeten, heeft hij zeven dagen in coma gelegen op de intensive care afdeling en zijn twee tenen geamputeerd.
Naast hetgeen de rechtbank heeft gelezen in de uitgebreide verklaringen die [slachtoffer 1] heeft afgelegd – waarin hij gedetailleerd heeft verteld wat hem is aangedaan – heeft de raadsvrouw van [slachtoffer 1] namens hem nog naar voren gebracht dat de feiten een diepe impact op hem hebben gehad. De rechtbank is van oordeel dat de feiten waarvan [slachtoffer 1] het slachtoffer is geworden, zeer ernstig zijn en grote gevolgen, zowel lichamelijk als geestelijk, hebben gehad voor [slachtoffer 1] . Des te ernstiger is het dat de feiten waarvan [slachtoffer 1] slachtoffer is geworden passen in een voor de verdachte bekend systeem van staatsrepressie, waarbij vele onschuldige burgers zijn gemarteld of vermoord.
Ernst van de feiten
Foltering en misdrijven tegen de menselijkheid behoren tot de ernstigste internationale misdrijven en vervullen de gehele internationale gemeenschap met zorg. Het verbod op foltering en marteling is dwingend recht, een regel die als zo fundamenteel voor de internationale rechtsorde wordt beschouwd, dat afwijking van deze regel niet toelaatbaar is.
De misdrijven zoals bewezenverklaard wekken op grote schaal internationale verontwaardiging en verontrusting. De rol van Liwa al-Quds en de verdachte in de grootschalige en grove geweldpleging jegens burgers rekent de rechtbank de verdachte zwaar aan.
De buitengewone ernst van deze feiten is in de voorliggende zaak voorts gelegen in het feit dat deze tezamen met de Syrische LID en ter uitvoering van het beleid van het Syrische regime gepleegd zijn. De wijdverbreide en stelselmatige repressie is zo afkomstig van diezelfde overheid van wie burgers ten tijde van conflict juist bescherming mochten verlangen en waarbij slachtoffers van ernstige misdrijven juist zouden moeten kunnen rekenen op de bescherming van de staat. Dit veroorzaakt naast de pijn en leed bij het slachtoffer en zijn naasten ook grote gevoelens van onmacht.
Andere (Nederlandse of buitenlandse) strafzaken betreffende internationale misdrijven bieden slechts beperkt houvast voor het bepalen van de hoogte van de straf, omdat dergelijke zaken veelal zeer zaaksspecifiek zijn en zich niet eenvoudig laten vergelijken. Wel is het zo dat de in deze zaak bewezenverklaarde misdrijven op zichzelf genomen al een langdurige onvoorwaardelijke gevangenisstraf rechtvaardigen.
Bij het bepalen van de hoogte van de op te leggen straf neemt de rechtbank in aanmerking dat sprake is van eendaadse samenloop ten aanzien van de marteling en foltering van [slachtoffer 1] .
Persoon van de verdachte
De verdachte heeft geen strafblad in Nederland.
De verdachte heeft zich gedurende het onderzoek door de politie en de behandeling ter zitting grotendeels op zijn zwijgrecht beroepen. Hierdoor is maar beperkt inzicht verkregen in de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Uit het dossier volgt dat de verdachte in oktober 2020 asiel heeft aangevraagd in Nederland en, voordat hij op 24 mei 2022 werd aangehouden, samenwoonde met zijn vrouw en twee kinderen in het zuiden van het land. Uit hetgeen de raadslieden van de verdachte naar voren hebben gebracht blijkt dat de vrouw van de verdachte kenbaar heeft gemaakt te willen scheiden. Hierdoor heeft de verdachte geen contact meer met zijn kinderen, wat hem zwaar valt.
Het dossier bevat geen (reclasserings)rapportages over de persoon van de verdachte, zodat de rechtbank ook niet via die weg meer inzicht heeft kunnen krijgen in de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.
De op te leggen straf
Gelet op vorenstaande acht de rechtbank oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van twaalf jaren passend en geboden. De tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht zal hiervan worden afgetrokken.

