ECLI:NL:RBDHA:2024:5668

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 april 2024
Publicatiedatum
18 april 2024
Zaaknummer
09/106703-22
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Woninginbraak met overschrijding van de redelijke termijn en gevangenisstraf

Op 19 april 2024 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van woninginbraak. De inbraak vond plaats tussen 19 en 21 juli 2021 in een woning in [plaats 2], waar de verdachte een horloge, een camera, sieraden en contant geld heeft weggenomen. De rechtbank heeft het onderzoek op de terechtzitting gehouden op 5 april 2024, waarbij de officier van justitie, mr. E.J. van Drongelen, de verdachte heeft aangeklaagd. De verdachte, geboren in 1999 en op dat moment gedetineerd, heeft zich laten bijstaan door zijn raadsvrouw, mr. T.S.S. Overes.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich toegang tot de woning heeft verschaft door middel van braak. De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier maanden. De verdediging heeft gepleit voor een kortere straf, rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank heeft geoordeeld dat de redelijke termijn is overschreden met meer dan zes maanden, wat aanleiding gaf tot een korting van tien procent op de op te leggen straf.

Uiteindelijk heeft de rechtbank de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 108 dagen. Daarnaast heeft de rechtbank de vordering van de benadeelde partij, [slachtoffer], gedeeltelijk toegewezen tot een bedrag van € 1.000,- aan materiële schade, en de vordering tot immateriële schade afgewezen. De rechtbank heeft de verdachte ook verplicht om een bedrag van € 1.000,- te betalen aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 21 juli 2021.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09/106703-22
Datum uitspraak: 19 april 2024
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1999 te [geboorteplaats] ,
op dit moment gedetineerd in de penitentiaire inrichting Justitieel Complex [plaats 1] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzitting van 5 april 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. E.J. van Drongelen, en van hetgeen door de raadsvrouw van de verdachte, mr. T.S.S. Overes – daartoe door (de niet op de terechtzitting verschenen) verdachte uitdrukkelijk gemachtigd zoals bedoeld in artikel 279 van het Wetboek van Strafvordering – naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op een of meer tijdstip(pen) in de periode van 19 juli 2021 tot en met 21 juli 2021 te [plaats 2] in/uit een woning aan de [adres 1] een horloge en/of een camera en/of een/twee laptop(s) en/of (een) sierra(a)d(en) en/of een hoeveelheid geld, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer] , in elk geval aan een ander of anderen toebehoorde(n), heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl hij, verdachte, zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/of dat/die weg te nemen geld/goed(eren) onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak en/of verbreking, te weten het forceren van een slot en/of (een) deur(en).

3.De bewijsbeslissing

3.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich met betrekking tot de bewezenverklaring aan het oordeel van de rechtbank gerefereerd. Op specifieke verweren gaat de rechtbank hierna in, voor zover dat nodig is.
3.4.
Bewijsoverweging
Partiële vrijspraak (laptops)
De rechtbank is, zoals bepleit, van oordeel dat op basis van het dossier niet wettig en overtuigend bewezenverklaard kan worden dat de verdachte laptops uit de woning heeft weggenomen, nu de zoon van aangever, [naam] , op 11 oktober 2021 bij de politie specifiek heeft verklaard dat de in de woning aanwezige telefoons en laptop niet zijn meegenomen. Gelet op die verklaring zal de verdachte van het onderdeel in de tenlastelegging dat ziet op de laptops worden vrijgesproken.
3.3.
Gebruikte bewijsmiddelen
De rechtbank heeft hierna opgenomen de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden.
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt – tenzij anders vermeld – bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-20212124355, van de politie eenheid Den Haag, district Leiden-Bollenstreek, basisteam Leiden-Midden, met bijlagen (doorgenummerd pagina 1 t/m 189).
De rechtbank gebruikt de volgende bewijsmiddelen:
1.
