ECLI:NL:RBDHA:2024:5736

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 april 2024
Publicatiedatum
19 april 2024
Zaaknummer
C/09/663683 / KG ZA 24/279
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kort geding inzake bestuursdwang en inbewaringneming van runderen door de NVWA

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 5 april 2024 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een melkveehouder en de Staat der Nederlanden, vertegenwoordigd door het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. De melkveehouder, die een maatschap exploiteert, was het niet eens met de lasten onder bestuursdwang die aan hem waren opgelegd door de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) in verband met overtredingen van de Wet dieren. De NVWA had op basis van inspecties geconstateerd dat de melkveehouder niet voldeed aan de vereisten voor de verzorging van zijn runderen, wat leidde tot de inbewaringneming van 86 dieren. De melkveehouder vorderde in kort geding de teruggave van de in bewaring genomen dieren zonder dat hij daarvoor een vergoeding hoefde te betalen, en stelde dat de NVWA onrechtmatig had gehandeld door de dieren in bewaring te nemen.

De voorzieningenrechter oordeelde dat de tenuitvoerlegging van de lasten onder bestuursdwang in de gegeven omstandigheden niet onrechtmatig was. De rechter benadrukte dat de melkveehouder de mogelijkheid had om bezwaar aan te tekenen tegen de lasten onder bestuursdwang en dat hij in beroep kon gaan bij de bestuursrechter. De voorzieningenrechter concludeerde dat de NVWA proportioneel had gehandeld en dat de melkveehouder niet had aangetoond dat de inbewaringneming van de dieren onterecht was. Daarom werden de vorderingen van de melkveehouder afgewezen en werd hij veroordeeld in de proceskosten van de Staat.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Team handel - voorzieningenrechter
zaak- / rolnummer: C/09/663683 / KG ZA 24/279
Vonnis in kort geding van 5 april 2024
in de zaak van

1.[eiseres, sub 1] te [vestigingsplaats] ,

2.
[eiser, sub 2]te [woonplaats 1] ,
3.
[eiseres, sub 3]te [woonplaats 2] ,
eisers,
advocaat mr. A.J. Roos te Wolvega,
tegen:
de Staat der Nederlanden(Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit) te Den Haag,
gedaagde,
advocaten mrs. M.L. Batting en K. Winterink, beiden te Den Haag.
Partijen worden hierna respectievelijk aangeduid als ‘ [eisers] ’ (eisers gezamenlijk, mannelijk enkelvoud) en ‘de Staat’.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 28 maart 2024, met producties 1 tot en met 22;
- de door [eisers] overgelegde producties 23 tot en met 25;
- de door de Staat overgelegde productie 1.
1.2.
De mondelinge behandeling is gehouden op 29 maart 2024, waarbij de advocaat van [eisers] pleitnotities en een akte wijziging van eis heeft overgelegd .
1.3.
Op 5 april 2024 is door middel van een verkort vonnis uitspraak gedaan. Het onderstaande vormt daarvan de uitwerking, die is vastgesteld op 17 april 2024.

