In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 12 april 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een maatregel van bewaring die aan eiser was opgelegd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser, die de Poolse nationaliteit heeft, heeft tegen het besluit van 4 april 2024 beroep ingesteld, waarbij hij tevens verzocht om schadevergoeding. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser zich in het verleden aan het toezicht heeft onttrokken en dat hij geen rechtmatig verblijf heeft in Nederland. Eiser betwistte de gronden voor de maatregel van bewaring, maar de rechtbank oordeelde dat de zware gronden, waaronder het niet naleven van eerdere vertrekverplichtingen, terecht aan de maatregel ten grondslag waren gelegd. De rechtbank concludeerde dat eiser zijn verblijf in Nederland niet daadwerkelijk had beëindigd, waardoor de maatregel van bewaring rechtmatig was. Het beroep werd ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.