ECLI:NL:RBDHA:2024:5742

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 april 2024
Publicatiedatum
21 april 2024
Zaaknummer
AWB 23/13075
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing visumaanvraag kort verblijf op basis van dwingende weigeringsgronden en vestigingsrisico

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 16 april 2024, wordt het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een visum kort verblijf behandeld. Eiser, geboren in 2000 en van Marokkaanse nationaliteit, had een visum aangevraagd om zijn oom in Nederland te bezoeken. De aanvraag werd door de minister van Buitenlandse Zaken geweigerd op basis van meerdere dwingende weigeringsgronden, waaronder onvoldoende sociale en economische binding met Marokko en twijfels over het voornemen van eiser om het Schengengebied tijdig te verlaten.

De rechtbank oordeelt dat de minister in redelijkheid tot deze conclusie heeft kunnen komen. Eiser had onvoldoende bewijs geleverd voor de familieband met zijn oom en zijn economische situatie was niet overtuigend aangetoond. De rechtbank benadrukt dat het aan de aanvrager is om zijn verblijfsdoel en tijdige terugkeer naar het land van herkomst aannemelijk te maken. Eiser had tegenstrijdige verklaringen afgelegd over zijn inkomsten en er was geen bewijs van een sterke sociale binding met Marokko.

Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond, wat betekent dat de weigering van het visum door de minister rechtmatig was. Eiser krijgt geen vergoeding voor de proceskosten. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is geen mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 23/13075

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 april 2024 in de zaak tussen

[eiser], eiser

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: [naam]),
en

de minister van Buitenlandse Zaken, verweerder

(gemachtigde: mr. N. Metalsi).

