ECLI:NL:RBDHA:2024:5731

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 maart 2024
Publicatiedatum
19 april 2024
Zaaknummer
C/09/648042 / HA ZA 23-467
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opzegging samenwerkingsovereenkomst tussen verzekeringsagent en assurantietussenpersoon niet onrechtmatig door niet-uitvoerbaar crediteurenakkoord

In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Den Haag, heeft de eiser, Haags Assuradeuren Bedrijf B.V. (HAB), een vordering ingesteld tegen de gedaagde partij, [gedaagde] B.V., met betrekking tot de opzegging van een samenwerkingsovereenkomst. De samenwerkingsovereenkomst, die in 2013 werd gesloten, regelde de samenwerking tussen HAB als gevolmachtigd agent en [gedaagde] als assurantietussenpersoon. De opzegging vond plaats op 20 februari 2023, na een periode van oplopende schulden van [gedaagde] aan HAB, die niet tijdig werden voldaan. De rechtbank heeft vastgesteld dat de opzegging van de samenwerkingsovereenkomst niet in strijd was met de redelijkheid en billijkheid, zoals bedoeld in artikel 6:248 BW, en dat HAB bevoegd was om de overeenkomst op te zeggen op basis van de schending van betalingsverplichtingen door [gedaagde].

De rechtbank heeft de vordering van HAB tot betaling van €1.000.000,- toegewezen, evenals de beslagkosten en proceskosten. De rechtbank oordeelde dat [gedaagde] niet had betwist dat zij in beginsel gehouden was om de rekening-courantsaldi te betalen, maar dat zij zich op het standpunt stelde dat de opzegging onterecht was. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de opzegging gerechtvaardigd was, gezien de omstandigheden en de schending van de overeenkomst door [gedaagde].

De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van partijen in een samenwerkingsovereenkomst en de gevolgen van het niet nakomen van financiële verplichtingen. De rechtbank heeft de kosten aan de zijde van HAB begroot en [gedaagde] veroordeeld tot betaling van deze kosten, evenals de beslagkosten. Het vonnis is openbaar uitgesproken op 13 maart 2024.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK DEN HAAG

Team handel
zaaknummer / rolnummer: C/09/648042 / HA ZA 23-467
Vonnis van 13 maart 2024
in de zaak van
HAAGS ASSURADEUREN BEDRIJF B.V.,
te Den Haag,
eiser,
advocaat mr. J.L. Oudshoorn,
tegen
[gedaagde] B.V.,
te [vestigingsplaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. T.F.W. Bijloo,
Partijen worden hierna ook ‘HAB’ en ‘ [gedaagde] ' genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 17 mei 2023, met producties 1 t/m 10;
- het incidenteel vonnis van 28 juni 2023;
- de conclusie van antwoord (in conventie) van 9 augustus 2023, met producties 1 t/m 5;
- het tussenvonnis van 15 november 2023, waarbij een comparitie van partijen is bevolen;
- de brief van 22 januari 2024 van mr. Oudshoorn namens HAB, met producties 11 t/m 15.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 1 februari 2024.
Verschenen zijn:
- namens HAB, dhr. [naam 1] , vergezeld van zijn echtgenote,
bijgestaan door de advocaat voornoemd;
- namens [gedaagde] : dhr. [naam 2] , bijgestaan door de advocaat voornoemd.
De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat tijdens de zitting is besproken. Die aantekeningen zijn toegevoegd aan het griffiedossier. Bij de mondelinge behandeling is bepaald dat een vonnis zal worden gewezen.