14.De vordering van de benadeelde partij/de schadevergoedingsmaatregel

De benadeelde partij vordert schadevergoeding tot een bedrag van € 40.000,00. Dit bedrag bestaat uit € 10.000,00 immateriële schade wegens de ondergane wederrechtelijke vrijheidsberoving (feit 1) en € 30.000,00 immateriële schade wegens de ondergane foltering en marteling (feiten 2 en 3). De benadeelde partij heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering naar Syrisch recht niet verjaard is en dat er een causaal verband bestaat tussen de handelingen van de verdachte en de schade die de benadeelde partij heeft geleden. Voorts heeft de benadeelde partij gewezen op vergelijkbare zaken waarin schadevergoedingen zijn toegekend. Ter verdere onderbouwing van de vordering heeft de benadeelde partij een deskundigenbericht overgelegd van de Syrische rechter A. Majni. In dit deskundigenbericht wordt het juridisch kader uiteengezet met betrekking tot schadevergoeding op grond van een onrechtmatige daad naar Syrisch burgerlijk recht. Hieronder, bij het oordeel van de rechtbank, zal de rechtbank nader ingaan op onderdelen van dit deskundigenbericht.
14.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officieren van justitie concluderen tot gehele toewijzing van de vordering, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
14.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard dient te worden in zijn vordering. Primair heeft de verdediging zich op dat standpunt gesteld omdat de verdachte van de drie feiten die ten grondslag liggen aan de vordering, moet worden vrijgesproken. Subsidiair heeft de verdediging zich op dat standpunt gesteld omdat de behandeling van deze vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Niet is duidelijk op welke delen van de vordering Nederlands recht dan wel Syrisch recht toegepast dient te worden. Er is te weinig bekend over het Syrisch burgerlijk recht om vast te kunnen stellen dat de verdachte naar dat recht aansprakelijk is. Hierbij is ook van belang dat de verdachte volgens de verdediging geen onmisbare rol heeft gespeeld bij de aanhouding en vervolgens de marteling en foltering van [slachtoffer 1] . Daarnaast is onduidelijk of de vordering naar Syrisch recht reeds verjaard is.
Verder is door de verdediging gesteld dat de door de benadeelde partij aangehaalde zaken niet vergelijkbaar zijn met onderhavige zaak. Ten slotte is door de verdediging betoogd dat de hoogte van de vordering niet in verhouding staat tot de rol die de verdachte heeft gehad bij de aan de vordering ten grondslag liggende strafbare feiten.
14.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank dient ambtshalve de vraag te beantwoorden naar welk recht de vordering van de benadeelde partij beoordeeld dient te worden. Die vraag dient te worden beantwoord aan de hand van de regels uit de zogeheten Rome II-verordening. De vordering betreft immers een niet-contractuele vordering in de betekenis van artikel 1 van de Rome II-verordening. Deze verordening heeft op grond van artikel 3 een universeel formeel toepassingsgebied. Dit betekent dat deze verordening van toepassing is op zaken die aan de Nederlandse rechter worden voorgelegd, ook indien het recht van een niet-lidstaat door de toepassing van de regels van de Rome II-verordening wordt aangewezen. De Rome II-verordening is tenslotte van toepassing op schadeveroorzakende gebeurtenissen die zich hebben voorgedaan vanaf 11 januari 2009.
Ingevolge artikel 4, eerste lid van de Rome II-verordening is bij de beoordeling van een gestelde onrechtmatige daad het recht van het land waar de schade zich voordoet van toepassing. Dit leidt tot de conclusie dat bij de beoordeling van de vordering van de benadeelde partij het Syrische recht van toepassing is. De schadeveroorzakende gebeurtenissen waar de benadeelde partij haar vordering op heeft gestoeld hebben zich immers voorgedaan in Syrië. De toepasselijkheid van het Syrische recht heeft gedurende de behandeling van de zaak ter zitting niet ter discussie gestaan.
Uit artikel 15 van de Rome II-verordening volgt dat de regels met betrekking tot verjaring beoordeeld dienen te worden naar Syrisch burgerlijk recht. Hieronder wordt tevens begrepen de aanvang, de stuiting en de schorsing van de verjaringstermijn. Ook volgt uit artikel 15 van de Rome II-verordening dat voor de beoordeling van de vordering tot schadevergoeding van belang is wat, naar in deze zaak Syrisch burgerlijk recht, de grond en omvang van de aansprakelijkheid is, waaronder is begrepen de vraag wie voor welke handeling aansprakelijk gesteld kan worden. Ook dient naar Syrisch burgerlijk recht vastgesteld te worden wat de aard en omvang van de schade is.
