ECLI:NL:RBDHA:2024:5683

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 april 2024
Publicatiedatum
19 april 2024
Zaaknummer
NL24.13912 en NL24.14056
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen terugkeerbesluit en inreisverbod in vreemdelingenrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 15 april 2024 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende een beroep van eiser tegen een terugkeerbesluit en een inreisverbod. Eiser, die de Nigeriaanse nationaliteit heeft, heeft beroep ingesteld tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, dat op 28 maart 2024 is genomen. Dit besluit omvatte een inreisverbod voor de duur van twee jaar en een maatregel van bewaring. Het beroep tegen het terugkeerbesluit is geregistreerd onder nummer NL24.14056, terwijl het beroep tegen de maatregel van bewaring onder nummer NL24.13912 is geregistreerd. De rechtbank heeft op 10 april 2024 de zaak behandeld, waarbij beide partijen zich lieten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het terugkeerbesluit op 17 juli 2021 aan eiser is uitgevaardigd en dat dit besluit in rechte vaststaat. Hierdoor is het beroep tegen het terugkeerbesluit niet-ontvankelijk verklaard. Wat betreft het inreisverbod heeft de rechtbank geoordeeld dat het beroep ongegrond is, omdat eiser de gronden van de maatregel van bewaring niet heeft betwist en de rechtbank voldoende gemotiveerd achtte dat de maatregel gerechtvaardigd was. Eiser had niet aangetoond dat er omstandigheden waren die detentie voor hem onevenredig bezwarend zouden maken.

De rechtbank heeft ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen, omdat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is een rechtsmiddel tegen deze uitspraak mogelijk, afhankelijk van het type besluit waartegen beroep is ingesteld. De rechtbank heeft de beslissingen als volgt geformuleerd: het beroep tegen het terugkeerbesluit is niet-ontvankelijk verklaard, het beroep tegen het inreisverbod is ongegrond verklaard, en het verzoek om schadevergoeding is afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.13912 en NL24.14056

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[Naam], eiser,

V-nummer: [Nummer]
(gemachtigde: mr. M.S. Yap),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,

(gemachtigde: mr. H.J. Toonders).

Procesverloop

Bij besluit van 28 maart 2024 (bestreden besluit 1) heeft verweerder tegen eiser een inreisverbod voor de duur van twee jaar uitgevaardigd. Verweerder heeft op dezelfde datum aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder a en b, van de Vw [1] opgelegd (bestreden besluit 2).
Eiser heeft tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld. Het beroep tegen het terugkeerbesluit en inreisverbod is geregistreerd onder nummer NL24.14056. Het beroep tegen de maatregel onder nummer NL24.13912. Dit laatste beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 10 april 2024 op zitting behandeld. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

1. Eiser stelt van te zijn geboren op [Geboortedatum] en de Nigeriaanse nationaliteit te hebben.
Het bestreden besluit 1 (terugkeerbesluit en inreisverbod)
2. De rechtbank stelt vast dat het terugkeerbesluit op 17 juli 2021 aan eiser is uitgevaardigd. Dit besluit staat in rechte vast. Dit betekent dat het beroep, voor zover dit gericht is op het terugkeerbesluit, niet-ontvankelijk is.
3. Naar het oordeel van de rechtbank zijn verweerders motivering en de daaraan ten
grondslag gelegde feiten voldoende om duidelijk te maken waarom de door eiser
aangevoerde omstandigheden hem geen aanleiding hebben gegeven om van het uitvaardigen
van het inreisverbod af te zien. De enkele omstandigheid dat eiser altijd de intentie had om asiel aan te vragen in de toekomst wenst terug te komen naar Nederland, maakt niet dat het inreisverbod in strijd komt met artikel 8 van het EVRM of dat anderszins sprake is van bijzondere individuele omstandigheden op grond waarvan een inreisverbod achterwege dient te blijven. [2] Van belang is hierbij dat eiser sinds de intrekking van zijn verblijfsrecht op 17 juli 2021 de gelegenheid heeft gehad om een asielaanvraag in te dienen, maar dit tot op heden heeft nagelaten. Bij een oprechte, dringende behoefte aan bescherming, ligt het in de lijn der verwachting dat eiser zich zo spoedig mogelijk meldt bij de eerste beschikbare autoriteiten van een Europese lidstaat met het verzoek om bescherming.
4. Het beroep tegen het inreisverbod is dan ook ongegrond.
5. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Het bestreden besluit 2 (maatregel van bewaring)
6. Eiser stelt dat verweerder had moeten volstaan met een lichter middel. Hij is bereid zich aan de meldplicht te houden en alle instructies die verband houden met de asielprocedure te volgen.
7. Eiser heeft de gronden die aan de maatregel ten grondslag zijn gelegd in beroep niet betwist. De rechtbank is van oordeel dat deze gronden feitelijk juist zijn en voldoende zijn toegelicht in de maatregel van bewaring. Deze gronden kunnen de maatregel van bewaring dragen, zodat het risico op onttrekking reeds daarmee is gegeven.
8. Verweerder heeft voldoende gemotiveerd dat niet is gebleken dat een lichter middel doeltreffend is om het onttrekkingsrisico te ondervangen. Daarbij is van belang dat eiser zich, nadat hem een terugkeerbesluit is opgelegd op 17 juli 2021, ook aan het toezicht heeft onttrokken en hij zich tijdens zijn illegale verblijf in Nederland niet meer heeft gemeld bij de autoriteiten. Verder heeft verweerder eisers persoonlijke omstandigheden voldoende meegewogen en terecht geconcludeerd dat niet is gebleken van omstandigheden die detentie voor eiser onevenredig bezwarend maken.
9. Nu ook na ambtshalve toetsing de maatregel van bewaring niet onrechtmatig is, is
het beroep daartegen ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding
afgewezen.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
Ten aanzien van bestreden besluit 1:
- verklaart het beroep niet-ontvankelijk, voor zover het beroep is gericht tegen het terugkeerbesluit;
- verklaart het beroep ongegrond, voor zover het is gericht tegen het inreisverbod;
Ten aanzien van bestreden besluit 2:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.J. Govaers, rechter, in aanwezigheid van mr. J. de Winter, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak, voor zover die over bestreden besluit 1 gaat, kan hoger beroep
worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier
weken na de dag van bekendmaking.
Tegen deze uitspraak, voor zover die over bestreden besluit 2 gaat, kan hoger beroep
worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één
week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Beoordeling op grond van artikel 11, tweede en derde lid, van Richtlijn 2008/115/EG en artikel 66a,