In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 11 april 2024, wordt het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekster afgewezen. Verzoekster, die samen met haar twee jonge kinderen in de woning aan de [adres] te [plaats] woont, heeft bezwaar gemaakt tegen de sluiting van haar woning door de burgemeester van Zoetermeer. De sluiting is opgelegd op basis van de Opiumwet, nadat er in de woning een aanzienlijke hoeveelheid harddrugs was aangetroffen tijdens een huiszoeking op 29 november 2022. De burgemeester besloot de woning voor zes weken te sluiten, na meerdere meldingen en observaties van verdachte activiteiten rondom de woning.
De voorzieningenrechter oordeelt dat de burgemeester bevoegd was om de woning te sluiten, gezien de ernst van de overtredingen en de eerdere waarschuwing die verzoekster had ontvangen. Hoewel verzoekster stelt geen weet te hebben gehad van de drugs in haar woning, concludeert de voorzieningenrechter dat zij, gezien de eerdere huiszoeking en de omstandigheden, had moeten weten van de activiteiten van haar ex-partner. De rechter benadrukt dat de sluiting van de woning noodzakelijk is voor het herstel van de openbare orde en het woon- en leefklimaat in de omgeving.
De voorzieningenrechter wijst erop dat de sluiting van zes weken evenredig is, ondanks de aanwezigheid van minderjarige kinderen. Verzoekster heeft de mogelijkheid gekregen om vervangende woonruimte te vinden, en de gemeente heeft zelfs een noodwoning aangeboden. De rechter concludeert dat de maatregel niet onevenredig is en wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af. De uitspraak heeft geen mogelijkheid tot hoger beroep of verzet.