Het proces-verbaal van aangifte van [aangever] , opgemaakt op 21 juli 2021, voor zover inhoudende (p.12-14):
Plaats delict: [adres 1] , [plaats 2]
[aangever] deed aangifte namens het slachtoffer [slachtoffer] .
Op maandag 19 juli 2021 te 17:00 uur ben ik bij de woning geweest. De woning was deugdelijk afgesloten door middel van en slot en sleutel.
Op woensdag 21 juli 2021 te 20:15 uur kwam ik bij de woning. Ik zag dat er in de woning was ingebroken en dat er enig goed was weggenomen. Ik zag namelijk dat er schade aan het slot van de voordeur was. Ik zag dat er geboord was waar de slotplaat zat.
Via de achterdeur zijn wij binnen gegaan in de woning samen met de politie. De politie constateerde dat er diverse deuren waren ontzet.
Onbekenden hebben zich toegang tot de woning verschaft waardoor er schade is ontstaan aan verschillende deuren en sloten.
2.
Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 16 oktober 2021, voor zover inhoudende (p.152):
Ik, verbalisant, heb telefonisch contact gehad met de aangever.
Nadat ik hem vertelde dat ik een uitgebreide lijst met de weggenomen goederen wilde, mailde hij mij onderstaande terug:
- Rado horloge;
-20 duizend contant van onze zaak. Briefjes waren van 20/10/50. Meeste van 50 en beetje van 100;
-3 duizend geld van mijn zus;
-Een dslr camera met 2 soorten lens 50mm en 18-55mm en memory kaarten;
-Goud bangles van mij moeder;
-1 diamant ring.
3.
Het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige] , opgemaakt op 16 oktober 2021, voor zover inhoudende p.92:
Ik heb een goed werkende camera. Deze camera heeft ook een groot deel van de rijbaan en de tegenover gelegen percelen in beeld.
Ik heb […]de camerabeelden bekeken.
Ik zag dat er op 20 juli 2021 omstreeks 23:00 uur een man komt aanrijden met een bestelautootje. Ik zag dat de man iets aan het doen is bij de voordeur van nummer [nummer] .
Ik zag dat de volgende dag, dus woensdag 21 juli 2021, omstreeks het middaguur hetzelfde bestelautootje weer stopt ter hoogte van nummer [nummer] . Ik zag dat de man weer naar de voordeur van nummer [nummer] loopt. Ik herken de man als [verdachte] . Ik heb een bouwbedrijf en deze [verdachte] doet wel eens een klusje voor mij.
4.
Proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 24 maart 2022, voor zover inhoudende (p.111-113):
Ik, verbalisant, bekeek de camerabeelden van de [adres 2] te [plaats 2] . Ik zag op deze camerabeelden de voordeur van de [adres 1] te [plaats 2] . De tijden van de camera staan geregistreerd op de Engelse tijdswaarneming van AM en PM.
Ik zag op 21 juli 2021 tussen 01:14:01 PM en 02:31:40 PM de volgende gebeurtenissen op de camerabeelden:
- Voordeur van perceel [nummer] is volledig te zien
- De slotplaat van de voordeur heeft een ronde vorm
- De voordeur is dicht
- Na enkele seconden parkeert er voor de deur van perceel [nummer] een bestelauto
- De man opent de zijdeur en haalt er iets uit
- De man loopt naar de voordeur van perceel [nummer]
- De man loopt een aantal keer vanaf de voordeur terug naar de zijdeur van de auto
- De man heeft oranje draad vermoedelijk een verlengsnoer in handen
- De man loopt vervolgens naar de voordeur van [nummer] toe
- Na ongeveer een minuut gaat de voordeur open
- De man stapt de woning in
- De man sluit de voordeur terwijl hij binnen staat
- Na 14 minuten wordt de voordeur geopend
- De man loopt na enkele seconden weer in de richting van de auto
- De man houdt iets in zijn linkerhand
- Hij opent de schuifdeur en pakt iets uit de auto
- De man stapt de woning weer binnen en sluit de voordeur
- Na ongeveer 10 minuten komt de man naar buiten
- Na ongeveer een minuut loopt de man de woning weer in
- De man komt enkele seconden later met iets in zijn rechterhand uit de woning lopen
- De man loopt wederom de woning binnen
- Na enkele seconden komt de man weer naar buiten met een plastic zak in zijn hand
- Om 02:31:40 PM rijdt hij weg
- De slotplaat van de voordeur is nu langwerpig.
