In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 15 april 2024 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende een beroep van eiser tegen een terugkeerbesluit en een inreisverbod. Eiser, die de Nigeriaanse nationaliteit heeft, heeft beroep ingesteld tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, dat op 28 maart 2024 is genomen. Dit besluit omvatte een inreisverbod voor de duur van twee jaar en een maatregel van bewaring. Het beroep tegen het terugkeerbesluit is geregistreerd onder nummer NL24.14056, terwijl het beroep tegen de maatregel van bewaring onder nummer NL24.13912 is geregistreerd. De rechtbank heeft op 10 april 2024 de zaak behandeld, waarbij beide partijen zich lieten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.
De rechtbank heeft vastgesteld dat het terugkeerbesluit op 17 juli 2021 aan eiser is uitgevaardigd en dat dit besluit in rechte vaststaat. Hierdoor is het beroep tegen het terugkeerbesluit niet-ontvankelijk verklaard. Wat betreft het inreisverbod heeft de rechtbank geoordeeld dat het beroep ongegrond is, omdat eiser de gronden van de maatregel van bewaring niet heeft betwist en de rechtbank voldoende gemotiveerd achtte dat de maatregel gerechtvaardigd was. Eiser had niet aangetoond dat er omstandigheden waren die detentie voor hem onevenredig bezwarend zouden maken.
De rechtbank heeft ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen, omdat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is een rechtsmiddel tegen deze uitspraak mogelijk, afhankelijk van het type besluit waartegen beroep is ingesteld. De rechtbank heeft de beslissingen als volgt geformuleerd: het beroep tegen het terugkeerbesluit is niet-ontvankelijk verklaard, het beroep tegen het inreisverbod is ongegrond verklaard, en het verzoek om schadevergoeding is afgewezen.