De verjaring
Uit het namens de benadeelde partij ingebrachte deskundigenbericht volgt dat naar Syrisch recht de vraag of een vordering tot schadevergoeding die verband houdt met een strafbaar feit verjaard is, afhankelijk is van de vraag of de daarmee samenhangende strafzaak verjaard is. Indien de vordering betrekking heeft op een strafbaar feit (“delict”) en indien de strafzaak niet is komen te ‘vervallen’, dan komt het recht tot schadevergoeding alleen te vervallen indien de strafzaak vervalt. De benadeelde partij heeft betoogd dat de vordering naar Syrisch recht niet verjaard is, omdat daarvoor een verjaringstermijn van tien jaar geldt. Subsidiair heeft de benadeelde partij betoogd dat indien de vordering naar Syrisch recht wel zou zijn verjaard, toepassing moet worden gegeven aan artikel 16 van de Rome II-verordening en zodoende voorrang te verlenen aan de verlengde verjaringstermijn zoals bedoeld in artikel 3:310, vierde lid, van het Burgerlijk.
De verdediging heeft – kort samengevat – betoogd dat de vraag naar verjaring naar Syrisch recht complex is en zich niet leent voor beantwoording binnen het kader van dit strafproces.
De causaliteit
De benadeelde partij heeft gewezen op bepalingen met betrekking tot hoofdelijke aansprakelijkheid en causaliteit. Het Syrische recht kent de zogeheten theorie van gelijkwaardigheid van oorzaken. Artikel 203 van het Syrisch Burgerlijk Wetboek bepaalt in dat verband:
‘1. Het causaal verband tussen een handelen of nalaten enerzijds en het strafbare gevolg anderzijds wordt niet te niet gedaan door een samenloop van andere, eerdere, gelijktijdige of latere oorzaken, ongeacht of de pleger deze niet kende en ongeacht of deze onafhankelijk waren van zijn handelen.
2. Het ligt anders wanneer de latere oorzaak op zichzelf genomen voldoende is om het strafbare gevolg te weeg te brengen. In dat geval is de pleger alleen strafbaar voor het feit dat hij zelf gepleegd heeft.’
Uit de toelichting bij dit artikel volgt dat het tweede lid een uitzondering bevat op de genoemde theorie van gelijkwaardigheid van oorzaken. Indien er sprake is van een tussenkomende oorzaak tussen een handeling en het gevolg waardoor het causaal verband wordt verbroken, dan geldt de theorie van de passende oorzaak.
De rechtbank heeft bewezenverklaard dat de verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan het medeplegen van het misdrijf tegen de menselijkheid wederrechtelijke vrijheidsberoving van [slachtoffer 1] , de medeplichtigheid aan de foltering van die [slachtoffer 1] en de medeplichtigheid aan het misdrijf tegen de menselijkheid marteling van die [slachtoffer 1] .
De verdediging heeft bepleit dat de vraag naar het causale verband tussen de handelingen van de verdachte en de gestelde schade geen eenvoudige is. Zij heeft daartoe ook verwezen naar de bovengenoemde causaliteitstheorie en de toelichting die daarop is gegeven door de raadsvrouw van de benadeelde partij.
De rechtbank is van oordeel dat gelet op het geschetste juridisch kader en hetgeen over de vordering ter terechtzitting door partijen naar voren is gebracht, de precieze inhoud en omvang van de op de vordering betrekking hebbende delen van het Syrisch burgerlijk recht op dit moment onvoldoende duidelijk zijn om de vordering te kunnen beoordelen. De beoordeling van de vraag of de vordering naar Syrisch recht verjaard is, laat zich op basis van de thans voorliggende stukken en het onderzoek ter zitting niet beantwoorden. Onduidelijk is of de vordering naar Syrisch recht reeds was verjaard voordat de onderhavige strafzaak aanhangig gemaakt werd. Tevens is niet duidelijk of naar Syrisch recht met ‘strafzaak’ ook bedoeld wordt een strafzaak die voor een buitenlandse rechter aanhangig wordt gemaakt. De beantwoording van deze vragen is van belang om vast te kunnen stellen of de vordering van de benadeelde partij al dan niet verjaard is.
Voor de vraag naar het causale verband geldt dat op basis van de voorliggende stukken en hetgeen partijen hierover naar voren hebben gebracht, thans niet voldoende duidelijk is of, en zo ja hoe en in welke mate, de gedragingen van de verdachte naar Syrisch recht in causaal verband staan tot de gestelde schade. Daarbij is onder meer van belang dat het de rechtbank thans onvoldoende duidelijk is hoe de zogenoemde theorie van de passende oorzaak zich verhoudt tot de bewezenverklaarde gedragingen van de verdachte als medepleger, resp. medeplichtige.
