ECLI:NL:RBDHA:2024:5655

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 april 2024
Publicatiedatum
18 april 2024
Zaaknummer
SGR 24/2313
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening woningsluiting op basis van Opiumwet

In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 11 april 2024, wordt het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekster afgewezen. Verzoekster, die samen met haar twee jonge kinderen in de woning aan de [adres] te [plaats] woont, heeft bezwaar gemaakt tegen de sluiting van haar woning door de burgemeester van Zoetermeer. De sluiting is opgelegd op basis van de Opiumwet, nadat er in de woning een aanzienlijke hoeveelheid harddrugs was aangetroffen tijdens een huiszoeking op 29 november 2022. De burgemeester besloot de woning voor zes weken te sluiten, na meerdere meldingen en observaties van verdachte activiteiten rondom de woning.

De voorzieningenrechter oordeelt dat de burgemeester bevoegd was om de woning te sluiten, gezien de ernst van de overtredingen en de eerdere waarschuwing die verzoekster had ontvangen. Hoewel verzoekster stelt geen weet te hebben gehad van de drugs in haar woning, concludeert de voorzieningenrechter dat zij, gezien de eerdere huiszoeking en de omstandigheden, had moeten weten van de activiteiten van haar ex-partner. De rechter benadrukt dat de sluiting van de woning noodzakelijk is voor het herstel van de openbare orde en het woon- en leefklimaat in de omgeving.

De voorzieningenrechter wijst erop dat de sluiting van zes weken evenredig is, ondanks de aanwezigheid van minderjarige kinderen. Verzoekster heeft de mogelijkheid gekregen om vervangende woonruimte te vinden, en de gemeente heeft zelfs een noodwoning aangeboden. De rechter concludeert dat de maatregel niet onevenredig is en wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af. De uitspraak heeft geen mogelijkheid tot hoger beroep of verzet.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 24/2313

uitspraak van de voorzieningenrechter van 11 april 2024 in de zaak tussen

[verzoekster], uit [woonplaats], verzoekster

(gemachtigde: mr. J-F. Grégoire),
en

de burgemeester van Zoetermeer, verweerder

(gemachtigde: mr. N. Siderius).

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekster ten aanzien van de sluiting van haar woning aan de
[adres] te [plaats] (hierna: de woning) vanaf 4 april 2024.
1.1.
Met het bestreden besluit van 21 maart 2024 heeft verweerder de woning gesloten voor de duur van zes weken. Verzoekster heeft hiertegen bezwaar gemaakt en de voorzieningenrechter gevraagd om een voorlopige voorziening te treffen.
1.2.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 4 april 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoekster, haar gemachtigde en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

2. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
Waar gaat deze zaak over?
3. Verzoekster heeft een zoon van zeven jaar en een dochter van een jaar. Zij woonden samen met de heer [naam] in de woning. In het kader van een lopend strafrechtelijk onderzoek heeft in de woning op 29 november 2022 een huiszoeking plaatsgevonden. Verweerder heeft toen een bestuurlijke waarschuwing gegeven vanwege de grote hoeveelheid harddrugs (straatwaarde van ongeveer € 80.000) die werd aangetroffen. Sindsdien zijn er opnieuw anonieme meldingen binnengekomen. Aan de hand daarvan zijn door de politie observaties verricht. In de bestuurlijke rapportage [1] kan worden gelezen dat bij een eerste observatie van de woning is waargenomen dat de heer [naam] meerdere korte contacten heeft gehad met andere personen bij de woning, waarbij ook eenmaal kort handcontact tussen hem en een vermoedelijke afnemer van drugs is opgemerkt. Bij een tweede observatie op de heer [naam] zijn wederom kortstondige contacten waargenomen, waarbij enkele door hem bezochte adressen ambtshalve te linken waren aan harddrugsgebruikers. Daarbij is door de politie waargenomen dat de heer [naam] betrokken was bij een vermoedelijke drugsdeal. Vervolgens is de politie binnengetreden in de woning en is de heer [naam] aangehouden. In de woning is vervolgens op meerdere plaatsen harddrugs (in totaal 14,90 gram cocaïne) aangetroffen. Ook zijn er twee weegschaaltjes, meerdere lege gripzakjes, meerdere lege ponypacks en notitieblokjes met administratie gevonden. Op grond daarvan heeft verweerder besloten de woning te sluiten voor de duur van zes weken. [2]
Wat vindt verzoekster?
4. Verzoekster stelt geen weet te hebben gehad van de drugs die zich in de woning bevonden. Zij is geschrokken van de bevindingen. Vanwege de gebeurtenissen heeft zij haar relatie met de heer [naam] verbroken. Sinds hij gedetineerd zit zijn er geen meldingen meer gedaan zodat het doel dat verweerder met de sluiting beoogt al is bereikt. Verzoekster wil graag een nieuwe start maken. Ook voor haar zoon is het kunnen bieden van een stabiele omgeving van belang, en een woningsluiting draagt daar niet aan bij. Hij kampt met nachtmerries en is getraumatiseerd door de inval van de politie. Verweerder moet daarom afzien van het sluiten van de woning.
Het oordeel van de voorzieningenrechter
Bevoegdheid
5. Niet is in geschil dat er in de woning van verzoekster een handelshoeveelheid drugs is aangetroffen. Verweerder heeft dan ook, mede vanwege de waarnemingen gedaan tijdens de observaties en de eerdere constatering op grond waarvan een bestuurlijke waarschuwing is gegeven, aannemelijk kunnen achten dat de drugs in de woning aanwezig waren om deze te verkopen, af te leveren dan wel te verstrekken. Verweerder is daarom in beginsel bevoegd om de woning te sluiten.
Noodzaak
6. Aan de hand van de ernst en de omvang van de overtreding moet worden beoordeeld in hoeverre de sluiting van de woning noodzakelijk is ter bescherming van het woon- en leefklimaat bij de woning en het herstel van de openbare orde.
7. Uit observaties is gebleken dat zich meer dan eens personen bij de woning hebben gemeld die in verband kunnen worden gebracht met harddrugs zodat er sprake is van een loop naar de woning, en ook van bekendheid met de woning als een drugspand. Dat een sluiting van zes weken relatief kort is, betekent nog niet dat daarmee niet de relatie van de woning met criminele circuit kan worden weggenomen dan wel dat de aanzuigende werking van het pand niet kan worden gestopt. Ook geeft de sluiting een signaal af aan de omgeving dat de geconstateerde feiten onacceptabel zijn en daartegen door verweerder wordt opgetreden. Dat er geen noodzaak meer is om de woning te sluiten omdat de heer [naam] gedetineerd zit, wordt niet gevolgd.
8. Daar komt bij dat verzoekster eerder een bestuurlijke waarschuwing heeft gekregen waarin ook is gemeld dat bij een volgende overtreding van de Opiumwet niet zal worden volstaan met een waarschuwing maar dat de woning wordt gesloten. Verweerder heeft de sluiting dan ook noodzakelijk kunnen achten.
Evenredigheid
9. Volgens zijn Beleid is verweerder in dit geval bevoegd om een sluiting op te leggen voor twaalf maanden vanwege de hoeveelheid aangetroffen drugs en omdat het een tweede constatering betreft binnen een periode van drie jaar. [3] Ondanks de ernst van de overtreding, heeft verweerder gelet op de situatie en de aanwezigheid van minderjarige kinderen ervoor gekozen de sluitingsduur te verkorten tot zes weken. De voorzieningenrechter is van oordeel dat de sluiting voor die duur evenredig is, en overweegt daartoe als volgt.
10. Allereerst kan een bijzondere binding met de woning een reden zijn om uit het oogpunt van evenredigheid van een sluiting af te moeten zien, dan wel deze te verkorten. In het geval van verzoekster is daarvan echter niet gebleken. Verzoekster heeft juist aangegeven graag een nieuwe start te willen maken en daarom te willen verhuizen. Dat dit tot nog toe niet is gelukt, en dat de gemeente daarin ook een rol zou kunnen dan wel moeten spelen, kan in deze procedure echter niet aan de orde komen omdat de voorzieningenrechter slechts de (on)rechtmatigheid van de woningsluiting beoordeelt. Wel heeft verweerder toegezegd nog eens contact op te zullen nemen met de woningcorporatie De Goede Woning om navraag te doen naar de mogelijkheden.
11. Daarnaast kan de mate van verwijtbaarheid een rol spelen voor de beoordeling of de sluiting evenredig is. Van verminderde verwijtbaarheid kan worden gesproken op het moment dat verzoekster niet op de hoogte was en redelijkerwijs ook niet kon zijn van de aanwezigheid van de aangetroffen drugs in de woning. Dat verzoekster niet strafrechtelijk wordt vervolgd is daarvoor niet van belang. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is niet gebleken dat verzoekster geen enkele weet had van de gedragingen waarbij haar ex-partner was betrokken. Dit te meer vanwege het feit dat eerder al een huiszoeking heeft plaatsgevonden waarbij een grote hoeveelheid drugs is aangetroffen. Ook nu zijn op verschillende plekken in de woning drugs en daaraan te relateren attributen aangetroffen. Dat het rommelig was in de woning zodat verzoekster de drugs niet heeft gezien, neemt niet weg dat zij hiervan op de hoogte had moeten dan wel kunnen zijn. Juist van verzoekster mag vanwege de gedragingen in het verleden extra alertheid worden verwacht. Van verminderde verwijtbaarheid is in dit geval dan ook niet gebleken.
11. Inherent aan een woningsluiting is dat de bewoner de woning moet verlaten. Dit is op zichzelf dan ook geen bijzondere omstandigheid. De verantwoordelijkheid om vervangende woonruimte te vinden ligt in beginsel dan ook bij verzoekster. Verweerder heeft in dit geval – bij wijze van hoge uitzondering – een noodwoning aangeboden in de buurt van de woning, zodat de zoon van verzoekster naar zijn eigen school kan blijven gaan en de negatieve gevolgen van de sluiting zo goed als mogelijk worden beperkt. Ook heeft woningcorporatie De Goede Woning aan verweerder te kennen gegeven niet over te zullen gaan tot ontbinding van de huurovereenkomst zodat verzoekster na de sluiting kan terugkeren naar de woning. Er is dus geen sprake van dreigende dakloosheid. Verweerder heeft dan ook vervangende woonruimte geregeld en de duur van sluiting van zes maanden naar zes weken teruggebracht. Mede gelet op deze omstandigheden is de voorzieningenrechter dan ook van oordeel dat de maatregel niet onevenredig is.

Conclusie en gevolgen

13. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Dat betekent dat verweerder de woning mag sluiten voor de duur van zes weken. Verweerder heeft op zitting desgevraagd aangegeven minstens zeven dagen tussen de dag van verzending van deze uitspraak en het bevel tot sluiting aan te houden.
13. Voor vergoeding van het griffierecht of een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.L. van der Waals, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. B.D.A. Mantingh, griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 11 april 2024.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.De bestuurlijke rapportage van 19 januari 2024.
2.Op grond van artikel 13b, eerste lid, aanhef en onder a, van de Opiumwet in samenhang gelezen met het Damoclesbeleid gemeente Zoetermeer (het Beleid).
3.Zie punt 7 Handhavingstabellen in het Beleid.