Inleiding

1. In deze uitspraak oordeelt de rechtbank over het beroep van eiser tegen afwijzing van zijn aanvraag voor een visum kort verblijf.
1.1.
Verweerder heeft met het primaire besluit van 15 augustus 2022 een visum kort verblijf aan eiser geweigerd.
1.2
Met het bestreden besluit van 25 oktober 2023 heeft verweerder het bezwaar van eiser kennelijk ongegrond verklaard en is bij de eerdere weigering gebleven.
1.3
Eiser heeft bij de rechtbank beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
1.4
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
1.5
De rechtbank heeft het beroep op 12 maart 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van verweerder en referent dhr. [naam], die in deze beroepsprocedure tevens als gemachtigde van eiser optreedt.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze over?
2. Eiser is geboren op [geboortedag] 2000 en heeft de Marokkaanse nationaliteit. Eiser wenst een visum voor kortdurend verblijf vanwege bezoek aan referent, zijn oom, in Nederland. Verweerder heeft de visumaanvraag afgewezen vanwege meerdere weigeringsgronden. Er is niet voldaan aan het middelenvereiste, het doel en de omstandigheden van de reis zijn onvoldoende aannemelijk gemaakt en er is redelijke twijfel ontstaan over het voornemen van eiser om het Schengengebied voor het aflopen van de geldigheidsduur van het visum te verlaten. In het bestreden besluit zijn deze conclusies over de toepasselijke weigeringsgronden door verweerder gehandhaafd.
Wat vindt eiser in beroep?
3. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit en voert in beroep het volgende aan. Verweerder twijfelt ten onrechte aan de familieband tussen referent en eiser. Eiser is een neef van de echtgenote van referent, wat ook blijkt uit de overgelegde kopieën van het paspoort van eiser en van de echtgenote van referent. Ook zijn een legalisatie van het identiteitsbewijs van referent en een
Attestation sur l’honneur Valant Certificat Lien de parentévan eiser uit Marokko overgelegd. Ook twijfelt verweerder ten onrechte aan de tijdige terugkeer van eiser naar Marokko, nu hij daar samen met zijn broer een winkel runt en dus voldoende sociale en economische binding met Marokko aanwezig is. Tot slot heeft verweerder ten onrechte het middelenvereiste tegengeworpen. Referent heeft de garantstelling voldoende onderbouwd met het overleggen van de door de accountant goedgekeurde jaarrekening van 2020.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
4. De rechtbank geeft eiser geen gelijk en overweegt daartoe als volgt.
Toetsingskader
4.1
De rechtbank toetst of verweerder in redelijkheid het bestreden besluit heeft kunnen nemen. Bij de beoordeling daarvan toetst de rechtbank terughoudend. Uit het toepasselijke Unierecht [1] volgt dat het aan de aanvrager is om zijn verblijfsdoel en zijn tijdige terugkeer naar het land van herkomst aannemelijk te maken en aannemelijk te maken dat hij aan het middelenvereiste voldoet. Bij deze beoordeling komt verweerder - op grond van vaste jurisprudentie [2] - een ruime beoordelingsruimte toe.
Doel en omstandigheden van het verblijf
4.2
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder op goede gronden geconcludeerd dat eiser het doel en de omstandigheden van het voorgenomen verblijf in Nederland onvoldoende duidelijk heeft gemaakt bij de visumaanvraag. Verweerder heeft in dit kader mogen tegenwerpen dat eiser onvoldoende aannemelijk gemaakt heeft dat er een familieband bestaat tussen eiser en referent. De in bezwaar overgelegde Attestation is onvoldoende om dit aan te tonen, nu deze verklaring enkel op basis van eigen verklaringen van de aanvrager wordt opgesteld en niet duidelijk is of dit soort verklaringen ook gecontroleerd of getoetst worden aan de hand van originele brondocumenten. Ter zitting heeft referent nogmaals het paspoort van zijn vrouw getoond, maar het enkele feit dat eiser en de vrouw dezelfde achternaam hebben, betekent niet dat er tussen hen een familieband bestaat. Het komt namelijk ook regelmatig voor dat tussen mensen met dezelfde achternaam geen familierelatie bestaat. Verweerder heeft zich in het bestreden besluit daarom in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het doel en de omstandigheden van het voorgenomen verblijf, namelijk vakantie bij oom en tante, onvoldoende aannemelijk is gemaakt.
Vestigingsrisico
4.3
De rechtbank is van oordeel dat verweerder op goede gronden heeft kunnen concluderen dat redelijke twijfel is ontstaan over het voornemen van eiser om het grondgebied van de Schengenzone tijdig te verlaten. Bij beantwoording van de vraag of een zogenaamd vestigingsrisico aannemelijk is, mag verweerder het criterium van sociale en economische binding hanteren. Verweerder heeft in dit kader mogen tegenwerpen dat eiser tegenstrijdig heeft verklaard over zijn inkomstenbronnen. Enerzijds stelt eiser dat hij voor een vast inkomen van € 800,- per maand bij zijn broer in dienst is, anderzijds stelt hij dat hij zelfstandig ondernemer is. Zowel het werken in loondienst als het werken als zelfstandig ondernemer zijn niet met stukken onderbouwd. Ook is niet met bankafschriften of andere schriftelijke stukken onderbouwd dat eiser regelmatige inkomsten uit werk verkrijgt. Nu uit het dossier en de verklaringen van eiser daarnaast ook geen aanwijzingen blijken dat de geldstorting van 70.000 dirham, kort voorafgaand aan de visumaanvraag, inkomsten uit werk betreft, heeft verweerder zich op het standpunt mogen stellen dat sprake is van een geringe economische binding met Marokko en dat daardoor twijfel ontstaat over het voornemen van eiser om tijdig terug te keren.
4.4
Nu eiser daarnaast een alleenstaande jonge man is zonder gezin of andere verplichtingen jegens familieleden of dierbaren in Marokko, heeft verweerder ook op goede gronden kunnen concluderen dat niet van een sterke sociale binding met Marokko is gebleken, die een tijdige terugkeer naar het land van herkomst garandeert.
5. De beroepsgronden gericht tegen de weigeringsgronden ‘doel en omstandigheden van het verblijf’ en ‘vestigingsrisico’ slagen niet. Nu de voorwaarden van artikel 32 van de Visumcode dwingende weigeringsgronden betreffen, die elk apart de weigering van het visum kunnen dragen, mocht het bezwaar alleen al gelet op het voorgaande kennelijk ongegrond verklaard worden.
6. Gelet op het voorgaande is het beroep ongegrond en de overige beroepsgronden over het middelenvereiste en de garantstelling door referent zal de rechtbank daarom niet verder bespreken. Wat het oordeel over deze beroepsgronden namelijk ook is, dit zal voor eiser niet tot een andere uitkomst leiden.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat verweerder een visum kort verblijf aan eiser heeft kunnen weigeren.
8. Eiser krijgt geen vergoeding voor de proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.W. Griffioen, rechter, in aanwezigheid van mr. M.J.J. Roks, griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 16 april 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak is geen hoger beroep mogelijk.

Voetnoten

1.Artikel 32 van de Visumcode (Verordening 810/2009/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009).
2.Zie het arrest