Een nader onderzoek naar de bovengenoemde vragen zou betekenen dat, gelet op artikel 361 Sv, het onderzoek ter terechtzitting moet worden heropend teneinde de rechtbank in staat te stellen nader onderzoek te (laten) doen naar deze vragen. Dit zou echter een onevenredige belasting opleveren voor de strafzaak. Dat betekent dat de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaart in haar vordering en dat zij deze vordering bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.

15.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen:
- 47, 48, 55, 57 en 140 van het Wetboek van Strafrecht;
- 4 en 8 van de Wet internationale misdrijven.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

16.De beslissing

De rechtbank:
verklaart de dagvaarding partieel nietig, zoals hierboven onder 3 is uiteengezet;
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 4, 5 en 6 ten laste gelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de onder 1, 2, 3 en 7 ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven onder 7.4.2. en 8.1.1. en 10.3.5. bewezen is verklaard en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 1 (primair):
medeplegen van het misdrijf tegen de menselijkheid wederrechtelijke vrijheidsberoving;
ten aanzien van feit 2 en 3:
eendaadse samenloop van
medeplegen van medeplichtigheid aan het misdrijf foltering
en
medeplegen van medeplichtigheid aan het misdrijf tegen de menselijkheid marteling;
ten aanzien van feit 7:
deelname aan een criminele organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van oorlogsmisdrijven en misdrijven tegen de menselijkheid, terwijl hij, verdachte, leider daarvan was;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van
TWAALF (12) JAREN;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in haar vordering.
Dit vonnis is gewezen door
mr. E.A.G.M. van Rens, voorzitter,
mr. J. Snoeijer, rechter,
mr. K.C.J. Vriend, rechter,
in tegenwoordigheid van mrs. F. Kok en M.C. Witte-de Vries, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 22 januari 2024.

Voetnoten

1.Een geschrift, te weten ‘The Code of Conduct FSA’ van de Geneva Call Database
2.Een geschrift, te weten een nieuwsartikel van France24, ‘‘Free Syrian Army’ poses growing threat to Assad’, gepubliceerd op 14 oktober 2011, geraadpleegd via
3.Een geschrift, te weten Rapport I, p. 272.
4.Een geschrift, te weten een rapport van Report of the independent International Commission of Inquiry on the Syrian Arab Republic van de Verenigde Naties, 22 november 2011, nr. A/HRC/S-17/2/Add, geraadpleegd via:
5.Een geschrift, te weten een rapport van Report of the independent International Commission of Inquiry on the Syrian Arab Republic van de Verenigde Naties, 22 februari 2012, nr. A/HRC/19/69, geraadpleegd via:
6.Een geschrift, te weten een Report of the Independent International Commission of Inquiry on the Syrian Arab Republic van de Verenigde Naties, 22 februari 2012, nr. A/HRC/19/69, geraadpleegd via:
7.Een geschrift, te weten een Report of the Independent International Commission of Inquiry on the Syrian Arab Republic van de Verenigde Naties, 15 augustus 2019, nr. A/HRC/42/51, geraadpleegd via:
8.Een geschrift, te weten Rapport I, p. 275-276.
9.Een geschrift, te weten Rapport I, p. 273.
10.Een geschrift, te weten Rapport I, p. 275.
11.Een geschrift, te weten Rapport I, p. 287-290.
12.Een geschrift, te weten Rapport I, p. 294-295.
13.Een geschrift, te weten Rapport I, p. 282.
14.Een geschrift, te weten Rapport II, p. 7.
15.Een geschrift, te weten Rapport II, p. 7.
16.Een geschrift, te weten Rapport II. p. 15.
17.Een geschrift, te weten Rapport II, p. 7, 9, 10, 11, 13.
18.Een geschrift, te weten Rapport II, p. 7, 8.
19.Een geschrift, te weten Rapport II, p. 11.
20.Een geschrift, te weten Rapport II, p. 25.
21.Een geschrift, te weten Rapport II, p. 27.
22.Een geschrift, te weten Rapport I, p. 291.
23.Proces-verbaal van verhoor van getuige GT089175 opgemaakt en ondertekend door de rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank en de griffier, p. 6.
24.Een geschrift, te weten Rapport I, p. 283.
25.Een geschrift, te weten Rapport I, p. 284.
26.Een geschrift, te weten Rapport I, p. 296.
27.Proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 16 januari 2023, p. 859.
28.Een geschrift, te weten Rapport I, p. 299.