3.5.
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
hij op 21 juli 2021 te [plaats 2] in een woning aan de [adres 1] een horloge en een camera en sie
raden en een hoeveelheid geld die aan anderen toebehoorden, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl hij, verdachte, zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak te weten het forceren van een slot en deuren.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier maanden.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat, rekening houdend met artikel 63 Wetboek van Strafrecht en de schending van de redelijke termijn, een gevangenisstraf van minder dan drie maanden dient te worden opgelegd.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van het feit
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een woninginbraak. Hij heeft op klaarlichte dag ingebroken in de woning van het gezin van zijn oom, het slachtoffer, wetende dat er op dat moment niemand was omdat het gezin op vakantie naar Pakistan was. Met het plegen van deze woninginbraak heeft de verdachte een grove inbreuk gemaakt op het gevoel van veiligheid van het slachtoffer en zijn gezin. Ook heeft de verdachte met zijn handelen bijgedragen aan de versterking van de in maatschappij levende gevoelens van onrust en onveiligheid. Bovendien heeft hij financiële schade veroorzaakt en met zijn handelen blijk gegeven van een gebrek aan respect voor andermans eigendommen. De verdachte heeft zich blijkbaar enkel laten leiden door zijn eigen financiële belangen, zonder rekening te houden met de gevolgen van zijn handelen voor anderen.
Strafblad
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 21 maart 2024. In het nadeel van de verdachte houdt de rechtbank er rekening mee dat hij in de afgelopen vijf jaar eerder is veroordeeld voor soortgelijke feiten. Deze eerdere veroordelingen hebben de verdachte er kennelijk niet van weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen.
Straf
Gelet op wat hiervoor is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden volstaan met een lichtere of andere sanctie dan een onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming van na te melden duur.
Een en ander maakt dat de rechtbank in beginsel een gevangenisstraf voor de duur van vier maanden oftewel 120 dagen, zoals door de officier van justitie geëist, passend acht.
Een omstandigheid die van invloed is op de duur van de opleggen straf is het tijdsverloop. Hiermee houdt de rechtbank als volgt rekening.
Als uitgangspunt heeft te gelden dat de behandeling ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de redelijke termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden, zoals de invloed van de verdediging op het procesverloop.
In de deze zaak is de redelijke termijn aangevangen op 16 oktober 2021, de dag waarop de verdachte in verzekering is gesteld en is verhoord, en waaraan hij in redelijkheid de verwachting kon ontlenen dat tegen hem vanwege een woninginbraak strafvervolging zou worden ingesteld. Verdachte is op 7 november 2022 gedagvaard voor de zitting van de meervoudige strafkamer van 7 december 2022, gelijktijdig met de behandeling van twee andere strafzaken. De raadsvrouw heeft vervolgens kort voor de terechtzitting, op 1 december 2022, verzocht om afsplitsing van de zaken en onderzoekswensen – waaronder het horen van getuigen bij de rechter-commissaris – ingediend.
Hoewel de verdediging, gelet op het voorgaande, zelf enige invloed heeft gehad op het tijdsverloop, is die invloed niet dusdanig dat daaraan de volledige overschrijding van de redelijke termijn kan worden geweten. De rechtbank vindt in de overschrijding van iets meer dan zes maanden aanleiding om een korting van tien procent op de op te leggen straf toe te passen.
Alles afwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 108 dagen passend en geboden.