2.De feiten

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
2.1.
Eiseres sub 1 is een maatschap die in [vestigingsplaats] een melkveehouderij exploiteert. Eiser sub 2 en eiseres sub 3 zijn de maten van deze maatschap.
2.2.
De Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (de NVWA) van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit heeft op 8 en 9 augustus 2023 op het bedrijf van [eisers] een inspectie uitgevoerd en daarbij diverse overtredingen van het Besluit houders van dieren en de Wet dieren zijn geconstateerd. Deze overtredingen zijn vastgelegd in een rapport van bevindingen van 22 augustus 2023, met als bijlagen de tijdens de inspectie gemaakte foto’s en een veterinaire verklaring.
2.3.
Op 28 augustus 2023 is naar aanleiding van de op 8 augustus 2023 uitgevoerde inspectie ter zake van negen geconstateerde overtredingen aan [eisers] een last onder bestuursdwang voor de duur van één jaar opgelegd. Het gaat daarbij (samengevat) om overtredingen met betrekking tot de (medische) verzorging van de runderen, de behuizing van de dieren en het aanbieden van (voldoende) water en voeding aan dieren, als gevolg waarvan de dieren onnodig lijden/letsel wordt toegebracht. In de last is opgenomen dat een aantal overtredingen binnen twee maanden door [eisers] moet worden beëindigd en dat een herhaling van alle vastgestelde overtredingen moet worden voorkomen. Ten slotte is in de last vermeld dat wanneer daaraan niet tijdig uitvoering wordt gegeven of wanneer de overtredingen opnieuw worden begaan, de last ten uitvoer kan worden gelegd door bestuursdwang, die kan inhouden dat de dieren van de locatie van het bedrijf worden meegevoerd en ergens anders worden ondergebracht.
2.4.
Bij brief van 5 oktober 2023 is namens [eisers] bij de NVWA een pro forma bezwaarschrift tegen de last onder bestuursdwang ingediend. De gronden van het bezwaar van [eisers] zijn in een brief van 4 december 2023 aan de NVWA toegestuurd.
2.5.
De NVWA heeft in een brief van 19 december 2023 aan [eisers] meegedeeld dat de inspecteurs van de NVWA op 17 oktober 2023 een hercontrole hebben uitgevoerd op het melkveebedrijf van [eisers] en dat daarbij is vastgesteld dat [eisers] niet heeft voldaan aan een aantal in de op 28 augustus 2023 opgelegde last onder bestuursdwang genoemde overtredingen en dat een nieuwe overtreding van de Wet dieren is geconstateerd. De overtredingen zijn beschreven in een rapport van bevindingen van 13 november 2023. Ook bij dit rapport zijn foto’s en een veterinaire verklaring gevoegd. [eisers] is in de gelegenheid gesteld om de overtredingen vóór 18 oktober 2023 zelf te beëindigen en omdat hij dit heeft gedaan is vervolgens geen bestuursdwang toegepast.
2.6.
Bij brief van 5 februari 2024 heeft de NVWA [eisers] een last onder bestuursdwang opgelegd in verband met de op 17 oktober 2023 geconstateerde nieuwe overtreding van de Wet dieren (het nalaten om ervoor te zorgen dat de runderen voldoende ruimte hebben voor hun fysiologische en ethologische behoeften). Op 14 maart 2024 is namens [eisers] pro forma bezwaar gemaakt tegen deze last onder bestuursdwang.
2.7.
Bij een hercontrole op het melkveebedrijf op 13 februari 2024 heeft de NVWA geconstateerd dat [eisers] niet (volledig) aan de op 28 augustus 2023 en 5 februari 2024 opgelegde lasten onder bestuursdwang heeft voldaan. NVWA heeft dit bij brief van 21 februari 2024 aan [eisers] meegedeeld. [eisers] is in de gelegenheid gesteld om de overtredingen voor 4 maart 2024 te beëindigen, waarbij is aangekondigd dat de last ten uitvoer zal worden gelegd als [eisers] dit niet doet. [eisers] heeft het rapport van bevindingen van 13 februari 2024 op 18 maart 2024 ontvangen.
2.8.
De NVWA heeft op 18 maart 2024 opnieuw een controle uitgevoerd op het melkveebedrijf van [eisers] . In een brief van 25 maart 2024 heeft de NVWA aan [eisers] meegedeeld dat ook tijdens die controle diverse overtredingen zijn geconstateerd, samengevat neerkomende op het nalaten van het verstrekken van voldoende water, het nalaten van het bieden van toereikende (hygiënische) behuizing, het bieden van behuizing die leidt tot verwondingen bij de runderen, het verstrekken van voedsel op een wijze die onnodig lijden/letsel toebrengt en het nalaten van het bieden van voldoende ruimte voor de fysiologische en ethologische behoeften van de dieren. Als gevolg van het niet naleven van de lasten onder bestuursdwang heeft de NVWA 86 runderen (41 stuks melkvee en 45 stuks jongvee) van het bedrijf meegevoerd en in bewaring gegeven aan een opslaghouder. In die brief is verder vermeld:
Verder blijkt uit deze brief dat de Agrarische Bedrijfshulp is ingezet voor het reinigen van een deel van de stallen, waardoor een deel van het vee op de juiste wijze op het melkveebedrijf kon worden gehouden en voorkomen werd dat ook deze dieren moesten worden meegenomen.
2.9.
Op 28 maart 2024 heeft de NVWA een rapport van bevindingen opgemaakt naar aanleiding van bezoeken aan het melkveebedrijf van [eisers] op 18, 19, 21 en 25 maart 2024. In het rapport is een uitgebreide toelichting gegeven op de op 18 maart 2024 geconstateerde overtredingen, onderbouwd met foto’s. Verder is in het rapport vermeld dat op 19 en 21 maart 2024 is gesproken met medewerkers van [eisers] over de verzorging van de dieren en dat op 25 maart 2024 is geprobeerd om te spreken met eiser sub 2, maar dat hij de NVWA heeft doorverwezen naar zijn advocaat.