29.Proces-verbaal van verhoor van getuige GT202650 opgemaakt en ondertekend door de rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank en de griffier, p. 5.
30.Een geschrift, te weten Rapport I, p 276; Proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 17 januari 2023, p. 862-864.
31.Een geschrift, te weten Rapport I, p. 297-298.
32.Een geschrift, te weten Rapport I, p. 277.
33.Een geschrift, te weten Rapport I, p. 299.
34.Een geschrift, te weten Rapport I, p. 276, p. 282 en p. 299.
35.Een geschrift, te weten Rapport II, p. 14.
36.Een geschrift, te weten Rapport I, p. 304.
37.Proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 1] opgemaakt en ondertekend door de rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank en de griffier, p. 8-9.
38.Een geschrift, te weten Rapport I, p. 305; Proces-verbaal van verhoor van getuige GT202650 opgemaakt en ondertekend door de rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank en de griffier, p. 47.
39.Een geschrift, te weten Rapport I, p. 306.
40.Proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 1] opgemaakt en ondertekend door de rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank en de griffier, p. 8.
41.Proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 1] opgemaakt en ondertekend door de rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank en de griffier, p. 9.
42.Proces-verbaal van verhoor van getuige, opgemaakt op 29 april 2021, p. 104.
43.Proces-verbaal van verhoor van getuige, opgemaakt op 29 april 2021, p. 115.
44.Proces-verbaal van verhoor van getuige GT202650 opgemaakt en ondertekend door de rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank en de griffier, p. 61.
45.Proces-verbaal van verhoor van getuige GT202650 opgemaakt en ondertekend door de rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank en de griffier, p. 19.
46.Proces-verbaal van verhoor van getuige GT202650 opgemaakt en ondertekend door de rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank en de griffier, p. 47.
47.Een geschrift, te weten Rapport II, p. 16.
48.Een geschrift, te weten Rapport II, p. 17.
49.Een geschrift, te weten Rapport II, p. 18.
50.Een geschrift, te weten Rapport II, p. 19.
51.Een geschrift, te weten Rapport II, p. 20.
52.Een geschrift, te weten Rapport II, p. 32-33.
53.Een geschrift, te weten Rapport II, p. 33.
54.Proces-verbaal van verhoor van getuige [slachtoffer 1] opgemaakt en ondertekend door de rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank en de griffier, p. 28.
55.Proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 1] opgemaakt en ondertekend door de rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank en de griffier, p. 9.
56.Proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 2] opgemaakt en ondertekend door de rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank en de griffier, p. 20.
57.Proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 3] opgemaakt en ondertekend door de rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank en de griffier, p. 13.
58.Proces-verbaal van verhoor van getuige GT202650 opgemaakt en ondertekend door de rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank en de griffier, p. 13.
59.Proces-verbaal van verhoor van getuige GT089175 opgemaakt en ondertekend door de rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank en de griffier, p. 6-7.
60.Een geschrift, te weten Rapport I, p. 328-329.
61.Een geschrift, te weten Rapport I, p. 271-272.
62.Proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 11 april 2023, p. 1028.
63.Proces-verbaal van verhoor van getuige [slachtoffer 1] , opgemaakt op 29 april 2021, p. 127.
64.Proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 1] opgemaakt en ondertekend door de rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank en de griffier, p. 10.
65.Proces-verbaal van verhoor van getuige GT202650 opgemaakt en ondertekend door de rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank en de griffier, p. 18 – 19.
66.Verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 12 augustus 2022.
67.Proces-verbaal van de terechtzitting van 30 november 2023.
68.Proces-verbaal van verhoor van getuige [slachtoffer 1] opgemaakt en ondertekend door de rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank en de griffier, p. 8; Proces-verbaal van verhoor van getuige GT089175 opgemaakt en ondertekend door de rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank en de griffier, p. 5.
69.Proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 1] , opgemaakt op 19 juli 2022, p. 502-503.
70.Proces-verbaal van verhoor van getuige GT202650 opgemaakt en ondertekend door de rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank en de griffier, p. 6.
71.Proces-verbaal van verhoor van getuige [slachtoffer 1] , opgemaakt op 29 april 2021, p. 105, 108.
72.Proces-verbaal van verhoor van getuige GT089175 opgemaakt en ondertekend door de rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank en de griffier, p. 5.
73.Proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 3] opgemaakt en ondertekend door de rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank en de griffier, p. 7.