7.De vordering van de benadeelde partij

7.1.
De vordering van [slachtoffer]
heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 36.395,-, te vermeerderen met de wettelijke rente. Dit bedrag bestaat uit € 36.120,- aan materiële schade en € 275,- aan immateriële schade.
7.2.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft de rechtbank verzocht de vordering ten aanzien van de materiële schade gedeeltelijk toe te wijzen. Voor het bepalen van de hoogte van de schade heeft de officier van justitie de rechtbank verzocht gebruik te maken van haar schattingsbevoegdheid en een bedrag van € 3.500,- toe te wijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Voor het overige heeft de officier van justitie verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering te verklaren, omdat de gestelde schade niet dan wel onvoldoende is onderbouwd.
7.3.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich ten aanzien van de materiële schade op het standpunt gesteld dat dit deel van de vordering op basis van de bepleite vrijspraak gedeeltelijk moet worden afgewezen. Het overige deel van de vordering dient niet-ontvankelijk te worden verklaard, omdat de vordering niet voldoende is onderbouwd. Daarbij is niet gebleken dat de benadeelde partij voegingsgerechtigd is om voor zijn bedrijf schadevergoeding te vorderen en is een deel van de schade niet door de benadeelde partij zelf geleden, maar door zijn broer.
De raadsvrouw heeft zich met betrekking tot de immateriële schade op het standpunt gesteld dat dit deel van de vordering moet worden afgewezen dan wel niet-ontvankelijk moet worden verklaard, omdat de schade onvoldoende is onderbouwd en bovendien ziet op schade die niet door de benadeelde partij zelf is geleden, maar door zijn meerderjarige dochter.
7.4.
Het oordeel van de rechtbank
Materiële schade
Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan naar het oordeel van de rechtbank worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden door het bewezen verklaarde strafbare feit. De rechtbank gaat hierna op de afzonderlijke schadeposten in.
Rado horloge
De vordering, voor zover deze betrekking heeft op de post ‘Rado horloge’ (€ 1.250,-) heeft de benadeelde partij, anders dan de verdediging meent, voldoende onderbouwd aan de hand van de prijs die het horloge had in de maand juli 2022 (€ 1.250). De benadeelde partij stelt niet te beschikken over aankoopbewijzen. De rechtbank acht deze schade vatbaar voor toewijzing en stelt deze schade, uitgaande van de prijs uit 2022 en met een aftrek ‘nieuw voor oud’, vast op € 1.000,- en wijst deze voor het overige af.
Contant geld
De rechtbank zal, voor zover de vordering betrekking heeft op de post ‘contant geld’
(€ 23.000,-) de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaring in zijn vordering. Daartoe overweegt zij als volgt.
Ten aanzien van een deel van het bedrag, zijnde € 20.000,- heeft de benadeelde partij ter terechtzitting toegelicht dat dit geldbedrag de winst betreft van een restaurant dat hij met zijn broer runt. Een deel van dat bedrag was van de benadeelde partij en een deel van zijn broer.
De rechtbank is van oordeel dat zij, mede gelet op de betwisting namens de benadeelde partij, over onvoldoende informatie beschikt om te beoordelen of de benadeelde partij (deels) eigenaar was van het contante geld dat bij hem gestolen is. De benadeelde partij heeft de vordering ingesteld voor schade die hijzelf (als privépersoon) geleden heeft. Niet is gebleken dat hij de vordering heeft ingesteld als rechtsgeldig vertegenwoordiger van de B.V., de rechtspersoon die het restaurant drijft van de benadeelde partij en zijn broer. Evenmin kan uit de overgelegde stukken – jaarstukken van het bedrijf – worden opgemaakt wat de winstuitkering aan de benadeelde partij (en zijn broer) is geweest in 2020 (het boekjaar vóór de inbraak). Bijvoorbeeld blijkt niet welke eventuele belastingen al over de omzet is betaald. Daarbij merkt de rechtbank nog op dat schade die de broer van de benadeelde partij heeft geleden, geen rechtstreekse schade van de benadeelde partij zelf is en zodoende ook daarom niet voor toewijzing in aanmerking komt.