3.Het geschil

3.1.
[eisers] vordert na wijziging van eis
primairde Staat te veroordelen tot afgifte van de 86 in bewaring genomen dieren zonder dat [eisers] daarvoor een vergoeding hoeft te betalen of aan andere voorwaarden hoeft te voldoen, op straffe van een dwangsom,
subsidiairvoor zover de burgerlijke rechter niet bevoegd zou zijn om van het geschil kennis te nemen de Staat te verbieden om een verkoopprocedure te starten totdat de bestuursrechter een voorlopige voorziening heeft getroffen en
meer subsidiaireen in goede justitie te bepalen voorziening te treffen, een en ander met veroordeling van de Staat in de proceskosten en de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.2.
Daartoe stelt [eisers] – samengevat – het volgende. De tenuitvoerlegging van de lasten onder bestuursdwang door 86 runderen in bewaring te nemen is buitenproportioneel en daarom heeft de Staat onrechtmatig gehandeld ten opzichte van [eisers] . [eisers] betwist dat het welzijn van de dieren is aangetast, althans zodanig is aangetast dat de inbewaringneming gerechtvaardigd is en hij herkent zich niet in de door de NVWA geconstateerde overtredingen. [eisers] is van mening dat zijn dieren ten onrechte in bewaring zijn genomen en daarom moet hij deze zo snel mogelijk terug krijgen, te meer omdat hij door het wegnemen van 41 melkkoeien hard wordt geraakt in zijn bedrijfsvoering. Daar komt nog bij dat [eisers] niet in staat is om het in de brief van 25 maart 2024 genoemde bedrag van € 52.540,02 aan de NVWA te voldoen, zodat deze kortgedingprocedure nodig is om de verkoop van de dieren te voorkomen.
3.3.
De Staat voert verweer, dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.

