ECLI:NL:RBDHA:2024:5669

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 april 2024
Publicatiedatum
19 april 2024
Zaaknummer
NL24.13915 en NL24.14098
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen terugkeerbesluit en maatregel van bewaring in vreemdelingenrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 15 april 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een terugkeerbesluit en een maatregel van bewaring. Eiser, een Turkse nationaliteit, had tegen het terugkeerbesluit en de maatregel van bewaring beroep ingesteld. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was de verweerder in deze procedure. Eiser had op 29 maart 2024 een terugkeerbesluit ontvangen, nadat hij op 28 maart 2024 in Nederland was aangetroffen zonder de benodigde tewerkstellingsvergunning. Eiser stelde dat hij zich aan een eerder bevel om naar Polen te vertrekken had gehouden, maar de rechtbank oordeelde dat hij onvoldoende bewijs had geleverd om dit te onderbouwen. De rechtbank concludeerde dat het terugkeerbesluit terecht was opgelegd, omdat eiser niet had voldaan aan zijn vertrekplicht. De maatregel van bewaring werd opgeheven, maar de rechtbank oordeelde dat deze niet onrechtmatig was opgelegd. Eiser had geen recht op schadevergoeding, omdat de gronden voor de maatregel van bewaring feitelijk juist waren. De rechtbank verklaarde de beroepen ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.13915 en NL24.14098

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[Naam], eiser,

V-nummer: [Nummer]
(gemachtigde: mr. M.S. Yap),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,

(gemachtigde: mr. H.J. Toonders).

Procesverloop

Bij besluit van 29 maart 2024 (bestreden besluit 1) heeft verweerder tegen eiser een
terugkeerbesluit uitgevaardigd. Verweerder heeft op diezelfde datum aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw [1] opgelegd (bestreden besluit 2).
Eiser heeft tegen de bestreden besluit beroep ingesteld. Het beroep tegen het
terugkeerbesluit en inreisverbod is geregistreerd onder nummer NL24.14098. Het beroep
tegen de maatregel onder nummer NL24.13915. Dit laatste beroep moet tevens worden
aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Verweerder heeft op 8 april 2024 de maatregel van bewaring opgeheven.
De rechtbank heeft het beroep op 10 april 2024 op zitting behandeld. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [Geboortedatum] en de Turkse nationaliteit te hebben.
Het bestreden besluit 1 (terugkeerbesluit)
2. Vaststaat dat eiser op 24 november 2023 een bevel heeft ontvangen om zich onmiddellijk te begeven naar Polen op grond van zijn tijdelijke verblijfsrecht aldaar. In het bevel is opgenomen dat indien dit bevel niet wordt nageleefd, dat kan leiden tot het uitvaardigen van een terugkeerbesluit. [2] Op 28 maart 2024 is eiser werkend aangetroffen in Nederland, zonder de benodigde tewerkstellingsvergunning, waarna hij is aangehouden. Vervolgens is op 29 maart 2024 een terugkeerbesluit tegen eiser uitgevaardigd.
3. Eiser stelt dat het terugkeerbesluit ten onrechte is uitgevaardigd, omdat hij zich aan het bevel van 24 november 2023 heeft gehouden. Hij wijst daarbij op een stempel van 23 januari 2024 in zijn paspoort. Eiser meent dat daaruit blijkt dat hij naar Polen is geweest en daarmee opvolging heeft gegeven aan het bevel.
4. Met het enkel overleggen van een kopie van een stempel maakt eiser onvoldoende aannemelijk dat hij is vertrokken naar Polen, mede omdat de desbetreffende stempel geen (authentiek) inreisstempel is. Daartoe is ook van belang dat eiser zelf heeft verklaard dat, toen hij voor het eerst naar Europa kwam zes of zeven maanden geleden, een maand in Polen in heeft verbleven. Hij kon daar geen werk vinden, waardoor hij met de bus naar Nederland is gekomen. [3] Uit zijn verklaringen blijkt dus ook niet dat eiser sindsdien nog is teruggekeerd naar Polen. Daarom is ook niet aannemelijk dat eiser heeft voldaan aan zijn vertrekplicht. Verweerder heeft terecht het terugkeerbesluit opgelegd. Het beroep is ongegrond.
Het bestreden besluit 2 (maatregel van bewaring)
5. Omdat de bewaring is opgeheven, beperkt de beoordeling zich in deze zaak tot de vraag of aan eiser schadevergoeding moet worden toegekend. In dit verband moet de vraag worden beantwoord of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank indien de bewaring al is opgeheven vóór de behandeling van het verzoek om opheffing van de bewaring aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen.
6. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de
maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en
eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontweek of belemmerde.
Verweerder heeft als zware gronden [4] vermeld dat eiser:
- 3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op

vreemdelingen heeft onttrokken;

- 3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de
plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin
besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
en als lichte gronden [5] vermeld dat eiser:
- 4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4

van het Vb heeft gehouden;

- 4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
- 4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan;
- 4f. arbeid heeft verricht in strijd met de Wet Arbeid Vreemdelingen.
7. Eiser stelt dat omdat het terugkeerbesluit ten onrechte tegen hem is uitgevaardigd, de maatregel van bewaring ook onrechtmatig opgelegd is. Hij betwist daarbij alle zware en lichte aan de maatregel ten grondslag gelegde gronden, met uitzondering van de lichte grond 4f. Eiser stelt dat hij zich niet heeft onttrokken aan het toezicht en dat hem ten onrechte wordt tegengeworpen dat hij geen gevolg heeft gegeven aan het bevel van 24 november 2023.
8. Zoals hiervoor is vastgesteld, is onvoldoende aannemelijk gemaakt dat eiser gevolg heeft gegeven aan het bevel van 24 november 2023. Dit maakt dan ook dat hij niet heeft voldaan aan zijn vertrekplicht en hij zich sindsdien aan het toezicht heeft onttrokken. De zware gronden 3b en 3c zijn dan ook feitelijk juist. Deze zware gronden zijn voldoende om de maatregel van bewaring te kunnen dragen. Wat eiser voor het overige heeft aangevoerd over de lichte gronden behoeft geen bespreking, omdat dit niet kan leiden tot de conclusie dat de bewaring onrechtmatig is.
9. Nu ook na ambtshalve toetsing de maatregel van bewaring niet onrechtmatig is, is
het beroep daartegen ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding
afgewezen.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart de beroepen ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.J. Govaers, rechter, in aanwezigheid van mr. J. de Winter, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak, voor zover die over bestreden besluit 1 gaat, kan hoger beroep
worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier
weken na de dag van bekendmaking.
Tegen deze uitspraak, voor zover die over bestreden besluit 2 gaat, kan hoger beroep
worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één
week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Op grond van artikel 62a, derde lid, van de Vw.
3.Pagina 3 van het gehoor voorafgaand aan de maatregel van 29 maart 2024 (M110).
4.Artikel 5.1b, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
5.Artikel 5.1b, vierde lid, van het Vb.