De rechtbank kan dus niet vaststellen of de benadeelde partij voegingsgerechtigd is. Voor zover moet worden aangenomen dat hij dat wel is, kan de rechtbank ook niet vaststellen wat de hoogte van de door de benadeelde partij geleden schade is, bestaande uit zijn gestolen winstdeel in contanten.
Gelet op de bewezenverklaring staat vast dat bij de benadeelde partij een hoeveelheid geld is gestolen. Die vaststelling is, zoals volgt uit het voorgaande, niet genoeg om de vordering van de benadeelde partij op dit onderdeel toe te wijzen. Daarvoor is nadere informatie (bewijs) nodig.
Ten aanzien van het overige deel van het bedrag, zijnde € 3.000,-, heeft de benadeelde partij ter terechtzitting toegelicht dat dit spaargeld van zijn drie kinderen betreft, zijnde
€ 1.000,- per kind. Namens de verdachte is ook deze post betwist. Weliswaar blijkt uit het strafdossier dat spaargeld van de kinderen is gestolen, zonder nadere feitelijke informatie, die ontbreekt, kan de rechtbank niet vaststellen hoeveel geld van wie gestolen is, nog daargelaten dat onduidelijk is of een van de kinderen ten tijde van het instellen van de vordering minderjarig was.
Het zou een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren om de benadeelde partij toe te laten tot het bewijs van de geleden schade bestaande uit gestolen contanten. De vordering die is ingediend, roept bij de rechtbank zodanig veel vragen op, dat niet - op een binnen het strafproces aanvaardbare manier - is vast te stellen welke schade door wie is geleden en welk deel voor vergoeding in aanmerking komt. van wie is en voor vergoeding in aanmerking komt. Gebruikmaking van de schattingsbevoegdheid op basis van de beschikbare informatie zou neerkomen op ‘een slag in de lucht’. Daarvoor is die bevoegdheid niet bedoeld. Daarom wordt de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard voor dit deel van de vordering en kan hij dit deel van de vordering slechts aanbrengen bij de burgerlijke rechter.
Laptops
De rechtbank zal, voor zover de vordering betrekking heeft op de posten ‘HP Laptops’
(€ 1.200,- en € 1.000,-) de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering, aangezien de verdachte van het deel waarop de vordering betrekking heeft – zijnde de diefstal van laptops – zal worden vrijgesproken.
Overige posten
De rechtbank zal, voor zover de vordering betrekking heeft op de posten ‘gouden armbanden’ (€ 7.000,-), ‘diamant ring’ (€ 1.200,-), ‘dslr camera canon 550d’ (€ 1.000,-), ‘lens 50mm’ (€ 140,-), ‘lens 18/55’ (€ 180,-) en ‘memory kaart 3x’ ( € 150,-) de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in zijn vordering. Dit deel van de vordering is in het licht van de gemotiveerde betwisting namens de verdachte door de benadeelde partij niet of in elk geval onvoldoende onderbouwd. De benadeelde partij de gelegenheid geven voor een (nadere) onderbouwing van dit deel van de vordering zou een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren. De benadeelde partij kan dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal – gelet op het voorgaande – de vordering van de benadeelde partij toewijzen tot een bedrag van € 1.000,- aan materiële schade.
Immateriële schade
Voor zover de gevorderde immateriële schade, schade betreft die door de meerderjarige dochter van de benadeelde is geleden, overweegt de rechtbank dat zij zich niet als zelfstandig benadeelde partij in deze procedure heeft gevoegd en de benadeelde partij zodoende niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vordering.