74.Proces-verbaal van verhoor van getuige [slachtoffer 1] opgemaakt en ondertekend door de rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank en de griffier, p. 8.
75.Proces-verbaal van verhoor van getuige GT089175 opgemaakt en ondertekend door de rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank en de griffier, p. 5.
76.Proces-verbaal van verhoor van getuige GT202650 opgemaakt en ondertekend door de rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank en de griffier, p. 7-8.
77.Proces-verbaal van verhoor van getuige GT202650 opgemaakt en ondertekend door de rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank en de griffier, p. 14.
78.Proces-verbaal van verhoor van getuige GT202650 opgemaakt en ondertekend door de rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank en de griffier, p. 11.
79.Proces-verbaal van verhoor van getuige GT202650 opgemaakt en ondertekend door de rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank en de griffier, p. 18-19.
80.Proces-verbaal van verhoor van getuige GT202650 opgemaakt en ondertekend door de rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank en de griffier, p. 6.
81.Proces-verbaal van verhoor van getuige GT089175 opgemaakt en ondertekend door de rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank en de griffier, p. 8.
82.Proces-verbaal van verhoor van getuige GT089175 opgemaakt en ondertekend door de rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank en de griffier, p. 11.
83.Proces-verbaal van verhoor van getuige GT089175 opgemaakt en ondertekend door de rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank en de griffier, p. 8, 11, 13.
84.Proces-verbaal van verhoor van getuige GT202650 opgemaakt en ondertekend door de rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank en de griffier, p. 12.
85.Proces-verbaal van verhoor van getuige GT202650 opgemaakt en ondertekend door de rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank en de griffier, p. 6-7.
86.Proces-verbaal van verhoor van getuige GT202650 opgemaakt en ondertekend door de rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank en de griffier, p. 41.
87.Proces-verbaal van verhoor van getuige GT089175 opgemaakt en ondertekend door de rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank en de griffier, p. 5, 8.
88.Proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 25 april 2022, p. 35.
89.Proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 25 april 2022, p. 58.
90.Proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 25 april 2022, p. 52.
91.Proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 25 april 2022, p. 63.
92.Proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 25 april 2022, p. 37-39.
93.Proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 11 april 2023, p. 1012.
94.Proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 11 april 2023, p. 1016-1017.
95.Proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 11 april 2023, p. 1021.
96.Proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 11 april 2023, p. 1014.
97.Proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 16 januari 2023, p. 866-867; Proces-verbaal van verhoor van verdachte, opgemaakt op 29 september 2022, p. 683-684.
98.Proces-verbaal van verhoor van getuige [slachtoffer 1] , opgemaakt op 28 april 2021, p. 93.
99.Proces-verbaal van verhoor van getuige [slachtoffer 1] , opgemaakt op 28 april 2021, p. 95, 115 (‘prominent’); Proces-verbaal van verhoor van getuige [slachtoffer 1] , opgemaakt op 19 juli 2022, p. 476 (‘neutraliteit’).
100.Proces-verbaal van verhoor van getuige [slachtoffer 1] , opgemaakt op 28 april 2021, p. 115; Proces-verbaal van verhoor van getuige [slachtoffer 1] , opgemaakt op 19 juli 2022, p. 478.
101.Proces-verbaal van verhoor van getuige [slachtoffer 1] , opgemaakt op 19 juli 2022, p. 492, gelezen in combinatie met het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 18 oktober 2022, p. 757.
102.Proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 1] , opgemaakt op 29 april 2021, p. 147.
103.Proces-verbaal van verhoor van getuige [slachtoffer 1] , opgemaakt op 28 april 2021, p. 109; Proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 1] , opgemaakt op 29 april 2021, p. 147 (6 personen).
104.Proces-verbaal van verhoor van getuige [slachtoffer 1] , opgemaakt op 28 april 2021, p. 113.
105.Proces-verbaal van verhoor van getuige [slachtoffer 1] , opgemaakt op 28 april 2021, p. 109, 110; Proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 1] , opgemaakt op 29 april 2021, p. 148.
106.Proces-verbaal van verhoor van getuige [slachtoffer 1] , opgemaakt op 28 april 2021, p. 112; Proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 1] , opgemaakt op 29 april 2021, p. 149.
107.Proces-verbaal van verhoor van getuige [slachtoffer 1] , opgemaakt op 28 april 2021, p. 110; Proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 1] , opgemaakt op 29 april 2021, p. 151.
