ECLI:NL:RBDHA:2024:5718

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 april 2024
Publicatiedatum
19 april 2024
Zaaknummer
NL24.13561
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring van een Gambiaanse asielzoeker in het kader van de Terugkeerrichtlijn

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 11 april 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen de maatregel van bewaring die aan eiseres, een Gambiaanse nationaliteit, was opgelegd door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De maatregel was gebaseerd op artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris de grondslag voor de bewaring voldoende deugdelijk had gemotiveerd en dat er geen reden was om een lichter middel toe te passen. Eiseres had eerder een asielaanvraag ingediend, maar deze was buiten behandeling gesteld. De rechtbank concludeerde dat eiseres de aanvraag had ingediend om de uitvoering van het terugkeerbesluit te verijdelen.

De rechtbank behandelde het beroep op zitting op 8 april 2024, waarbij eiseres werd bijgestaan door haar gemachtigde en een tolk. De staatssecretaris was vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. Eiseres betoogde dat zij goede motieven had en dat er sprake was van een ongelukkige samenloop van omstandigheden. De rechtbank oordeelde echter dat de staatssecretaris terecht had gesteld dat een minder dwingende maatregel niet doeltreffend zou zijn geweest. De rechtbank vond dat eiseres geen bijzondere omstandigheden had aangevoerd die de maatregel van bewaring onevenredig bezwarend maakten.

De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris voldoende voortvarend handelde in het kader van de asielprocedure en dat de maatregel van bewaring niet onrechtmatig was. Het beroep werd ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen. De uitspraak werd gedaan door mr. D. Verduijn, rechter, in aanwezigheid van Z.P. de Wilde, griffier, en werd openbaar gemaakt. Tegen deze uitspraak kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.13561

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres] , eiseres,

V-nummer: [V nummer] ,
(gemachtigde: mr. S. Faber),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de staatssecretaris,

(gemachtigde: mr. J.C. van Ossenbruggen).

Procesverloop

Bij besluit van 27 maart 2024 (het bestreden besluit) heeft de staatssecretaris aan eiseres de maatregel van bewaring op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 8 april 2024 op zitting behandeld. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Tevens is E.V. Blom-Apreleva als tolk verschenen. De staatssecretaris heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiseres heeft de Gambiaanse nationaliteit en is geboren op [geboortedatum] 1999.
2. De staatssecretaris heeft de onderhavige maatregel van bewaring gebaseerd op artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vw. De staatssecretaris heeft overwogen dat eiseres (1°) in bewaring werd gehouden in het kader van een terugkeerprocedure uit hoofde van de Terugkeerrichtlijn, (2°) reeds de mogelijkheid van toegang tot de asielprocedure heeft gehad en (3°) op redelijke gronden kan worden aangenomen dat zij de aanvraag louter heeft ingediend om de uitvoering van het terugkeerbesluit uit te stellen of te verijdelen.
2. De staatssecretaris heeft overwogen dat een minder dwingende maatregel (een lichter middel) niet doeltreffend kan worden toegepast.
3. Hierna beoordeelt de rechtbank het beroep tegen de maatregel van bewaring. Daarbij bespreekt zij de beroepsgronden en toetst zij de rechtmatigheid van de bewaring ambtshalve.
4. Eiseres stelt dat de staatssecretaris, gelet op haar verhaal, een lichter middel dan de maatregel van bewaring had moeten toepassen. Eiseres betoogt dat zij vorig jaar in Ter Apel een asielaanvraag heeft ingediend. Zij was in de veronderstelling dat zij echter eerst een paspoort nodig had om deze aanvraag te doorlopen en is toen weggegaan. Eiseres verbleef al die tijd bij een vriend van haar oom. Eiseres is op enig moment naar Spanje gegaan om haar paspoort op te halen. Zij is vervolgens weer naar Nederland teruggegaan en is wederom opgevangen op het adres waar zij eerder verbleef. Zij was zich er niet van bewust dat zij geen rechtmatig verblijf had omdat de eerdere asielaanvraag buiten behandeling was gesteld. Als eiseres direct door was gegaan naar Ter Apel had zij haar asielaanvraag in vrijheid kunnen afwachten. Eiseres stelt dat er sprake is van een ongelukkige samenloop van omstandigheden, dat zij goede motieven heeft en dat zij begrijpt dat zij zich aan het toezicht dient te houden.
Grondslag
5. De rechtbank is van oordeel dat artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vw terecht aan de maatregel ten grondslag is gelegd. Eiseres werd reeds voor het opleggen van de huidige maatregel in bewaring gehouden in het kader van een terugkeerprocedure uit hoofde van de Terugkeerrichtlijn. Verder heeft eiseres reeds de mogelijkheid van toegang tot de asielprocedure gehad, eiseres heeft verklaard dat zij 8 à 9 maanden in Nederland verbleef, vervolgens naar Spanje is gereisd om haar paspoort op te halen, waarna zij vervolgens nog 3 weken in Nederland heeft verbleven voordat zij in bewaring werd gesteld op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, Vw waarna zij tijdens haar inbewaringstelling een asielaanvraag heeft ingediend. De rechtbank is met de staatssecretaris van oordeel dat in de maatregel voldoende deugdelijk is onderbouwd dat eiseres met het indienen van haar asielaanvraag de voorgenomen uitzetting heeft gefrustreerd. De staatssecretaris stelt terecht dat het aannemelijk is dat eiseres het nieuwe asielverzoek enkel heeft ingediend ter voorkoming van uitzetting en uitvoering van de Terugkeerrichtlijn, nu eiseres in het gehoor geen andere feiten en omstandigheden naar voren heeft gebracht, op het bezit van haar paspoort na, voor het indienen van een nieuwe asielaanvraag. Verder heeft de staatssecretaris aannemelijk kunnen achten dat, nu eiseres de Gambiaanse nationaliteit heeft, in het bezit is van een paspoort, en Gambia op de lijst van veilige landen staat, eiseres de asielaanvraag enkel heeft ingediend om een spoedige uitzetting te voorkomen. Het betoog van eiseres dat sprake is van een ongelukkige samenloop van omstandigheden leidt de rechtbank niet tot een ander oordeel.
Lichter middel
6. De rechtbank is van oordeel dat er voor de staatssecretaris geen reden was om een lichter middel dan de maatregel dan de maatregel van bewaring toe te passen. In dat kader acht de rechtbank van belang dat hiervoor reeds is overwogen dat de bewaring op de juiste grondslag is gebaseerd. Eiseres heeft naar het oordeel van de rechtbank geen bijzondere individuele omstandigheden naar voren gebracht die maken dat de maatregel van bewaring onevenredig bezwarend moet worden geacht.
Voortvarendheid in het kader van de asielprocedure
7. De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris in het kader van de asielprocedure voldoende voortvarend handelt. De staatssecretaris heeft in de aanbiedingsbrief van 4 april 2024 toegelicht dat eiseres op 2 april 2024 is overgeplaatst naar het aanmeldcentrum Schiphol, op 5 april 2024 het aanmeldgehoor staat gepland en op 12 april 2024 het nader gehoor staat gepland.
Ambtshalve toetsing
8. De rechtbank moet ook ambtshalve toetsen of de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig was. Op grond van de stukken en wat op de zitting is besproken, is de rechtbank van oordeel dat dit niet het geval is.
Conclusie
9. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Verduijn, rechter, in aanwezigheid van Z.P. de Wilde, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.