2.De feiten

2.1.
HAB en [gedaagde] zijn beiden actief in de verzekeringsbranche. HAB is een gevolmachtigd agent in de zin van de Wet op het financieel toezicht (Wft) voor verzekeringsmaatschappijen voor wie zij de administratieve afwikkeling uit handen neemt en de verzekeringen beheert. [gedaagde] werkt als assurantietussenpersoon. Als tussenpersoon heeft [gedaagde] contact met klanten die zij adviseert op het gebied van verzekeringen en andere producten, contracteert zij hen met financiële instellingen (verzekeraars) en zorgt zij voor de inning van premies en afhandeling van schadeverzoeken.
2.2.
Partijen zijn in 2013 een samenwerking aangegaan, waarbij HAB optrad als gevolmachtigde en [gedaagde] als tussenpersoon. Hiervoor hebben partijen een samenwerkingsovereenkomst afgesloten (hierna: de samenwerkingsovereenkomst) . In de samenwerkingsovereenkomst is vastgelegd dat [gedaagde] uit de geïnde premies een commissie zou mogen putten en dat vorderingen tussen HAB en [gedaagde] zouden worden afgehandeld via een rekening-courantverhouding. Iedere maand zou HAB een overzicht van het rekening-courantsaldo naar [gedaagde] sturen. Op grond van artikel 7 van de samenwerkingsovereenkomst diende het saldo uiterlijk binnen 30 dagen aan de andere partij te worden betaald.
2.3.
Op 5 december 2014 is de rekening-courantschuld van [gedaagde] opgelopen tot een bedrag van € 385.208,92,-. Dit bedrag hebben partijen op die datum met een schulderkenning/ leenovereenkomst (hierna: de leenovereenkomst) omgezet naar een lening.
2.4.
Vanaf 2019 is de rekening-courantschuld van [gedaagde] aan HAB verder opgelopen tot een (voor [gedaagde] ) negatief rekening-courantsaldo van € 1.201.749,- aan het einde van 2020, en een negatief rekening courantsaldo van € 1.881.536,- aan het einde van 2021. Op 27 december 2021 heeft HAB een brief aan [gedaagde] gestuurd waarin zij sommeert tot betaling van de rekening-courantschuld en vraagt of [gedaagde] bereid is om zekerheden voor nakoming te bieden.
2.5.
In 2022 worden onderhandelingen gevoerd ten behoeve van herstructurering of herfinanciering van [gedaagde] . HAB speelt hierbij een belangrijke rol omdat de assurantieportefeuille die volgt uit de samenwerking tussen [gedaagde] en HAB en de bijbehorende rekening-courantschuld een groot deel van de activa en passiva van [gedaagde] behelst.
2.6.
HAB komt met [gedaagde] overeen dat HAB met ingang van 2022 zelf zorg gaat dragen voor de afhandeling van de premie-incasso van de assurantieportefeuille. Op verzoek van [gedaagde] blijft zij zelf de zaken afhandelen van twee accounts uit de portefeuille: [naam 3] c.s. en Dunea , met de afspraak dat [gedaagde] de betaalde premies van deze cliënten direct aan HAB zal doorstorten.
2.7.
In het licht van de herfinancieringspogingen van [gedaagde] heeft [gedaagde] met crediteuren op 22 december 2022 een crediteurenakkoord gesloten. HAB heeft als een van de crediteuren dit akkoord ondertekend. Het sluiten van dit akkoord is een vereiste voor de derde investeerder die bereid zou zijn om mee te werken aan herfinanciering van [gedaagde] . Deze derde partij zegt in december 2022 bereid te zijn de assurantieportefeuille over te kopen, maar trekt zich in januari 2023 terug uit de onderhandelingen voor herfinanciering van [gedaagde] .
2.8.
Op 20 februari 2023 geeft verzekeraar Nationale Nederlanden aan (het door haar gevolmachtigde) HAB de opdracht om de samenwerking met [gedaagde] op te zeggen. Hierop stuurt HAB op 20 februari 2023 een brief aan [gedaagde] waarin zij de samenwerkingsovereenkomst met [gedaagde] opzegt. Als reden noemt HAB onder meer de oplopende rekening-courantschuld en het feit dat [gedaagde] niet conform afspraken heeft gehandeld inzake de accounts [naam 3] c.s. en Dunea .
2.9.
Op 2 mei 2023 heeft de rechtbank Den Haag beslagverlof verleend voor de komende uitkeringen die [gedaagde] nog van verzekeraars ontvangt ter zekerheid van de vordering van HAB tot een bedrag van €1.000.000,-.