108.Proces-verbaal van verhoor van getuige [slachtoffer 1] , opgemaakt op 28 april 2021, p. 114.
109.Proces-verbaal van verhoor van getuige [slachtoffer 1] , opgemaakt op 28 april 2021, p. 109.
110.Proces-verbaal van verhoor van getuige [slachtoffer 1] , opgemaakt op 28 april 2021, p. 109; Proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 1] , opgemaakt op 29 april 2021, p. 151.
111.Proces-verbaal van verhoor van getuige [slachtoffer 1] , opgemaakt op 28 april 2021, p. 109, 116; Proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 1] , opgemaakt op 29 april 2021, p. 151.
112.Proces-verbaal van verhoor van getuige [slachtoffer 1] , opgemaakt op 28 april 2021, p. 109.
113.Proces-verbaal van verhoor van getuige [slachtoffer 1] , op 12 januari 2023 opgemaakt en ondertekend door de rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank en de griffier, p. 10.
114.Proces-verbaal van verhoor van getuige [slachtoffer 1] , opgemaakt op 28 april 2021, p. 114.
115.Proces-verbaal van verhoor van getuige [slachtoffer 1] , op 12 januari 2023 opgemaakt en ondertekend door de rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank en de griffier, p. 11 en bijlage bij RC verhoor p. 32.
116.Proces-verbaal van verhoor van getuige [slachtoffer 1] , opgemaakt op 28 april 2021, p. 112
117.Proces-verbaal van verhoor van getuige [slachtoffer 1] , op 12 januari 2023 opgemaakt en ondertekend door de rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank en de griffier, p. 13.
118.Proces-verbaal van verhoor van getuige [slachtoffer 1] , opgemaakt op 28 april 2021, p. 117.
119.Proces-verbaal van verhoor van getuige [slachtoffer 1] , opgemaakt op 28 april 2021, p. 114; Proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 1] , opgemaakt op 29 april 2021, p. 148.
120.Proces-verbaal van verhoor van getuige [slachtoffer 1] , opgemaakt op 28 april 2021, p. 109; Proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 1] , opgemaakt op 29 april 2021, p. 148.
121.Proces-verbaal van verhoor van getuige [slachtoffer 1] , opgemaakt op 28 april 2021, p. 116.
122.Proces-verbaal van verhoor van getuige [slachtoffer 1] , opgemaakt op 28 april 2021, p. 109, 110 en 111; Proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 1] , opgemaakt op 29 april 2021, p. 148; Proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 16 januari 2023, p. 848-861.
123.Proces-verbaal van verhoor van getuige [slachtoffer 1] , op 12 januari 2023 opgemaakt en ondertekend door de rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank en de griffier, p. 10; Proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 1] , opgemaakt op 29 april 2021, p. 148.
124.Proces-verbaal van verhoor van getuige [slachtoffer 1] , opgemaakt op 28 april 2021, p. 109; Proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 1] , opgemaakt op 29 april 2021, p. 149.
125.Proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 1] , opgemaakt op 29 april 2021, p. 148, 152.
126.Proces-verbaal van verhoor van getuige [slachtoffer 1] , opgemaakt op 28 april 2021, p. 113.
127.Proces-verbaal van verhoor van getuige [slachtoffer 1] , opgemaakt op 28 april 2021, p. 112; Proces-verbaal van verhoor van getuige [slachtoffer 1] , op 12 januari 2023 opgemaakt en ondertekend door de rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank en de griffier, p. 10.
128.Proces-verbaal van verhoor van getuige [slachtoffer 1] , opgemaakt op 28 april 2021, p. 112.
129.Proces-verbaal van verhoor van getuige [slachtoffer 1] , opgemaakt op 28 april 2021, p. 119, 120.
130.Proces-verbaal van verhoor van getuige [slachtoffer 1] , opgemaakt op 28 april 2021, p. 114.
131.Proces-verbaal van verhoor van getuige [slachtoffer 1] , opgemaakt op 28 april 2021, p. 117.
132.Proces-verbaal van verhoor van getuige [slachtoffer 1] , opgemaakt op 19 juli 2022, p. 480.
133.Proces-verbaal van verhoor van getuige [slachtoffer 1] , opgemaakt op 19 juli 2022, p. 481.
134.Proces-verbaal van verhoor van getuige [slachtoffer 1] , opgemaakt op 28 april 2021, p. 123; Proces-verbaal van verhoor van getuige [slachtoffer 1] , op 12 januari 2023 opgemaakt en ondertekend door de rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank en de griffier, p. 17.