4.De beoordeling van het geschil

4.1.
Aan het betoog van [eisers] dat eiseres sub 1 niet aan de last onder bestuursdwang van 28 augustus 2023 kan worden gehouden omdat deze is opgelegd aan eiser sub 2 wordt voorbijgegaan. Het is voldoende duidelijk dat die last aan eiser sub 2 in zijn hoedanigheid van maat van eiseres sub 1 is opgelegd, terwijl de Staat overtuigend heeft toegelicht dat eiser sub 2 als houder van de dieren aan de Wet dieren moet voldoen. Bovendien is de last onder bestuursdwang van 5 februari 2024 wel aan eiseres sub 1 opgelegd en lagen daaraan vergelijkbare overtredingen ten grondslag.
4.2.
[eisers] heeft betwist dat het welzijn van zijn runderen op enig moment is aangetast en hij heeft in dit verband naar voren gebracht dat zijn dierenarts, die het melkveebedrijf wekelijks bezoekt, nooit problemen heeft geconstateerd met betrekking tot de hygiëne, het dierwelzijn of de diergezondheid op het bedrijf. Volgens [eisers] zijn de drinkbakken en zelfdrinkers op zijn bedrijf schoon en gevuld, zijn de ligboxen en gangpaden schoon en zijn de dieren zelf ook schoon. Verder heeft [eisers] benadrukt dat hij bezig is met het aanpassen van de stallen en de ligplaatsen, maar dat de NVWA opeens de onredelijke eis stelt dat de ligboxen worden verlengd, dat er geen problemen zijn met betrekking tot het verstrekken van voedsel en dat dit ook blijkt uit de conditie van de dieren. Ten slotte heeft [eisers] gesteld dat van overbezetting bij het jongvee en de melkkoeien geen sprake is en dat de ligboxen voldoen aan de voorschriften. [eisers] heeft zich dan ook op het standpunt gesteld dat de geconstateerde overtredingen niet structureel zijn en dat de NVWA deze daarom in redelijkheid niet aan het in bewaring nemen van de dieren ten grondslag heeft kunnen leggen.
4.3.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat [eisers] tegen de lasten onder bestuursdwang een bezwaarschrift heeft ingediend bij de NVWA en dat hij, als hij het met de beslissingen op het bezwaar niet eens is, de mogelijkheid heeft om daartegen in beroep te gaan bij de bestuursrechter, waarbij hij voor wat betreft die lasten desgewenst een voorlopige voorziening kan vragen bij de bestuursrechter. Daarmee staat voor hem een met voldoende waarborgen omklede rechtsgang open en dat betekent dat de weg naar de burgerlijke rechter is afgesloten om een oordeel te krijgen over de vraag of sprake is geweest van overtredingen van de Wet dieren. [eisers] wil met deze kortgedingprocedure echter in wezen voorkomen dat de NVWA de lasten onder bestuursdwang ten uitvoer legt door over te gaan tot het verkopen van de dieren. De verkoop van dieren betreft – naar de Staat beaamt - feitelijk handelen, dat niet ter toetsing aan de bestuursrechter kan worden voorgelegd, maar waarvoor een voorziening kan worden gevraagd aan de burgerlijke rechter, in dit geval de voorzieningenrechter in kort geding. [eisers] is daarmee in zoverre ontvankelijk in zijn vorderingen.
4.4.
Gelet op de hiervoor beschreven taakomschrijving tussen de bestuursrechter en de voorzieningenrechter in kort geding kan in deze procedure niet worden vastgesteld of [eisers] zich schuldig heeft gemaakt aan overtreding van de Wet dieren. Dit betekent dat, totdat naar aanleiding van het door [eisers] ingediende bezwaar en/of beroep anders is beslist, terughoudendheid geboden is en tot uitgangspunt moet worden genomen dat die overtredingen er zijn (geweest). De voorzieningenrechter zal daarom alleen beoordelen of er – desondanks – aanleiding bestaat om de dieren aan [eisers] terug te geven omdat, zoals [eisers] heeft betoogd, de tenuitvoerlegging van de lasten onder dwangsom in de gegeven omstandigheden onrechtmatig is. [eisers] heeft echter onvoldoende concreet gemaakt dat de NVWA in redelijkheid niet tot de tenuitvoerlegging van de lasten onder bestuursdwang heeft kunnen overgaan. De voorzieningenrechter acht daarbij van belang dat de NVWA in het rapport van bevindingen van 28 maart 2024 uitgebreid heeft gemotiveerd waarom sprake is van overtredingen van de Wet dieren op het melkveebedrijf van [eisers] . De Staat heeft daarbij voldoende onderbouwd dat de NVWA proportioneel heeft gehandeld door [eisers] telkens de gelegenheid te geven om aanpassingen te doen en door alleen de dieren mee te nemen waarvoor geen geschikte ligbox op het bedrijf aanwezig was. Daar komt bij dat [eisers] al geruime tijd onder verscherpt toezicht van de NVWA staat, dat hem bij herhaling duidelijk is gemaakt dat het voortduren van de overtredingen ertoe zou kunnen leiden dat er dieren van zijn bedrijf zouden worden meegenomen en dat hem is meegedeeld onder welke voorwaarden hij zijn dieren terug zou kunnen krijgen. Vast staat dat [eisers] aan die voorwaarden niet heeft voldaan.
4.5.
Bij die stand van zaken wordt de vordering tot afgifte van de in bewaring genomen dieren afgewezen en bestaat er geen aanleiding voor toewijzing van het subsidiair gevorderde verbod tot verkoop van de dieren of voor het treffen van een andere voorziening.
4.6.
[eisers] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van de Staat worden begroot op:
- griffierecht
688,--
- salaris advocaat
1.107,--
- nakosten
€ 178,--
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
1.973,--

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
- wijst het gevorderde af;
- veroordeelt [eisers] in de proceskosten, die aan de zijde van de Staat zijn begroot op € 1.973,-- (te weten griffierecht € 688,--, salaris advocaat € 1.107,-- en nakosten € 178,--), te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, bij niet tijdige betaling en daarop volgende betekening te verhogen met € 90,-- plus de kosten van betekening.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.J. Vetter en in het openbaar uitgesproken op 5 april 2024.
mvt