Verder overweegt de rechtbank dat niet is uitgesloten dat een inbraak in een woning, en daarmee een inbreuk op het recht op eerbiediging van de privésfeer, voor de bewoner(s) van die woning dermate ingrijpende gevolgen heeft dat zij grond kan bieden voor het aannemen van aantasting in de persoon, ook als die gevolgen niet als geestelijk letsel zijn aan te merken. Daarvoor is dan wel vereist dat vaststellingen omtrent die gevolgen (kunnen) worden gedaan.
Gelet op dit kader is hetgeen de benadeelde partij heeft gesteld ontoereikend om te kunnen spreken van een aantasting van de persoon ‘op andere wijze’ zoals hiervoor bedoeld. Zo heeft de benadeelde partij geen feiten of omstandigheden naar voren gebracht waaruit het bestaan van geestelijk letsel kan worden afgeleid en doet zich hier niet een situatie voor waarin uit de aard en de ernst van de normaantasting en de gevolgen daarvan blijkt dat van een aantasting ‘op andere wijze’ sprake is. Dat betekent dat ten aanzien van dit deel van de vordering geen wettelijke grondslag is aan te wijzen. De vordering zal dan ook moeten worden afgewezen.
Wettelijke rente
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 21 juli 2021, omdat vast is komen te staan dat de schade vanaf die datum is ontstaan.
Proceskosten
Nu de vordering deels wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
De schadevergoedingsmaatregel
De verdachte zal voor het bewezenverklaarde strafbare feit worden veroordeeld en daarom is hij tegenover de benadeelde partij aansprakelijk voor schade die door dit feit aan hem is toegebracht. De rechtbank zal aan de verdachte de verplichting opleggen om aan de Staat te betalen een bedrag van € 1.000,- vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf
21 juli 2021 tot aan de dag dat dit bedrag betaald is, ten behoeve van [slachtoffer] .

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf en maatregelen zijn gegrond op de artikelen 9, 36f, 63, 310 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast zoals zij ten tijde van deze uitspraak gelden.

9.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, zoals hierboven onder 3.5 bewezen is verklaard en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
diefstal, waarbij de schuldige de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van
108 (HONDERDACHT) DAGEN;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer]
wijst de vordering tot materiële schadevergoeding van de benadeelde partij deels toe tot een bedrag van € 1.000,- en veroordeelt de verdachte om dit bedrag, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 21 juli 2021 tot de dag waarop deze vordering is betaald, te betalen aan [slachtoffer] ;
bepaalt dat de benadeelde partij ten aanzien van vordering tot de materiële schadevergoeding voor het overige niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding en dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
wijst de vordering tot immateriële schadevergoeding, voor zover de vordering ziet op door de benadeelde partij geleden immateriële schade, af;
bepaalt dat de benadeelde partij, voor zover de vordering ziet op door zijn dochter geleden immateriële schade, niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten van de benadeelde partij, begroot op nihil, en de kosten die ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog gemaakt moeten worden;
legt aan de verdachte de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 1.000,- vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 21 juli 2021 tot aan de datum waarop dit bedrag volledig is betaald, ten behoeve van [slachtoffer] ;
bepaalt dat, als de verdachte niet het volledige bedrag betaalt en/of niet het volledige bedrag op hem kan worden verhaald, gijzeling zal worden toegepast voor de duur van 20 dagen;
bepaalt dat het toepassen van gijzeling de verdachte niet ontslaat van zijn betalingsverplichting aan de Staat;
bepaalt dat als de verdachte de toegewezen schadevergoeding deels of geheel aan de benadeelde partij heeft betaald, de verdachte niet verplicht is om dat deel te betalen aan de Staat en dat als de verdachte het toegewezen bedrag deels of geheel aan de Staat heeft betaald, de verdachte niet verplicht is om dat deel aan de benadeelde partij te betalen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. C.A.W. Zijlstra, voorzitter,
mr. M.C. Ritsema van Eck-Drempt, rechter,
mr. G.H.M. Smelt, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. M.N.D. Snel, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 19 april 2024.