135.Proces-verbaal van verhoor van getuige [slachtoffer 1] , opgemaakt op 19 juli 2022, p. 482, 483; en een geschrift, te weten Rapport I, p. 306.
136.Proces-verbaal van verhoor van getuige [slachtoffer 1] , opgemaakt op 28 april 2021, p. 123; RC verhoor, p. 17.
137.Proces-verbaal van verhoor van getuige [slachtoffer 1] , opgemaakt op 19 juli 2022, p. 483; een geschrift, te weten Rapport I, p. 16; Proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 1] , opgemaakt op 29 april 2021, p. 163.
138.Proces-verbaal van verhoor van getuige [slachtoffer 1] , opgemaakt op 19 juli 2022, p. 486.
139.Proces-verbaal van verhoor van getuige [slachtoffer 1] , opgemaakt op 19 juli 2022, p. 487; Proces-verbaal van verhoor van getuige [slachtoffer 1] , opgemaakt op 28 april 2021, p. 123.
140.Proces-verbaal van verhoor van getuige [slachtoffer 1] , opgemaakt op 19 juli 2022, p. 487.
141.Proces-verbaal van verhoor van getuige [slachtoffer 1] , opgemaakt op 19 juli 2022, p. 486.
142.Proces-verbaal van verhoor van getuige [slachtoffer 1] , opgemaakt op 28 april 2021, p. 123.
143.Proces-verbaal van verhoor van getuige [slachtoffer 1] , opgemaakt op 28 april 2021, p. 123.
144.Proces-verbaal van verhoor van getuige [slachtoffer 1] , opgemaakt op 19 juli 2022, p. 486.
145.Proces-verbaal van verhoor van getuige [slachtoffer 1] , opgemaakt op 28 april 2021, p. 124.
146.Proces-verbaal van verhoor van getuige [slachtoffer 1] , opgemaakt op 19 juli 2022, p. 486.
147.Proces-verbaal van verhoor van getuige [slachtoffer 1] , opgemaakt op 19 juli 2022, p. 486.
148.Proces-verbaal van verhoor van getuige [slachtoffer 1] , opgemaakt op 19 juli 2022, p. 486.
149.Proces-verbaal van verhoor van getuige [slachtoffer 1] , opgemaakt op 19 juli 2022, p. 486.
150.Proces-verbaal van verhoor van getuige [slachtoffer 1] , opgemaakt op 19 juli 2022, p. 486.
151.Proces-verbaal van verhoor van getuige [slachtoffer 1] , op 12 januari 2023 opgemaakt en ondertekend door de rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank en de griffier, p. 19.
152.Proces-verbaal van verhoor van getuige [slachtoffer 1] , opgemaakt op 19 juli 2022, p. 486.
153.Proces-verbaal van verhoor van getuige [slachtoffer 1] , opgemaakt op 19 juli 2022, p. 486.
154.Proces-verbaal van verhoor van getuige [slachtoffer 1] , opgemaakt op 19 juli 2022, p. 487.
155.Proces-verbaal van verhoor van getuige [slachtoffer 1] , opgemaakt op 28 april 2021, p. 124; Proces-verbaal van verhoor van getuige [slachtoffer 1] , opgemaakt op 28 april 2021, p. 486.
156.Proces-verbaal van verhoor van getuige [slachtoffer 1] , op 12 januari 2023 opgemaakt en ondertekend door de rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank en de griffier, p. 21.
157.Proces-verbaal van verhoor van getuige [slachtoffer 1] , opgemaakt op 28 april 2021, p. 124.
158.Het proces-verbaal van verhoor van getuige [slachtoffer 1] , opgemaakt op 28 april 2021, p. 125; Proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 1] , opgemaakt op 29 april 2021, p. 163.
159.Proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 1] , opgemaakt op 29 april 2021, p. 163.
160.Proces-verbaal van verhoor van getuige [slachtoffer 1] , op 12 januari 2023 opgemaakt en ondertekend door de rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank en de griffier, p. 17.
161.Proces-verbaal van verhoor van getuige [slachtoffer 1] , op 12 januari 2023 opgemaakt en ondertekend door de rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank en de griffier, p.17.
162.Proces-verbaal van verhoor van getuige [slachtoffer 1] , op 12 januari 2023 opgemaakt en ondertekend door de rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank en de griffier, p. 20.