3.Het geschil

3.1.
HAB vordert – samengevat – bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
1. [gedaagde] te veroordelen om aan HAB tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen de som van €1.000.000,-;
2. [gedaagde] te veroordelen in de kosten van de procedure, waaronder de beslagkosten.
3.2.
HAB voert aan dat dat zij recht heeft op nakoming van de betalingsverplichting van [gedaagde] .
Bij brief van 22 januari 2024 heeft HAB het door haar te vorderen bedrag becijferd op €1.809.455,76. Dit bedrag is opgebouwd uit de betaalverplichtingen van [gedaagde] op grond van de rekening-courantsaldi (€1.318.769,90), de leenovereenkomst met rente (€205.140,11) en misgelopen inkomsten van de accounts van [naam 3] (€145.374,37) en Dunea (€140.171,39), die [gedaagde] heeft geïnd en ten onrechte niet aan HAB heeft doorbetaald. Omdat HAB de assurantieportefeuille van [gedaagde] heeft kunnen doorverkopen, en met het oog op proceskosten, maximeert HAB haar vordering tot een bedrag van €1.000.000,-.
3.3.
In de conclusie van antwoord van [gedaagde] worden de door HAB gestelde feiten en gebeurtenissen niet betwist en wordt een verweer gevoerd dat strekt tot niet-ontvankelijkheidsverklaring van HAB dan wel tot afwijzing van de vordering. [gedaagde] voert als verweer dat HAB door opzegging van de samenwerkingsovereenkomst zelf schadeplichtig is. Voorts is [gedaagde] van mening dat HAB dit geschil nooit had mogen starten, omdat HAB hiermee in strijd met het crediteurenakkoord heeft gehandeld wat daarmee ook onrechtmatig is jegens andere crediteuren.
Ter zitting is het standpunt van [gedaagde] nader toegelicht, waarbij
[gedaagde] heeft betoogd dat, met het oog op de herfinancieringsplannen die juist in de periode rond 20 februari 2022 concreet leken te worden, het opzeggen van de samenwerkingsovereenkomst en het aangaan van dit geschil door HAB in strijd is met redelijkheid en billijkheid als bedoeld in artikel 6:248 BW.

4.De beoordeling

Vordering tot nakoming van betalingsverplichting

4.1.
Op grond van artikel 7 van de samenwerkingsovereenkomst en artikel 3.1 van de leenovereenkomst was [gedaagde] binnen 30 dagen na kennisgeving door HAB gehouden te betalen en zijn de door HAB gevorderde bedragen opeisbaar. [gedaagde] heeft niet betwist dat zij in beginsel gehouden is de rekening-courantsaldi te betalen aan HAB, maar heeft zich op het standpunt gesteld dat deze vordering moet worden ontzegd omdat HAB de samenwerkingsovereenkomst ten onrechte heeft opgezegd. Uit het verweer van [gedaagde] blijkt niet waarom zij gevrijwaard zou zijn van nakoming van deze verplichting volgens artikel 3:296 BW. De vordering zal worden toegewezen. De rechtbank licht dit hierna toe.
Opzegging samenwerkingsovereenkomst
4.2.
Dat [gedaagde] de rekening-courantschuld niet binnen de overeengekomen termijn heeft voldaan en daarmee artikel 7 van de samenwerkingsovereenkomst heeft geschonden, is niet in geschil. Ook na rappel heeft [gedaagde] niet betaald. Daarnaast betwist [gedaagde] niet dat zij de premies uit de accounts van [naam 3] en Dunea , in tegenspraak met de afspraken, niet direct na ontvangst heeft gemeld en doorgestort aan HAB.
4.3.
De rechtbank stelt vast dat het voorgaande voldoet aan de situatie omschreven in de opzeggingsgronden in artikel 22 lid 3 sub a en sub d van de samenwerkingsovereenkomst en dat HAB op grond daarvan bevoegd was om de samenwerkingsovereenkomst met onmiddellijke ingang schriftelijk op te zeggen.
4.4.
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of de opzegging, zoals [gedaagde] betoogt, in strijd is met de eisen van redelijkheid en billijkheid van artikel 6:248 BW. De opzegging komt niet in strijd met de eisen van redelijkheid en billijkheid van artikel 6.248 BW. De rechtbank licht dit hierna toe.
4.5.
De samenwerkingsovereenkomst tussen HAB en [gedaagde] dient te worden aangemerkt als een duurovereenkomst die voor onbepaalde tijd is aangegaan. Een dergelijke overeenkomst is in beginsel opzegbaar. HAB en [gedaagde] hebben bovendien afspraken gemaakt dat de samenwerkingsovereenkomst in bepaalde situaties onmiddellijk kan worden opgezegd en die situaties hebben zich hier voor gedaan.
In essentie betoogt [gedaagde] dat de opzegging in strijd komt met de eisen van redelijkheid en billijkheid omdat daardoor het bereiken van een crediteurenakkoord gefrustreerd wordt.
4.6.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft HAB met haar opzegging geen realistische herfinancieringspoging doorgekruist noch heeft zij in strijd met redelijkheid en billijkheid gehandeld. HAB heeft meermaals duidelijk gemaakt dat zij wilde dat [gedaagde] haar openstaande schulden zou afbetalen, wat op zichzelf grond biedt voor opzegging van de samenwerkingsovereenkomst.
Om de samenwerking daar niet direct op te laten stuklopen, heeft HAB benadrukt dat zij -in plaats van een opzegging- behoefte had aan aanvullende zekerheden, een oplossing voor de verzekeringsportefeuille van [gedaagde] of vruchtbare herstructurering en herfinanciering van [gedaagde] . Het feit dat HAB nog enige tijd deze welwillendheid heeft getoond, mee wilde werken aan herfinancieringspogingen en het crediteurenakkoord heeft getekend, maakt niet dat [gedaagde] mocht vertrouwen op een eindeloos geduld van HAB.
Ter zitting is verder gebleken dat het crediteurenakkoord -buiten HAB om- geen doorgang heeft gevonden omdat de derde investeerder -op wiens investering het crediteurenakkoord was gestoeld- zich in januari 2023 al heeft teruggetrokken. Het is dus ook niet zo dat HAB door [gedaagde] of andere schuldeisers verweten kan worden de dwarsligger te zijn die het crediteurenakkoord zou hebben gefrustreerd.
Kosten
4.7.
In de brief van 22 januari 2024 heeft HAB het te vorderen bedrag nader toegelicht en onderbouwd. Bij deze onderbouwing heeft HAB aangevoerd dat de vordering van HAB bewust gemaximeerd is tot een bedrag van € 1.000.000,- omwille van de hierbij gepaarde proceskosten. [gedaagde] heeft de hoogte van de te vorderen bedragen en de toelichting niet betwist.
4.8.
HAB vordert verder de beslagkosten. Deze vordering is gelet op het bepaalde in art. 706 Rv toewijsbaar. De beslagkosten worden begroot op € 676,00 griffierecht voor verzoekschrift conservatoir beslag, € 814,21 voor verschotten en € 3.413,00 voor salaris advocaat (1x rekest x € 3.413,00), totaal € 4.903,21.
4.9.
[gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van HAB worden begroot op:
- dagvaarding € 128,17
- griffierecht 5.061,00
- salaris advocaat 6.826,00 (2,0 punt × € 3.413,00, tarief VII)
- nakosten
178,00 (eventueel vermeerderd met kosten betekening)
Totaal € 12.193,17

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan HAB te betalen een bedrag van € 1.000.000,00 (één miljoen euro),
5.2.
veroordeelt [gedaagde] om aan HAB te betalen de beslagkosten, tot op heden begroot op € 4.903,21,
5.3.
veroordeelt [gedaagde] om aan HAB te betalen de proceskosten, aan de zijde van HAB tot op heden begroot op € 12.193,17. Als [gedaagde] niet tijdig aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, dan moet [gedaagde] € 92,00 extra betalen, met daarbij de kosten van de betekening van de uitspraak,
5.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
Dit vonnis is gewezen door mr. J. Herfkens en in het openbaar uitgesproken op 13 maart 2024